Inhoudstafel van Brug 51 (maart 2006)

La mission de la Belgique
Lezersbrief
Het dierbare België
Bespreking
Waarom is Luc vandecasteele een Vlaming ?
Een tricolore wolf in schapenvacht
Is het voorgaande artikel juist ?


*

*

*

*

*


Beste Lezer,


Het wordt stilaan benauwend om te zien hoe Ahriman zijn greep op de wereld en op ons persoonlijke leven versterkt. De manier en het tempo waarmee verschillende bevolkingsgroepen tegen mekaar opgezet worden is schrikwekkend. Daar is een duidelijk systeem te vinden in de georganiseerde vernietiging van de Irakese maatschappij, in het afschaffen van de vrijheden van de burgers in Amerika en Engeland, in het monddood maken van revisionisten in Europa, maar vooral : in het volgehouden streven van kranten en televisie om een klimaat van angst te creëren.
Vooral als die angst niet helemaal bewust wordt, kan Ahriman ons doen en denken daarmee sturen. En we weten dat hij stuurt in de richting van een Wereld-termietenStaat. Daarom laat hij eerst globale chaos ontstaan om daarna met zijn globale oplossing tevoorschijn te komen, een nieuwe uitgave van de oude Egyptische maatschappij, met een grote massa slaven, een kleiner aantal slaven die aan de vleespotten mogen zitten, en een kleine, zeer kleine elite die het allemaal stuurt en controleert, kortom


Moet dat vooruitzicht ons bedrukken ? Helemaal niet. Het feit dat er bijna iedere dag maatregelen in de richting van een BigBrotherwereld genomen worden, lijkt erop te wijzen dat de ahrimanische krachten in tijdnood geraken, ze voelen als het ware dat de mensheid dichter en dichter bij een ontwaken komt en ze weten ook dat hun rijk uit is eens de mens het werk van Ahriman doorziet.


Met die wereldregering op de achtergrond lijkt de discussie of Vlamingen beter af zijn met een Belgische overheid dan wel een Vlaamse weinig relevant. Anderzijds willen we ons ook niet blootstellen aan de spot van die Griekse meid die lachte met de filosoof die de grote verbanden in de kosmos wou zien en terwijl de put niet zag vlak voor zijn voeten en erin tuimelde.
Daarom nog eenmaal over België in deze aflevering van De Brug.



.

La mission de la Belgique


Door François De Wit


“Van uitstel komt afstel’ zegt het spreekwoord. Drie jaar geleden begonnen wij een verslag te schrijven over een voordracht die we bijgewoond hadden. Het afwerken van het artikel werd dan uitgesteld en zo was het bijna onvoltooid gebleven tot het einde der tijden. Maar onlangs vonden we de ontwerptekst terug en deze keer hebben we er ons met wat meer vlijt aan gezet en afgewerkt. Verder in deze Brug zal blijken wat de aanleiding tot deze plotse ijver was.
De voordracht die we in het najaar van 2002 bijwoonden ging over de opdracht van België, door Luc Vandecasteele (voorzitter van de Antroposofische Vereniging in België) op 21 september in Brussel in de Branche Michael (Renbaanlaan 127 in Elsene).
De zaak België is voor vele antroposofen alhier altijd een heikel punt geweest. Ze herinneren zich hoe Steiner tekeer ging tegen ideeën van de Amerikaanse president Wilson om ieder volk zijn eigen staat te geven. In Europa waren zovele gebieden met een gemengde bevolking en Rudolf Steiner voorzag dat wanneer dit principe zou doorgevoerd worden, het leed dat veroorzaakt wordt door centrale eenheidssta- ten in te richten nog veel groter zou worden. Het afgrenzen van homogene taalgroepen op een bepaald territorium vond hij een nefaste ontwikkeling, iets dat totaal tegengesteld was aan wat de moderne tijd vraagt. Wat vraagt de moderne tijd ? De sociale driegeleding.
In plaats van centrale staten waar geestesleven, economie en politiek als een kluwen verstrengeld zijn en een echte kanker vormen, moet er een duidelijk onderscheid komen tussen die drie gebieden. En het geestesleven zou moeten vrij zijn. Dus, wanneer Franstaligen in België het recht opeisen om hun eigen cultuur te behouden, om 't even of ze nu in Wallonië of in Vlaanderen wonen, dan lijkt dit legitiem en in overeenstemming met de progressieve ideeën van Rudolf Steiner. Wanneer Vlamingen een Vlaamse taal voor het grondgebied van Vlaanderen eisen en erop staan dat inwijkelingen zich aanpassen, dan lijkt dat achterlijk, een uiting van eng nationalisme, een vasthouden aan het bloed-en-bodem principe dat in de twintigste eeuw voor zoveel onheil heeft gezorgd.
Vanuit deze overweging zijn vele antroposofen principieel belgicist en unitarist.



De Antroposofische Vereniging in België werd opgericht als een Belgische Vereniging en is dat tot op heden formeel gebleven. In de praktijk is er een scheiding gebeurd, even goed als in de rest van het land. Hoe is dat gekomen ?
Wanneer mensen van verschillende taalgroepen samen iets willen doen, dan moeten ze eerst uitmaken hoe ze mekaar gaan begrijpen. Voor de Belgische Staat was en is dat duidelijk: op het hoogste niveau spreekt men Frans ( men gaat geen Nederlands horen in de kringen rond het Hof en de Socièté Générale) en Vlamingen met ambitie passen zich aan, of ze geraken niet in de hogere niveau’s. In de Antroposofische Vereniging hanteerde men terecht het principe dat iedereen zijn eigen taal spreekt en die van de ander verstaat. Mooi principe natuurlijk maar ... men vond geen Franstalige bestuursleden die ook tweetalig waren. Gevolg: de vergaderingen verliepen in het Frans. Toen stelde men vast dat de antroposofie in Vlaanderen een groter élan heeft dan in Wallonië of Brussel. Er werd dus in het Frans gepraat over meestal Vlaamse aangelegenheden ... Waarschijnlijk is er toen toch ergens een belletje gaan rinkelen. Het tweetalige ledenblad werd gesplitst in een Nederlandstalige en een Franstalige uitgave toen bleek dat weinig Vlamingen de Franse teksten la- zen en bijna geen Franstaligen de Nederlandstalige. En zo verging het de Vereniging als de Belgische Staat: hoewel formeel nog een eenheid, is er in de prak- tijk een scheiding opgetreden, niet door gebrek aan interesse van de Vlamingen voor het Frans, maar door een volgehouden gebrek aan interesse van de Franstaligen voor het Vlaams. Met de mond wordt natuurlijk het tegenovergestelde beleden “Mais non, on est vraiment interessé”, maar waarom wil iemand de taal van zijn buurman niet leren ? Omdat hij niet echt in hem geïnteresseerd is, zo simpel is dat. En wat is de zin van een huwelijk wanneer een van de partijen voortdurend blijk geeft van desinteresse ?


Dit neemt niet weg dat vele antroposofen hier te lande ijverig op zoek gingen en nog altijd gaan naar - de opdracht van België -, naar een Belgische volksziel. Dat is geen gemakkelijke taak want de uitspraken van Rudolf Steiner over België zijn op een hand te tellen.

Eigenlijk is er maar 1 uitspraak bekend (in GA 167) : „Bedenkt u eens wat men kan bewerkstelligen wanneer men beschikt over een dergelijk apparaat. Op een bijzonder efficiënte wijze is daarmee gewerkt, door terzelfdertijd zowel Jezuïeten als Vrijmetselaars in beweging te zetten, zonder dat noch de Jezuïeten, noch de Vrijmetselaars het zelf in de gaten hadden, in een bepaald land dat zo ongeveer in het Noordwesten van Europa ligt, tussen Holland en Frankrijk. Van daar waren bijzonder sterke werkingen uitgegaan, niet in de allerlaatste tijd, maar doorheen lange periodes, die zich zowel van de ene als van de andere stroming bedienden en die velerlei hebben kunnen bewerkstelligen.”

Men is dus verplicht om zelf na te denken en dat leidt dan tot merkwaardige conclusies.
Op de vergadering van alle Generalsekretäre van de Algemene Antroposofische Vereniging in Brussel (op 11 januari 2002) mochten inlandse antroposofen hun land voorstellen. Volgens Jan Borghs, de Belgische secretaris-generaal, waren er drie momenten waarop de buitenlandse gasten iets van de Belgische ziel konden waarnemen. Een ervan was :
- Om tot bewustzijn te kunnen komen van het geestelijk wezen dat zich met België verbindt moeten we via de tijdgeest passeren. Is het niet Michaël, de Tijdgeest, die ons middels de antroposofie vraagt of we een relatie willen aangaan met het aartsengelwezen dat zich ten dienste stelt van de ontwikkeling van die mensen die op het grondgebied België wonen ? ~ (Antroposofie Vandaag, Lente 2002). In Drieblad van april 2002 citeert dezelfde Jan Borghs nog eens de afsluiter van die avond, de uitspraak van Sergej Prokofief:
- “Het specifieke van België is dat men hier de tijdgeest niet leert kennen via de volksgeest, maar dat het omgekeerd verloopt, namelijk dat men Michaël rechtstreeks leert kennen en vanuit deze geestelijke dimensie de opdracht heeft om de volksgeest te leren kennen. Dat noem ik een zeer bijzondere geestelijke missie.”
Persoonlijk noem ik dat zeer bijzondere geestelijke onzin.
”Het aartsengelwezen dat zich ten dienste stelt van de mensen die op het grondgebied van België wonen.”
Verbinden die engelwezens zich nu met volkeren of met staten ? Volgens mij verbinden ze zich met volkeren. Ik kan zeer moeilijk aannemen dat een aartsengelwezen zich ooit verbonden heeft met de Sovjet- Unie. Natuurlijk was er bij de tientallen volkeren van de Sovjet-Unie wel iets gemeenschappelijks te bespeuren, doordat ze bestuurlijk allemaal vanuit Moskou beheerst werden. Maar om daarom de eigenheid van die verschillende volkeren te ontkennen, daar moet men toch een echte Sovjet-antroposoof voor zijn. De specifieke eigenheid van een volk erkennen betekent nog niet dat men voorstander is van het afgren- zen van elk volk op een eigen territorium.
Dat laatste is tegen de principes van de sociale driegeleding. Anderzijds wil de sociale driegeleding ook niet dat de staatsmacht gebruikt wordt om aan culturele verovering te doen. De culturen zouden in alle vrijheid naast elkaar moeten kunnen bestaan, dan kan mettertijd duidelijk worden welke cultuur meer levenskracht heeft, en die zal dan de andere verdringen in de loop der tijden. Vanuit deze optiek is een taalgrens geen progressief gegeven.

Vele Belgische antroposofen bekijken alleen het kunstmatige van de taalgrens en nemen een Belgicistisch standpunt in omdat een taalgrens niet beantwoordt aan de tijdgeest. Maar een centrale staat die de cultuur – in feite gans het maatschappelijk leven - in zijn dwanggreep houdt beantwoordt evenmin aan de tijdgeest, en daarom zouden ze tegelijk anti-Belgisch moeten zijn !

Maar we stellen soms vast dat een volksdeel zich losmaakt uit een groter geheel.
Wanneer een volk zich staatkundig losmaakt uit een groter verband, dan betekent dat volgens Rudolf Steiner dat dit volk door een eigen volksgeest naar een eigen opdracht wordt geleid.
Zo heeft ooit Portugal zich afgesplitst en een eigen ruimte ingenomen op het Iberisch schiereiland. Even zo heeft Nederland zich afgescheurd van de rest van de Lage Landen om een eigen opdracht te kunnen vervullen.
We zouden dus met recht kunnen stellen dat een engelwezen bezig is zich te verbinden met het Vlaamse volkselement en het klaarstoomt voor een eigen taak.
Maar vele antroposofen blijven blijkbaar onder de invloed van de politiek-correcte interpretatie van de geschiedenis die Vlaams-nationalisme gelijkstelt met extreem-rechts en fascisme.
Wijzelf zijn eerder geneigd om uit te gaan van het onderscheid dat George Orwell maakt tussen nationalisme en patriottisme.

in “Notes on Nationalism”, een essay opgenomen in “Decline of the English Murder’, voor het eerst gepubliceerd in oktober 1945.

Volgens hem is patriottisme een toegewijd zijn aan een bepaald gebied en een bepaalde manier van leven waarvan men gelooft dat die de beste is van gans de wereld, maar die men niet wil opdringen aan een ander. Patriottisme is van nature defensief, zowel cultureel als militair.
Nationalisme daarentegen is onafscheidelijk verbonden met (de wil tot) macht, het is offensief.
Wanneer we de geschiedenis van België bekijken van 1830 tot nu, dan kunnen we niet anders dan de Vlaamse Beweging, inclusief taalgrens, beschouwen als defensief, een strijd voor het behoud van de eigen cultuur. Het Belgische element is duidelijk offensief (“La Belgique sera latine ou elle ne sera pas !”), het heeft bvb. in de hoofdstad het Vlaams actief verdrongen als omgangstaal.


Zoals gezegd, de meeste Belgische antroposofen delen dit standpunt niet. Het kan ook zijn dat zij die het wel delen, zwijgen omdat ... nu ja, het vrij geestesleven nog niet echt verworven is, ook niet in de Antroposofische Vereniging.
Luc Vandecasteele gaf dus deze voordracht in het Frans voor een publiek van Franstaligen. Hij gaf een kort overzicht van het ingewikkeld constitutioneel kluwen dat België nu is. Hoe het geschiedkundig gegroeid is. Daarmee was de voormiddag gevuld.
In de namiddag had hij het even over wat Steiner over volkszielen en over België gezegd had. Ik had de indruk dat hij het een interessant gegeven vond, dat kluwen waarin een kat haar eigen jongen niet meer zou vinden en, samen met een door hem zeer geschatte publicist, Geert van Istendael, besloot hij dat België moest blijven bestaan :

“België kan niet, maar België is omdat België moet. Want de rest is duisternis.’

Geert van Istendael op het einde van zijn boek “Het Belgisch Labyrint”, 1989.

Probeer daar maar eens iets zinnigs aan vast te knopen ! De Franstalige toehoorders beschouwden het als de diepste mystieke wijsheid en wijzelf vielen wat uit de toon met onze nuchtere vaststelling dat dit gewoon nonsens is. Waarschijnlijk terug een staaltje van het veelgeroemde Belgische surrealisme, dus van iets dat boven de realiteit staat , iets dat geen realiteitswaarde heeft ...
Er zijn natuurlijk altijd interessante aspecten en paradoxen te ontdekken aan een kluwen, maar ons lijkt het beter om een poging te wagen om de kluwen te ontwarren in plaats van uit het bestaan van een kluwen de conclusie te trekken dat die kluwen moet bestaan, als een historische noodzakelijkheid.

We leerden Luc Vandecasteele dus kennen als een overtuigde Belgicist. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat hij, een trouwe abonnee van dit tijdschrift - wij hopen dat dit na dit nummer niet zal veranderen ! – zich niet erg kon vinden in wat betoogd werd in de artikelen in De Brug van o.m. Fjodor Koezmitsj, namelijk dat de Belgische staat het model is van een ondemocratisch Europa, en waaruit men impliciet kon besluiten dat die staatsconstructie het best zou opgegeven worden.

. Hij schreef ons vorig jaar een brief maar wegens plaatsgebrek konden we hem nog niet eerder opnemen, waarvoor onze verontschuldigingen. Hierna de bewuste brief.

“In nummer 46 van De Brug wordt opnieuw gepeild naar de achtergronden van het bestaan van de staat België. Naast de vele interessante gezichtspunten worden er ook zaken uiteengezet die voor mij de toets der kritiek niet kunnen doorstaan. Het gaat kort gezegd over het volgende.

Het woord “België” wordt in verband gebracht met de boze god Baäl. Dit is volgens mij hoogst twijfelachtig. Etymologie is een wetenschap die haar eigen wetmatigheden heeft en die je niet mag bedrijven volgens je eigen voorkeuren. Dit laatste is in antroposofische en andere idealistische kringen wel vaker het geval, bijvoorbeeld ook met het woord “ontmoeten”. Heerlijk als je dat kan verklaren als bestaande uit “ont” en “moeten”, d.w.z. niet-moeten: tijdens een ontmoeting “moet” er niets, beide partijen blijven vrij en er kan iets ontstaan... Maar de etymologische oorsprong is totaal anders: “moeten” in ontmoeten heeft dezelfde stam als het engelse “to meet”, en heeft niets vandoen met het engelse “to must”of het duitse “müssen”. Bij “België” vind ik in de mij bekende etymologische woordenboeken niets. Er zijn verschillende mogelijke woordstammen: “bel” dat glanzend, wit betekent (vandaar bleek, blank, blinken, blekken, vlam, bliksem; dezelfde stam vindt men in Baldur, de keltische zonnegod Belenos en Apollo ! Helemaal iets anders dus dan Baäl) - verder zit de stam “bel” of “bel-g” in de betekenis van opgezwollen ook in balg, bulk, verbolgen, gebelgd, blazen. Nog een derde groep woorden uit een gelijkaardige stam omvat balken, blaffen, bulderen, balken. Waren de dappere Belgae die Caesar beschreef nu afstammelingen van de zonnegod, of gebelgde, of blaffende woestelingen? Stof voor serieus onderzoek !

1) De samenzweringstheorieën rond kindermisbruik die bepaalde media steeds weer opgedist hebben, hebben tijdens het proces-Dutroux geen stand gehouden. Sluw als hij is, zou Dutroux zichzelf wel efficiënter hebben kunnen uit de wind zetten door échte hogergeplaatste opdrachtgevers aan te duiden; dit zou hem pas het maximum aan internationale aandacht opgeleverd hebben. Zijn loos gepraat over “anderen” heeft hij echter niet hard kunnen maken. Ook de beweringen van getuige X1 zijn voor het allergrootste deel fantasie gebleken, na de nodige confrontaties en rondritten met haar langs kastelen waar haar verhalen zouden hebben plaatsgevonden. Jammer dat heel deze beschrijving van België als paradijs voor misbruik van kinderen in de Brug nog maar eens opgevoerd wordt om een vermeende duistere zijde van dit land te illustreren.

2) Dat de eigenlijke spirituele opdracht van Midden-Europa op verschillende manieren tegengewerkt is, wordt door de overige beschouwingen in De Brug uitvoerig aangetoond. Ik denk echter dat bij het ontstaan van België ook andere zaken gespeeld hebben dan alleen maar ingrepen vanuit occulte kringen om in dit land een machtsbasis daartoe uit te bouwen. Men kan België ook als een laboratorium zien. Soms slaat de vlam wel eens in de pan, maar er kunnen ook prachtige legeringen gesmeed worden. Mij interesseert vooral wat concrete mensen van vandaag in dit land, dat van oudsher een ontmoetingsgebied tussen latijnse en noordelijk-germaanse cultuur is, aan vermogen opbrengen om toekomstgerichte idealen vorm te geven: openheid, tolerantie, meertaligheid, erkenning van iedere medemens als gelijkwaardige burger en als spiritueel wezen, verdieping van de democratie, actualisering van de drie idealen vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid op de maatschappelijke gebieden waar elk van de drie terecht is. In de mate dat ieder die dat wil zich hiervoor inspant realiseren we de Midden-Europese impuls, ook in België.”

Tot zover Luc Vandecasteele.
Wij gaan even in op de drie punten van dit schrijven.

Punt 1 : etymologie
De kritiek hier is niet terecht. We stelden immers zelf in het betreffende artikel :
“Zuiver etymologisch kan ‘België’ niet afgeleid worden van de stam ‘bel’ “.
Daarom hebben we ook gekozen voor een andere benadering. En niet zonder reden : de etymologische wetenschap is een arme wetenschap. Dat ze niet kan verklaren vanwaar ‘België’ komt, tot daar toe, maar zelfs voor een alledaags woord als ‘ontmoeten’ geeft ze geen verklaring. Want meedelen dat ‘ontmoeten’ verwant is met een Middelnederlands woord, met een Gotisch woord, met het Engelse ‘to meet’ is nog altijd geen verklaring. We gaan hier ter illustratie wat dieper op in.
Dit lezen we in twee verschillende etymologische woordenboeken, het eerste, Franck’s Etymologisch Woordenboek uit 1908 (herdruk 1949) :

Het tweede is van Van Dale, 1991 :

Beide woordenboeken verklaren nog altijd niets, ze verwijzen resp. naar ‘gemoet’ en ‘tegemoet’. Wat zegt de etymologische wetenschap dan over ‘gemoet’ ?

Zijn we nu wijzer geworden met de wortels in het Oud-Fries, Oud-Saksisch en Oud-Pruisisch ? Laat ons uit nieuwsgierigheid eens kijken naar ‘moeten’ :


Lezen we goed : “… niet te bewijzen en niet te weerleggen.” Is dat even een tegenvaller voor de briefschrijver !
Povere zaak nietwaar (‘pover’ – van Fr. ‘pauvre’ !), deze etymologische wetenschap. We zijn dus wel verplicht om verder te zoeken met wat gezond verstand en met de aanwijzingen die Rudolf Steiner gaf over de intrinsieke betekeniskwaliteiten van klinkers en medeklinkers.
Bij wijze van voorbeeld gaan we nu eens op zoek naar een etymologie van ‘ontmoeten’ op dezelfde wijze zoals we vroeger ‘België’ onderzocht hebben. Zowel in het Nederlands ‘tegenkomen’ als in het Duits ‘begegnen’ als in het Frans ‘rencontrer’ vinden we iets confronterends in het onderdeel ‘tegen’, ‘contra’, ‘gegn’(er), iets vijandig; iets dat er zou kunnen op wijzen dat een ontmoeting oorspronkelijk ervaren werd als een mogelijk vijandig gebeuren. Het is dan ook een confrontatie van mijn Ik met jouw Ik, met het Ik van een ander. Een zich-meten-met ?
Als we dat laatste aannemen dan is ‘ont-moeten’ inderdaad en moment van ont-spanning, van zich niét-meten-met, zoals New-Agers het graag zouden horen.
Als we een verwantschap met ‘moeten=vrijheid, gelegenheid hebben’ aannemen, dan lijkt het tegengestelde waar, het ont-moeten wordt dan juist: geen vrijheid hebben, verplicht zijn in te gaan op het wezen van de ander … maar doordat het vijandig aspect van ‘tegen’ er niet is, komt er een vreedzaam aspect bij.
Verraadt het bestaan van dit mooie synoniem van het werkwoord ‘tegen-komen’ niet iets van de volksgeest der Lage Landen ? Een vredelievend willen ingaan op het vreemde ?

Misschien kan een lezer ons inlichten over gelijkaardige synoniemen in de talen van de ons omringende culturen.

Jan Vermeir wees ons op nog een ander aspect. Een ontmoeting is zo goed als altijd iets karmisch, het is een gebeurtenis die moet plaatsvinden. Eens die gebeurtenis plaatsgevonden heeft – door de ander te ontmoeten – “moet” het niet meer, het karmische moeten is een ont-moeten geworden !
En vertalen we ‘tegenkomen’ letterlijk naar het Engels : to come against, wat lijkt dat sterk op to come again, terugkomen ! Komen we niet veel dichter bij de taalgeest op deze manier dan met de “wetenschappelijke” etymologie ?

Het tweede punt gaat over kindermisbruik door machtselites.
Ondertussen is er zoveel materiaal aan het licht gekomen over dit fenomeen in andere landen, vooral in de Verenigde Staten dat we heel goed de zgz. sluwheid van Dutroux begrijpen.

Lees : “Why Johnny can’t come home”van Noreen Gosch, “The Franklin Cover Up: Child Abuse, Satanism and Murder in Nebraska” door Senator John W. DeCamp
(of ook http://www.thelawparty.com/FranklinCoverup/franklin.htm),
en hoofdstuk 16 “Where have all the children gone” in “The Biggest Secret” van David Icke,
en ook : http://www.apfn.org/apfn/ring.htm

Het blijkt namelijk dat getuigen die machtige personen in een moeilijk parket kunnen brengen zeer dikwijls “zelfmoord” plegen. Dutroux weet dat ook, en vandaar zijn zwijgen.
We herinneren ons allemaal de ontvoering van een typisch Belgisch politicus, Vanden Boeynants. Er werd een losgeld betaald (63 miljoen Belgische frank) maar er mocht niet onderzocht worden waar dit geld vandaan kwam, iedereen dacht dat het zwart geld was. In 2004 kwamen we te weten dat het geld in eerste instantie betaald werd door Israëlische relaties (zo onthulde Jean Natan in een gesprek met Canvas-journalist Dirk Leestmans (Histories). "Ze deden dat in ruil voor diensten die Vanden Boeynants als politicus had verleend aan Israël.") Toen de daders gepakt werden en er een proces moest volgen, dan zou er over dit losgeld zeker moeten gepraat worden. En wat zien we : hoofdbeschuldigde Haemers pleegt toch wel zelfmoord zeker (in 1993): kwam dat even goed uit voor bepaalde invloedrijke kringen !
Zie ook bvb. wat gebeurde met Ron Brown, een Amerikaans politicus, die dreigde om uit de biecht te klappen : zijn vliegtuig explodeerde in de lucht, een onderzoek werd onmogelijk gemaakt ! (details op http://www.orlingrabbe.com/Ron_Brown.htm )
Het is geen uniek Belgisch fenomeen, dat willen we toegeven. Maar dat al de belangrijke getuigen in de zaak Dutroux verongelukken of zelfmoord plegen, om dat allemaal aan het toeval toe te schrijven …

Uit het laatste deel van de brief menen we te mogen afleiden dat Luc Vandecasteele voorstander is van het verder bestaan van de Belgische staatsconstructie. Maar dat wisten we al en daarin verschillen we dan van mening want als democraat vinden wij dat de Belgische staatsconstructie alleen een recht van bestaan heeft wanneer de inwoners van de betrokken deelgebieden zich in die zin kunnen uitspreken, zoals dat in Zwitserland het geval is geweest. De vroegere Sovjet-Unie kon men ook beschouwen als een ontmoetingsgebied, maar ik denk dat de gemiddelde Tsjetsjeen die ontmoetingen met Russen niet erg verrijkend vindt. Als men nooit de keuze heeft kunnen maken om al dan niet in een ontmoetingsgebied te leven, dan is het ont-moeten van moetens, en dan voelt men zich vlug onderdrukt.

Dit antwoord had al in een vorige Brug moeten verschijnen maar wegens plaatsgebrek was dit dus niet mogelijk. Ondertussen heeft Luc Vandecasteele zijn ideeën omtrent de Belgische staat verder uitgewerkt en in boekvorm laten verschijnen. Het werkje heet “Het dierbare België”.
Het bespreken van politieke programma’s – want dat is dit boekje in feite- valt normaal gezien buiten het terrein van De Brug, maar wanneer de schrijver antroposoof is, voorzitter van de Antroposofische Vereniging in België, en het boekje laat uitgeven door de Rudolf Steiner Academie dank zij een Fonds voor geesteswetenschappelijke publicaties, dan mogen we daar toch wel even op ingaan, te meer daar de visie van de auteur haaks staat op wat in de artikelen van o.m. Koezmitsj in De Brug betoogd werd.

Deze visie wordt ondersteund door een eveneens vorig jaar verschenen boek van Paul Belien “A Throne in Brussels” ( uitgegeven door Imprint Academic, Exeter).

.

Het dierbare België

Bij de lectuur van het boekje krijgt men de indruk de opdrachtverklaring te lezen van B-Plus ( een vereniging die ijvert voor het behoud of herstel van een unitair België). De hoofdbekommernis is niet de democratie of de driegeleding te verdedigen, het doel is België als structuur te verdedigen. Luc Vandecasteele gebruikt daarvoor een drogargument dat bekendstaat als 'abductie', namelijk argumenten zoeken om een vooraf aangenomen stelling te kunnen bewijzen.

De titel van het boekje verraadt meteen de Belgicistische ingesteldheid van de auteur. Op zich is daar niets mis mee, ieder bemint wie of wat hij wil. Maar liefde maakt blind zegt men soms en dat is spijtig genoeg ook hier het geval. Luc Vandecasteele wil absoluut het positieve in de Belgische staatsstructuur zien en dat maakt hem blind, zowel voor de realiteit als voor de ideële bron.

Voor alle duidelijkheid – vooral voor onze Nederlandse lezers – geven we eerst een schema zoals dat verscheen in “Boekmancahier” 34/1997, blz. 420.

We geven hieronder LV’s standpunt weer zoals dat samengevat staat op blz. 34 tot 36 van zijn boekje.

“ In principe is de organisatie van België in een federale staat met Gewesten en Gemeenschappen een geniale ingreep geweest, een model met in zich de mogelijkheden om alle taalgroepen en individuen echt tot hun recht te laten komen, en zij wordt terecht als voorbeeld bestudeerd in andere staten die een oplossing voor aanslepende conflicten zoeken door zich tot een federatie om te vormen. Het model is echter intussen in hoge mate complex en inconsequent geworden en door allerlei compromissen gecorrumpeerd. Veel meer dan met een klare, overzichtelijke ordening hebben we nu af te rekenen met het resultaat van jarenlang loodgieterswerk: uitwassen van het Belgische meesterschap in het compromis.

Hoe ziet de staatsstructuur er principieel uit ?
De Gemeenschappen omvatten de mensen met hun persoonsgebonden vrijheden, belangen en behoeften. De taal speelt hier een essentiële rol, en om het persoonlijke toebehoren van alle Belgen tot een van de drie taal- en cultuurgemeenschappen alle ruimte te geven zijn de Gemeenschapsinstellingen in het leven geroepen. Onder hun bevoegdheden vallen cultuur, media, sport, welzijn, onderwijs en vorming, wetenschapsbeleid: allemaal aangelegenheden die zich in het culturele veld afspelen. De Franse Gemeenschap wordt geacht zich te bevinden in Wallonië en Brussel; de Vlaamse in Vlaanderen en Brussel, de Duitse in de Oostkantons. De Gewesten zijn geografische gebieden; de gewestelijke instellingen zijn bevoegd voor alles wat 'grondgebonden' is. Hier speelt niet de taal en de cultuur van individuele mensen, maar het econo- mische substraat van de samenleving op een bepaald deel van het Belgische grondgebied: openbare werken en infrastructuur, waterwegen, economie, milieu, landbouw, ruimtelijke ordening, transport. Aldus is België opgedeeld in drie gewesten : het Vlaamse, het Brussels-hoofdstedelijke en het Waalse. In het Vlaamse en in het Brusselse Gewest wonen de leden van de Vlaamse Gemeenschap, in het Waalse en het Brusselse wonen de leden van de Franse Gemeenschap; in een uithoek van het Waalse Gewest woont bovendien de Duitstalige Gemeenschap.

De nationale (federale) overheid heeft de bevoegdheden behouden over de kwesties die alle Belgen als gelijkberechtigde burgers aanbelangen, en in principe niet aan hun taal of aan gewestelijke kenmerken gekoppeld zijn: buitenlandse zaken, justitie en politie, defensie, financiering van de gezondheidszorg, prijsbeleid, sociale zekerheid, pensioenen, normen voor producten en diensten, voedselveiligheid enz.

Net zoals de individuele burgers, volgens de beschrijving in het eerste hoofdstuk, op drie verschillende wijzen aan de samenleving deelnemen -

1. als mensen die geboren zijn in een bepaalde natuurlijke, etnische, erfelijke context;
2. als medescheppers van en deelnemers aan cultuur; en
3. als gelijkwaardige en gelijkberechtigde burgers; -

zo is ook de Belgische samenleving op drievoudige wijze gestructureerd :

1. er is de 'natuurlijke' grond waarop in de Gewesten economische activiteiten ontplooid worden;
2. er zijn de drie taalgemeenschappen die vrij en autonoom hun culturele leven vormgeven; en
3. er is de gemeenschappelijke Belgische federatie die aan alle Belgen gelijke rechten waarborgt.

Deze staatkundige indeling draagt op archetypische wijze kiemen in zich voor de realisatie van de drie idealen van de Franse Revolutie. In de Gewesten komt het er op aan vanuit de beschikbare bronnen broederlijk aan de economische behoeften van alle burgers te voldoen; bovendien kan een rijker Gewest broederlijk steun verlenen aan een armer. De Gemeenschappen geven elke burger de mogelijkheid om in alle vrijheid zijn of haar culturele eigenheid te beleven. De federale wetten en instanties zorgen ervoor dat alle Belgen gelijke rechten hebben.

De ontwikkeling van dit model is een voortdurend proces sinds de jaren zestig van de vorige eeuw. Dat de staatsstructuur echter voor de Belgen zelf en voor buitenlanders intussen een bijna onontwarbaar kluwen is geworden, heeft wellicht vooral te maken met het feit dat de basisprincipes niet consequent en helder genoeg volgehouden zijn, en met het feit dat politieke belangen vaak voorrang hebben op het ideaal van transparant en goed bestuur. Steeds weer verzeilen we in de Belgische politiek in situaties en conflicten waarvoor dan instant-oplossingen bedacht worden die voor een buitenstaander maar ook voor de Belgen zelf onbegrijpelijk, absurd, naar goede Belgische traditie zelfs surrealistisch overkomen.” .

Onze kritiek

Wat moeten we vaststellen ? LV geeft toe aan de neiging van vele antroposofen om schematisch te denken : de driegeleding onderscheidt drie gebieden, de Belgische staat heeft drie bestuursniveau’s …. eens kijken … wel wel, we kunnen het ene aan het andere koppelen ! Een geniaal idee ?

1) Gewest zou overeenkomen met het economische. Kan men zoiets in alle ernst stellen in een tijd van globalisering ? Als er nu een gebied is waar alle geografische grenzen totaal irrelevant zijn, dan is het wel het economische.
Die gewesten zouden bevoegd zijn of moeten zijn over alles wat grondgebonden is, met het economische substraat, stelt hij (op blz. 34) en vijf bladzijden verder spreekt hij dat zelf tegen. Hij noemt daar de luchthaven, waterzuivering, waterwegen, de spoorwegen, louter economische gebieden volgens ons, maar LV vraagt zich af of dat moet geregionaliseerd worden. Hier komt natuurlijk de Belgicistische aap uit de mouw. Gans deze bladzijde gooit trouwens alle eerstgenoemde mooie principes overboord en stelt onomwonden : “De Belgische federale staat is te ver uitgekleed.”
Dat is nu toch zeer merkwaardig want volgens LV’s eigen logica zou de federale overheid minimaal moeten zijn vermits ze alleen de rechtsgelijkheid tussen de burgers moet verzorgen. Maar neen, economisch of cultureel, het maakt niet uit (plantentuin, spoorwegen, waterwegen, ontwikkelingssamenwerking), het moet allemaal bij de federale overheid blijven !
De juiste vraag hier ware geweest : is het nodig dat er zich een bestuursniveau van de staat moeit met die economische factoren ? Vanuit de ideële bron gesproken : nee, noch een Belgisch niveau, noch een Vlaams. Voor LV : geen Vlaams, wel een Belgisch.
Terwijl in Vlaanderen de uitvoer goed is voor 85% van het bruto regionaal product zou dit aan een gewest ( of aan de staatsgrens ? – LV weet het blijkbaar zelf niet goed) moeten gekoppeld zijn.
Daarbij : het overgrote deel van de wetgeving in België – zoals in alle landen van de EU – is een omzetten van Europese regelgeving in Belgische wetten, waarbij het merendeel van die wetten over economie gaat. En dan zou het volgens LV “in se”, principieel geniaal zijn om dit te koppelen aan een gewest ? De Europese realiteit komt overigens zo goed als niet aan bod in dit werkje.
Maar laat ons nu even aannemen dat het Belgisch model overgenomen zou worden door Europa. Vermits volgens LV het economische idealiter aan het gewest moet gekoppeld zijn, zijn er dan twee mogelijkheden : - in Europese context worden alle nationale staten gewesten, maar dat impliceert dan dat Vlaanderen en Wallonië op het niveau van nationale staten komen te staan;
- ofwel zou er in Europa maar één gewest zijn dat dan gans het gebied van de Unie bestrijkt. Dat zou tevens samenvallen met de grenzen van het federale Europa. Vermits subnationaliteit des duivels is, moet het staatsburgerschap van de afzonderlijke landen verdwijnen. Dan blijven alleen de cultuurgemeenschappen over, die dus geen eigen grondgebied nodig hebben ... maar blijkbaar wel parlementen. Om beslissingen te nemen over een gebied waar een parlement in feite niet over bevoegd zijn, het geestesleven.
De on-logica zelf. Trouwens, wanneer niet Europa maar bvb. Frankrijk het Belgisch model zou overnemen, dan zou volgens de krant Libération de Franse regering 336 leden tellen (als ze hetzelfde aantal ministers per inwoner zouden nemen als Wallonië).

2) De gemeenschappen zouden moeten bevoegd zijn voor cultuur en niet gebonden aan een bepaald grondgebied. Zeer goed, maar nu is het zo dat men in België principieel wel is uitgegaan van het toewijzen van een grondgebied aan een gemeenschap.
De Standaard van 28 november 1998 :

Einde van Franstalig tijdvak
De Journal des Tribunaux, hét rechtskundig tijdschrift in Franstalig België, sluit vandaag een tijdvak af. Het opent zijn nummer van vandaag met een artikel waarin twee zwaargewichten-constitutionalisten een eind maken aan de laatste hoop van de Franse Gemeenschap dat ze enige bevoegdheid zou hebben over de Franstalige inwoners van Vlaanderen.
De zwaargewichten zijn Rusen Ergec, de opvolger van Jacques Velu in de ULB en André Alen (KU Leuven). Hun artikel staat vandaag ook in het Rechtskundig Weekblad, maar voor Vlamingen bevat het geen nieuws. Vlaanderen is altijd uitgegaan van de Grondwet. Die geeft de gemeenschappen een grondgebied waarover ze bevoegd zijn. Over het grondgebied van de andere deelstaat zijn ze dus niet bevoegd. Veel Franstalige politici veronderstelden, ondanks de grondwet, dat de Franse Gemeenschap bevoegd is over alle personen die Frans spreken, waar ze zich ook bevinden. Daaruit leidden ze af dat de Franse Gemeenschap in Vlaanderen mag optreden en bijvoorbeeld subsidies mag geven aan het anti-Vlaams tijdschriftje van Franstaligen uit de Vlaamse randgemeenten, Carrefour.
Opeenvolgende uitspraken van binnenlandse en internationale gerechtelijke instanties ontkenden die Franstalige interpretatie, maar die informatie drong maar moeilijk door in de Franstalige politieke hoofden. Als Journal des Tribunaux dit nu op zijn frontpagina zet, is dit om elke twijfel weg te nemen en dit tijdvak definitief af te sluiten. Alen en Ergec zetten alle rechtspraak op een rijtje, voor het taalgebruik in bestuurszaken en voor de bevoegdheden van de gemeenschappen. Hun boodschap is duidelijk. De gemeenschappen zijn niet bevoegd buiten hun grondgebied.
Een beleid gericht op inwoners van gemeenten met een speciale taalregeling die in de andere gemeenschap liggen, is zeker verboden.
Voor het cultureel beleid is er één klein kiertje. Het culturele beleid van een gemeenschap kan wel gevolgen hebben die de grenzen van die gemeenschap overstijgen; dat mag, als ze ,,het culturele beleid van de andere gemeenschap maar niet dwarsbomen''. Of een gemeenschap buiten haar boekje gaat, is een kwestie van appreciatie. Ultiem is het het Arbitragehof dat hierover oordeelt, schrijven beide hoogleraren.
Ze vermelden niet -- maar dat is geïmpliceerd -- dat de gemeenschappen conflicten hierover kunnen voorkomen met een cultureel akkoord. Tot vandaag wou de Franse Gemeenschap maar zo'n akkoord als ze niet moest erkennen dat ze niet bevoegd is over de Vlaamse Rand en in de rest van Vlaanderen. Na dit nummer van Journal des tribunaux moet dit tijdvak afgesloten zijn.

En daarmee is dit idee in Belgische context zeker niet geniaal te noemen. Het lijkt erop dat het francofone personaliteitsbeginsel (om hun cultuur te kunnen beleven over gans het grondgebied van België) vooruitstrevend is en in de zin van de tijdsgeest, maar wie niet verblind is als LV die weet dat ook voor de francofonen dit maar in 1 richting geldt, namelijk rechten voor Franstaligen in Vlaanderen, maar niet omgekeerd, want dan beroepen zij zich eveneens op het territorialiteitsbeginsel. Op dit ogenblik zijn het nog altijd de Vlamingen die breeddenkender zijn. Om maar 1 voorbeeld aan te halen :
In 1985 werd de Vlaming Toon Van Overstraeten verkozen in het Waals Parlement. Onder zijn kiezers waren de inwoners van vroegere Vlaamse gemeenten, zoals Waterloo, die sinds de Belgische onafhankelijkheid verfranst werden en overgeheveld naar Wallonië, terwijl daar nog een minderheid van zo’n 15 % Vlamingen woont. De andere leden van het Waals Parlement weigerden unaniem om hem te laten deelnemen aan hun bijeenkomsten en sloten hem uit. De wetgeving werd aangepast om in de toekomst een dergelijke sitiuatie onmogelijk te maken. Christian Van Eycken, een francofoon, verkozen in het Vlaams Parlement in 1995, kon rustig zijn zetel innemen want het Vlaams Parlement beschouwt het als niet correct om iemand uit te sluiten die democratisch verkozen is.

LV wil trouw blijven aan zijn voornemen om van de burger uit te gaan en vanuit dat standpunt is het de ‘overheid’ die zich moet aanpassen aan de burger en niet omgekeerd. Maar hier vergeet hij toch een onderscheid te maken tussen de mens als vrij individu in het geestesleven, die vrij zijn eigen cultuur mag beleven en anderzijds de mens als lid van de politieke gemeenschap, en daar kan er maar met 1 taal gewerkt worden. Daarom kunnen verschillende taalgroepen maar onder eenzelfde bestuurlijke koepel leven als alle betrokken volkeren de gemeenschappelijke bestuurstaal aanvaarden. In de Sovjet-Unie was dat het Russisch, in de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie het Duits , in Joegoslavië het Servokroatisch en in België … het Frans. Vanaf het ogenblik dat die gemeenschappelijke bestuurstaal in vraag wordt gesteld, is het gedaan met het samenleven.
In onze tijd zien we dat alleen het Engels zonder veel moeite door alle cultuurgemeenschappen aanvaard wordt als gemeenschappelijke taal. Binnen België kan men natuurlijk pleiten voor twee- of drietaligheid, maar niet meer binnen de EU. Het ligt dan ook eerder in de lijn der verwachtingen dat de taalgroepen zullen overblijven als cultuurgemeenschappen en dat er op termijn één bestuurstaal komt : het Engels.

LV stelt dat behalve de Vlaamse, Duitse en Franstalige gemeenschap er nog veel meer zouden kunnen zijn op het grondgebied van België, maar wanneer hij ervoor pleit om vanaf een bepaalde grootte van die gemeenschap die ook het recht te geven om in hun eigen taal bediend te worden door de overheid, dan gaat hij een stap te ver, hij verlaat het gebied van de cultuur en komt in die van het recht. Noch realiter, noch idealiter mogen we deze grens overschrijden. Want door het instellen van gebieden met taalregimes wordt het culturele dan toch aan een geografisch gebied verbonden (op blz. 62) waarmee hij zondigt tegen zijn eigen principes.
“Personaliteitsbeginsel met de rechten van de individuele burger in het middelpunt.”
Gevolg :
- Het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden door dit recht toe te kennen vanaf een bepaalde grens : een gemeenschap van 190.000 leden zou dit recht niet hebben en één van 200.001 leden wel.
- De overheid zou meertalig moeten worden, maar we zien dat ze er zelfs in Brussel nu niet in slaagt om nog maar tweetalig te zijn (bijna alle personeelsleden van de Brusselse gemeenten zouden tweetalig moeten zijn. In 1999 waren 30% van de gemeentelijke personeelsdossiers in overtreding. Vandaag zijn dat er dubbel zoveel – bron: Doorbraak nr. 3 van maart 2006).
- Een cultuurgroep met een onverdraagzame, weinig open cultuur, wordt beloond door niet alleen de eigen cultuurgemeenschap erkend te zien maar later ook de politieke gemeenschap. Kijk naar de geschiedenis van de verfransing van Brussel en de faciliteitengemeenten. Een cultuurgroep waarmee gemakkelijk samen te leven valt, past zich aan en wordt in feite gestraft.

Een andere zaak is dat LV de archaïsche begrippen van de Belgische staat overneemt en er op verder bouwt. Zo heeft hij het over “beheer van het cultuurleven” en cultuurparlement.
Dat is toch een echte gruwel in de oren van een driegeleder : wie of wat moet er nu toch beheerd worden in het geestesleven ? Hier had hij radicaal – en niet zijdelings- moeten pleiten voor het afschaffen van alle overheidsbemoeienis en om bvb. de betreffende budgetten te verdelen onder alle inwoners in de vorm van cultuurcheques waarmee ze de scholen en andere cultuurgebieden kunnen betalen.

3) Blijft nog het rechtsgebied bij het federale niveau.
Alles wat recht betreft is een uiting van het rechtsgevoel dat leeft onder de mensen van een bepaalde gemeenschap. Kunnen we er in België nog naast kijken dat daar twee verschillende rechtsgemeenschappen gegroeid zijn ?
Een meer Noords element, meer flegmatisch, dat belang hecht aan wet en orde en eerder individualistisch is ingesteld – en een Zuiders element, meer cholerisch, dat meer belang hecht aan solidariteit en de gemeenschap. Dit verschillend levensgevoel vertaalt zich in de aanpak van zowat alle maatschappelijke problemen : - criminaliteit (de wet strict toepassen of gedogen)
- verkeer ( 1200 flitspalen in Vlaanderen, drie in Wallonië (waarvan er 1 werkt !))
- tewerkstelling (Vlaamse werkonwillige 12x vaker gestraft dan Waalse) enz. enz.
Wanneer twee gemeenschappen een dergelijk verschillend rechtsgevoel bezitten is er dan een gemeen-schappelijke wetgeving en rechtspraak mogelijk ?

LV vernoemt in zijn boekje basisinkomen en directe democratie, maar in het geheel van het werkje blijven het details. Nochtans zijn dat voor de driegeleders de twee grote streefdoelen in het politieke, en de praktische inrichting van bestuursniveaus kunnen we als antroposofen rustig aan anderen overlaten.
Daarbij Rudolf Steiners woorden in acht nemend :

“Stel alstublief geen programma’s op die schijnbaar in de praktijk omzetten wat door mij betoogd wordt, maar die echter niets meer voorstellen dan de oude grijnzende burgerlijke maskers.”
(in GA 190 “Vergangenheits- und Zukunftsimpulse im sozialen Geschehen”)

Even nadrukkelijk stelt Rudolf Steiner dit ook in GA 186 “In geänderter Zeitlage” (blz. 155) :

“Zeer goedmenende mensen, ook heel snuggere mensen zag men altijd maar weer opduiken met allerhande toekomstprogramma’s – en wat voor toekomstprogramma’s circuleren niet daarbuiten in de wereld ! De mensen denken alle mogelijke zaken uit, maar deze dingen zijn op voorhand gedoemd, want ofwel zijn het lege dozen ofwel veroorzaken ze onheil. Lege dozen als geen mens erop ingaat en onheil als er wel wordt op ingegaan. Men moet zich eigenlijk maar één ding voornemen : de werkelijkheid te leren kennen. Dan zal men niet geloven : ik kan een vereniging oprichten, ik kan dit of dat doen – maar men zal zich verplicht zien de werkelijkheid te leren kennen en wat men denkt in overeenstemming te brengen met deze werkelijkheid.
Ja, wanneer toch minstens binnen onze Vereniging een groot aantal op de juiste manier wilden proberen om hun zieleleven met de hier aangeduide impulsen te doordringen, wanneer ze zouden afzien van abstracte, dweperige idealen van wereldverbetering en in de plaats zouden studeren wat nu precies de opgaven en de impulsen van onze tijd zijn, en daar hun doen zouden op baseren. Dan zou er al heel wat bereikt zijn.”

“... abstracte, dweperige idealen van België-verbetering”, zo zouden we het boekje van LV kunnen noemen.

Luc Vandecasteele ziet in het Belgische staatsmodel een aanzet tot de invoering van de sociale driegeleding. Dit is niet zijn conclusie uit een reeks feiten of waarnemingen, maar dit is zijn vertrekpunt, een axioma als het ware. Is het om alle kritiek onmogelijk te maken, dat hij er bij zet “in se” ?
Zo lezen we het op de achterflap :

De kerngedachte van dit boek is dat de opsplitsing van België in gewesten en gemeenschappen een geniaal idee is en een eerste stap in de richting van meer erkenning voor het individu binnen de staatsstructuur.
Het betreft immers een opsplitsing van bevoegdheden die enerzijds samenhangen met personen (cultuur, onderwijs, enz.) en anderzijds met het geografisch gebied waar men woont, binnen de Belgische federatie (recht).
“Het is een model dat in se de mogelijkheid herbergt om het beheer van het cultuurleven en dat van de staat te ontvlechten.”

Met die “in se” kan men toch alle kanten uit : ik ga bvb. uitgaan van de kern van goedheid die in iedere mens ligt. Dat is onmiskenbaar zo : er schuilt een goede kern in ieder mens. Daarom pleit ik ervoor om alle sloten op de deuren af te schaffen, want waartoe is het goed dat iedereen zich opsluit in zijn eigen huis, met zijn eigen persoonlijk bezit ? We moeten toch kunnen delen, we moeten toch niet zo egoïstisch zijn, enz. enz.
“In se” zou het een betere wereld zijn indien er geen sloten nodig waren en we kunnen een aardig toekomstbeeld schetsen van hoe die wereld er zou uitzien en wat we moeten doen om dat te bereiken ...
Dat is dus allemaal abstracte wereldverbetering.
En zo is ook het tweede deel van het boek opgebouwd : dit zou zo moeten zijn, dat zou moeten anders zijn … (15 keer zouden, moeten of kunnen op 2 bladzijden ! (40-41)).
Wanneer de staat van alle inkomens de helft afroomt om o.m. enkele vervangingsinkomens kunnen toe te kennen, dan kunnen we dat zien als een aanzet tot de realisatie van het basisinkomen. Maar om deze diefstal daarom een geniaal idee te noemen, dat gaat wat ver : de betrokken ministers en ambtenaren hebben immers nooit de bedoeling gehad om een onvoorwaardelijk basisinkomen toe te kennen, integendeel, ze blijven de burger in knechtschap houden.
Op dezelfde manier kan men het opsplitsen van de Belgische staat in gemeenschappen ( cultureel gebied), gewesten (economisch gebied) en daarboven de federale overheid (rechtsgebied) zien als een aanzet tot de sociale driegeleding, maar een geniaal idee kan men dat alleen maar noemen wanneer men vergeet dat

1) het nooit in de bedoeling lag van de initiatiefnemers van dit model om ook maar één greintje van de staatsmacht over het culturele en economische op te geven;

2) Dit niet het resultaat was van een gemeenschappelijke visie bij de betrokkenen, maar integendeel een compromis om de totaal verschillende visies in Noord en Zuiden van dit land te verzoenen.

Het moet ons dan ook niet verbazen dat de auteur op bijna iedere bladzijde moet toegeven dat de geniale Belgische politici noch toen, noch nu een bewustzijn hebben/hadden van de genialiteit van hun idee. Kan men dan iets anders concluderen dan : met de Belgische realiteit heeft dit niets te maken ?
In zijn pogingen om de Belgische realiteit in overeenstemming te brengen met het antroposofisch ideaal van de sociale driegeleding verstrikt de auteur zich in tegenstrijdigheden, in onmogelijkheden en in onduidelijkheden. De lectuur van het boekje is daarom een pijnlijke zaak : op bijna iedere bladzijde moet men vraagtekens in de marge schrijven. We volgen de auteur even in zijn betoog.

Hij gaat bij zijn beschouwingen uit van de mens, de individuele burger.

Met zijn nadruk op “de mens” bevindt LV zich in gezelschap van VLD-voorzitter Bart Somers (in een opiniestuk in De Morgen van 7 februari 2006). Enkele CD&V-ers (Tony Van Parijs, Wouter Beke, Benoit Lannoo) reageerden hierop : “Na lange omwegen spreekt Somers andermaal zijn credo uit in de vrije, lees: totaal autonoom en zelfbeschikkende mens: "Niet de economie, niet een geloof, niet een volk, niet een ras, alleen de mens." Beseft de man dan nog niet dat deze geïsoleerde 'vrije' burger - los van externe banden van ras, volk of economie en van de interne verbondenheid met opvoeding, cultuur, geloof en levensbeschouwing - een pure abstractie is ?” (De Standaard van 24 februari 2006)

Die heeft een individueel Ik wat maakt dat hij méér is dan lid van een volk, lid van een natie, lid van een cultuurgemeenschap. Hier loopt het al mis (blz. 14) : “Ieder kan besluiten de eigen etnische groep te verlaten en gaan behoren tot een ander volk”.
Met alle respect, maar als Luc Vandecasteele morgen besluit om de rest van zijn dagen te gaan doorbrengen te midden van de Babali of de Babira’s in Oost-Congo, dan zal hij ook als hij 100 jaar wordt nog altijd geen Bantoe zijn.
Het zal blijken dat de auteur ervoor terugdeinst om het begrip “volk” te hanteren of zelfs maar duidelijk te maken wat hij eronder verstaat. Dit geheel in overeenstemming met het postmodernistisch ideeëngoed .

“In een open brief in 1998 schreven een aantal Belgische intellectuelen dat de Belgische vlag hun dierbaar is “omdat ze niets representeert” en dat België, precies omdat het geen nationaal bewustzijn heeft “een tegengif tegen nationalisme” is, waar de postmoderne wereld dringend behoefte aan heeft (in De Standaard van 3 maart 1998). Volgens de Belgische historicus Louis Vos is “een on-ideologisch postmodernisme de overheersende mode geworden in het intellectuele leven, dat er eerder op uit is de nationale identiteit te vernietigen dan om er een bijdrage toe te leveren. Sommigen gaan zo ver dat ze ontkennen dat het ‘uitgedacht’ concept van nationale identiteit en gemeenschap überhaupt aan iets refereert.
Deze postmodernisten vinden dat België’s gebrek aan identiteit een teken is van morele superioriteit ! Zo bvb. Koning Boudewijn …”
(uit: ‘A Throne in Brussels’ van Paul Belien).

Kies maar, zegt Luc Vandecasteele, wat wil je zijn : Babali of Wasongola, het staat je vrij …

Na de etniciteit heeft hij het over nationaliteit. Dit begrip, staatsburgerschap, het behoren tot een rechtsgemeenschap, omschrijft hij correct. Dubbele nationaliteit verwerpt hij want “tegelijk tot twee rechtsgemeenschappen willen behoren … lijkt absurd.”
Dan, over cultuur : “Ook hier geldt dat mensen niet behoren tot een cultuur …”
Wat krijgen we nu ? Bij etniciteit en natie lezen we “behoren tot” en nu ineens schijnt de mens niet te behoren tot een volk, noch tot een rechtsgemeenschap noch tot een cultuurgroep ! Alsof dit behoren tot een groep niet zou toelaten om tevens een individueel Ik te zijn.

De auteur wil zo krampachtig het primaat van het individu benadrukken, de mens met zijn unieke geestelijke kern, dat hij bij zijn uiteenzetting uit het oog verliest dat hij ook maar één aspect van die mens beschrijft, namelijk zijn behoren tot een sfeer waar een volledige vrijheid, ook bewegingsvrijheid heerst …. de geestelijke sfeer.
In het rechtsgebied en in het economische eindigt die individuele vrijheid waar die van een ander begint, maar niet voor Luc Vandecasteele : “Van waar ter wereld migranten ook hierheen komen, zij moeten hier aanspraak kunnen maken op dezelfde rechten als de autochtone bewoners. Dit veronderstelt echter dat zij willen deel uitmaken van hun nieuwe rechtsgemeenschap.”
Waarschijnlijk bedoelt hij dat migranten dezelfde rechten moeten hebben eens ze Belgisch staatsburger geworden zijn (maar dat is nu reeds het geval !). Zoals het er staat lijkt het alsof alle buitenlanders zomaar het recht hebben om hierheen te komen, alsof onze rechtsgemeenschap daar geen voorwaarden of beperkingen kan aan stellen.

“De autochtone mensen in België”
“Belgen zijn toch in de eerste plaats de Belgen : Vlamingen, Walen, Brusselaars, Duitstaligen.” We dachten dat de auteur met Belgen bedoelde : de leden van de Belgische rechtsgemeenschap. Maar nu onderscheidt hij ineens Vlamingen, Walen, Brusselaars, Duitstaligen. (Waarom ook geen Berbers of Aalstenaars?) Hij noemt het vier ‘groepen’. Hij neemt dus de categorieën over die op een of andere manier sinds de federalisering 25 jaar geleden in de Belgische wetgeving erkend werden. Vanuit die omschrijving van 25 jaar geleden vertrekt zijn analyse. We vragen ons toch af waarom hij niet even stilstaat bij de vraag waarom er überhaupt een federalisering gekomen is. Voor Belgicisten is dat natuurlijk een realiteit waar ze niet graag aan herinnerd worden.
Maar wij willen toch die herinnering even in ’t kort opfrissen met slechts twee vaststellingen.

1)- Vlamingen, of ze nu Brabander, Limburger of West-Vlaming zijn, kunnen aan tafel zitten en tot een gemeenschappelijk besluit komen over hoe het moet in Vlaanderen.
- Franstaligen, of ze nu in Brussel of Luik of Charleroi wonen, kunnen aan tafel zitten en tot een gemeenschappelijk besluit komen over hoe het moet in Wallonië.
- Vlamingen en Franstaligen (“De Belgen” dus) kunnen niet samen aan tafel zitten en tot een gemeenschappelijk besluit komen over hoe het moet in België.
Er zijn dus geen democratisch verkozen Belgen die zich verantwoordelijk voelen voor gans België.

Niet-verkozen Belgen die zich verantwoordelijk voelen voor het land zijn er wel natuurlijk, in de eerste plaats het Hof. En verder de regeringsleden die uitvoeren wat occulte groepen beslist hebben. De Duitse kanselier Merckel verzette zich tegen de kandidatuur van Verhofstadt voor het voorzitterschap van de Europese Commissie : ze verweet hem aan het hoofd te staan van de enige logeregering in Europa !

2) De geschiedenis van België is 1 groot discriminatieverhaal : Vlamingen werden en worden gediscrimineerd omwille van hun Vlaming-zijn. We zullen alles vóór W.O.II maar met de mantel der liefde bedekken en eens kijken na de oorlog : in Nederland waar de Nazi’s met veel hardere hand regeerden. Na de oorlog werden daar 123 doodstraffen uitgesproken en daarvan 38 uitgevoerd. In België : 2940 doodvonnissen en 242 uitgevoerd. Economische collaboratie (merendeels door rijke Francofonen zoals staalbaron Paul de Launoit) werd expliciet vrijgesteld van vervolging door de wet van 25 mei 1945.
Ook nu nog : voor een Vlaamse zetel moeten 4500 meer stemmen behaald worden dan voor een Franstalige zetel in de Kamer (Fin.-Econ. Tijd van 22/06/99).
LV is zo bang van subnationaliteit, maar in feite hebben de Vlamingen in België altijd al een subnationaliteit gehad, letterlijk dan, sub-nationaliteit, die van Untermensch.

Joost Ballegeer over zijn jeugd in Brussel (1941 tot 1953) : “Er was een lichte terreur van de Franstaligen in de stad. In het openbaar spraken de Vlamingen Frans in Brussel. Ik herinner mij nog dat ik tegen mijn moeder zei: “Ik heb Vlaams gehoord.”

Van dit alles is LV goed op de hoogte, maar dat is voor hem niet interessant, hij wil uitgaan van de mensen van nu. Maar ook daar is hij niet consequent : in plaats van met het gegeven te rekenen dat er twee verschillende cultuur- en rechtsgemeenschappen bestaan die over zowat alles een andere visie koesteren, en daaruit de onvermijdelijkheid van de scheiding te aanvaarden, doet de auteur een wanhopige poging om dit gegeven te verdoezelen.
( “Het feit dat we twee talen spreken. Toch moeten we dit meteen relativeren.”)

En net zoals de aanhangers van Ptolemaeus de meest ingewikkelde theorieën moesten uitvinden om de alsmaar preciezere waarnemingen in overeenstemming te brengen met het idee dat de zon rond de aarde draait, zo moet LV de ingewikkelde Belgische staatsconstructie nog ingewikkelder maken om ze in overeenstemming te brengen met zijn eigen visie (afbakenen van taalgebieden).
Daaraan is het tweede deel van het boekje gewijd.
Op iedere bladzijde zou hij kunnen concluderen dat de Belgische staatsconstructie niets met de driegeleding te maken heeft maar hij blijft op zijn apriori staan dat die staat een meerwaarde is voor alle burgers van dit land indien maar de driedeling federaal-gewest-gemeenschap consequent volgehouden wordt.
Natuurlijk wordt die niet consequent volgehouden want dat was nooit de bedoeling van de ontwerpers van dit model.
En zo lezen we op de eerste bladzijde van het tweede hoofdstuk dat de zorgverzekering een basisrecht is, dat dan volgens de auteur een federale materie zou moeten zijn, maar in het geweldige driegedeelde België is het toch een gemeenschapsmaterie.

Overigens is het niet duidelijk waarom dat een basisrecht zou moeten zijn. Het is een extra-service, bovenop de gewone ziekteverzekering, en LV zegt zelf : “…die de mensen kunnen afsluiten voor hun oude dag.”(deze verzekering kost per jaar 25 euro aan een Vlaming).
Maar ook de gewone ziekteverzekering, is dat een recht te noemen ? We betalen er toch zelf voor, door de afhoudingen van ons loon. We kopen dus deze service. Wij dachten dat basisrechten (zoals het recht op vrije meningsuiting) niet konden gekocht of verkocht worden.

Op dezelfde bladzijde terug de onduidelijkheid tussen volk en staatsburgerschap. Waarom onderscheidt de auteur Brusselaars en geen Antwerpenaars ? Door de indeling van mensengroepen over te nemen die de Belgische politici uitgevonden hebben geraakt hij hopeloos in de knoei.
Hoeveel duidelijker en vooral eerlijker was men in de voormalige Sovjet-Unie, waar op ieders paspoort stond voor staatsburgerschap : “Sovjet-burger” en dan voor volk : Rus of Duitser of Jood of Est of wat weet ik allemaal.
Dit heeft niets met subnationaliteit te maken : de leden van de afzonderlijke volkeren waren gelijk voor de Sovjet-wetten (Natuurlijk zonder Orwell’s “Animal Farm” te vergeten: sommigen waren gelijker dan anderen). Waarschijnlijk waren er in de Sovjet-Unie ook mensen die zich geen Rus voelden, alleen maar Sovjet-burger, maar dat is niet relevant : er zijn ook mensen die zich bovenal “mens” voelen. Dat neemt niet weg dat ze toch ook man óf vrouw zijn.

Luc Vandecasteeles nachtmerrie

We gaan nog wat verder.
Op blz. 11 : “De hierna volgende beschouwingen gaan uit van de individuele burger.”
Op blz. 23 : “Dialoog tussen godsdiensten is in se onmogelijk, alleen individuele mensen kunnen met elkaar in dialoog treden.”
Maar dan op blz. 35 : “Bovendien kan een rijker gewest broederlijk steun verlenen aan een armer.”
Blijkbaar moeten we nu niet meer uitgaan van de individuele burger, het gewest kan in zijn plaats beslissen, alsof gedwongen broederlijkheid nog iets te maken heeft met broederlijkheid. Solidariteit kan toch nooit verplicht worden, dat is even goed in de morele autonomie van de burger gelegd.

Op blz. 24, bovenaan : “de la collision des idées jaillit la lumière” (zonder vertaling : pour les Flamands la même chose !) : uit het botsen der ideeën ontspringt het licht.
Onderaan dezelfde pagina : “het idee van de ‘clash of civilisations’ is nefast omwille van het conflictmodel dat erin schuilt.” Maar Luc toch, het is maar een idee, een product van het geestesleven, en die ideeën mochten toch botsen ? Het idee dat twee honden vechten om één been, is dat dan ook nefast omwille van het conflictmodel dat erin schuilt ? En misschien is Huntingtons analyse nog niet zo verkeerd wanneer we de recente perikelen rond de Deense cartoons beschouwen.

Op blz. 41 : de taalproblemen voor Vlamingen in de Brusselse ziekenhuizen : de federale overheid moet ‘krachtig en efficiënt sanctioneren’. Hoe stelt LV zich dat voor ? De eentaligen tegen de muur zetten en fusilleren ? Wanneer eentaligen geen taal willen leren, dan heb je alleen een lam ‘taalhoffelijkheidsakkoord’. In feite ben je machteloos.
Het Laatste Nieuws van 17 november 1998 : Franstalige ULB-studenten vinden Nederlands een lelijke, afschuwelijke, weerzinwekkende, afgrijselijke, ruwe, onaangename, moeilijke, regionale taal. In totaal slechts 4,4 % positieve adjectieven tegenover 97,3 voor het Engels.
Hoe verander je dat ? ‘krachtig en efficiënt sanctioneren’ ?

Op dezelfde bladzijde noemt de auteur de gebieden die “terecht bij de jonge Belgische staat hadden kunnen behoren.” En waarom dan wel ? Alleen opdat dan de realiteit meer in overeenstemming zou geweest zijn met LV’s droom !
Stel je voor dat wij hier zouden pleiten voor een aanhechting van Frans-Vlaanderen bij een Vlaamse staat. Wat zouden we dan niet over ons krijgen na zo’n uiting zijn van eng nationalisme, maar als het om België gaat, dan bestaat er geen eng nationalisme blijkbaar. Waarom pleit LV hier eigenlijk niet voor een herstel van de oorspronkelijke Zeventien Provinciën ?

Op blz. 53 : “Een volk dat vrij zijn taal en cultuur kan beleven en ontwikkelen, maar tegelijkertijd op “zijn” grondgebied grootmoedig diezelfde vrijheid verleent aan mensen van volksgroepen met een andere taal en/of culturele traditie, is pas werkelijk vrij te noemen.”
Je gelooft je oren niet : sinds wanneer is een volk vrij ? Het waren toch de individuen die vrij waren ? Belg, Vlaming, Brusselaar, het waren toch allemaal irrelevante begrippen, en nu ineens zijn de Vlamingen een volk, want dat deze zin voor hen bedoeld is, is duidelijk, Wallonië is immers nu al “Terre d’accueil”, de grootmoedigheid zelve.

Die onverdraagzame Vlamingen toch : minstens 10% van de mensen die in Vlaanderen een werkloosheidsvergoeding krijgen, kennen onvoldoende Nederlands om in aanmerking te komen voor een job. Ongeveer de helft kent gewoon geen woord. Maar een uitkering krijgen ze hoewel ze niet voldoen aan de voorwaarden.(bron : Journaal 464 van Mark Grammens).

Op blz. 54 : een onwaarheid over het Franstalig onderwijs in de faciliteitengemeenten : dat wordt betaald door de Vlaamse overheid, maar inspectie is er sinds tien jaar niet meer.
Lees het artikel in De Standaard van 15 november 1999 :

Verfransers vrezen controle in Vlaamse faciliteitenscholen
De extreme groepen van de Franstaligen die Vlaamse gemeenten bij Brussel willen annexeren, zijn bang dat de federale regering de naleving van de wetten op de faciliteitenscholen opnieuw gaat controleren. De aanval is de beste verdediging, denken ze.
Dit blijkt uit verklaringen van de schepen van Onderwijs van Wezembeek-Oppem, Jean-Pierre Sans, zaterdag in Le Soir. Hij is lid van de Union des francophones de Wezembeek die deze Vlaamse gemeente wil verfransen en bij Brussel aanhechten.
De rel gaat over de speciale faciliteiten-basisscholen in zes Vlaamse gemeenten rond Brussel. Die zijn bedoeld om Franstalige ouders die in Vlaanderen komen wonen en die hun kinderen niet bruusk willen laten overgaan naar het Nederlandstalig onderwijs, de kans te geven dit geleidelijk te doen. Die scholen moeten hen klaar maken om op 12 jaar de stap te doen naar het Nederlandstalig middelbaar onderwijs. Sommige ingeweken Franstaligen passen zich meteen aan en sturen hun kinderen naar het Nederlandstalig onderwijs; een tweede groep gebruikt de scholen zoals ze bedoeld zijn en stuurt de kinderen nadien naar het Nederlandstalig onderwijs in de streek. Een derde groep gebruikt ze niet en stuurt zijn kinderen naar scholen over de taalgrens; een vierde groep -- de Union des francophones is hun woordvoerder -- ziet die scholen als middel om zich niet aan te passen en de kinderen blijvend in het Frans op te voeden.
Tot 1995 waren er weinig problemen over deze faciliteitenscholen; een inspecteurs-duo -- een Franstalige en een Nederlandstalige -- controleerden de wet: ze gingen na of de leerlingen van die scholen in die gemeenten woonden en van huisuit Franstalig waren, zoals de wet dit voorschrijft. Kinderen van ingeweken Fransen werden ook toegelaten omdat hun huistaal het Frans is.
In 1995 weigerden de Franstalige regeringspartijen (PS-PSC) plots een vervanger te benoemen voor de Franstalige inspecteur die vertrok. Ook de regering-Verhofstadt benoemde nog niemand. Controle van de wet is sindsdien onmogelijk: de Vlaming mag niet alleen optreden.
Sinds de controle is weggevallen, rekruteren sommige Franstaligen ook leerlingen die wettelijk niet mogen toegelaten worden: kinderen van ouders die niet Franstalig zijn of niet in de gemeente wonen. Engels-, Duits-, Spaans-, Italiaans- en zelfs Nederlandstalige ingewekenen worden door hen aangespoord hun kinderen naar die scholen te sturen ,,omdat ze daar Frans kunnen leren''.
Deze Franstaligen pogen zo die gemeenten te verfransen en bij Brussel te annexeren, zegt Jan Walraet, woordvoerder van de Vlamingen in Wezembeek. CVP en VU dienden klacht in tegen de wetschending bij de gouverneur van Vlaams-Brabant.
Maar de Union des francophones wil voorkomen dat de controle opnieuw wordt ingevoerd. De aanval is de beste verdediging, denkt Sans; hij noemt dit ,,pesterijen vanwege de Vlamingen''; controle op de naleving van de wet is ,,een bijkomende discriminatie in de oceaan van onverdraagzaamheid'', vindt hij.
Volgens hem moeten Engels-, Duits- en anderstaligen die in Vlaanderen komen wonen, ook het recht hebben op kosten van de Vlaamse overheid hun kinderen in het Frans op te voeden.
Merkwaardig is dat deze groep Franstaligen er niet aan denkt voor te stellen de wet te wijzigen om gelijk te krijgen, alleen maar wil dat de bestaande wet niet toegepast of gecontroleerd wordt.

Eigenlijk is dat zéér vooruitstrevend en volledig in de geest van de driegeleding : totale afwezigheid van inspectie. Maar een pleidooi daarvoor weerklinkt ook maar zijdelings in LV’s betoog.
Overigens op dezelfde bladzijde, over de Franstaligen die in de rand rond Brussel wonen stelt hij : “Het enige wat zij destijds verkregen hebben zijn de veelbesproken faciliteiten.” Het lijkt alsof dit een afschuwelijke onrechtvaardigheid is, maar LV had hier misschien kunnen uitleggen waarom die zes gemeenten destijds niet bij Brussel zijn gevoegd. Het waren toen zuiver Vlaamse gemeenten, spijtig genoeg met enkele residentiële wijken waar kapitaalkrachtige en invloedrijke Franstaligen woonden die voldoende politiek gewicht bezaten om het democratisch proces van de federalisering te vervormen en voor henzelf een uitzondering te bekomen in de vorm van faciliteiten.

Op blz. 56 : “zou men er kunnen voor opteren om in dit Franstalige onderwijs in Vlaanderen, nog veel intensiever dan dit nu al gebeurt, zeer vroegtijdig het Nederlands verplicht als tweede taal aan te leren.’
Ten eerste gebeurt dit nu helemaal niet intensief, zo het al gebeurt, en ten tweede : “verplicht” ?! Waar bleef weer die vrijheid in het culturele ? Onderaan dezelfde bladzijde blijkbaar : “zonder hen daartoe te dwingen of lastig te vallen met omzendbrieven ...”

Op blz. 57 onderaan, over het feit dat de Franstalige overheid weigert om een Vlaamse school in Komen te bekostigen, zoals de wet het voorschrijft “- iets wat merkwaardig genoeg al vele jaren getolereerd wordt door de Vlamingen.”
Dat is natuurlijk alleen merkwaardig voor wie het ware wezen van de Belgische staat niet wil zien. Even een opfrisser : we lezen in Doorbraak (maandblad van de Vlaamse Volksbeweging, januari 2006.) :

Netwerk ontmantelt Vlaamse elite

“De Koning Boudewijn Stichting (KBS), een conglomeraat van meer dan 200 comites, jury's en regionale afdelingen, beschikt over een jaarbudget van ruim 40 miljoen euro. Het is een instrument dat het Hof en het Franstalig establishment handig gebruiken voor de recuperatie van de Vlaamse bovenlaag. Paul Belien schreef erover in The Brussels Journal (18 nov.), maar de info komt uit een recent boek van Joost Ballegeer (De Vlamingen: een volk zonder bovenlaag).

Joost Ballegeer “De Vlamingen, een volk zonder bovenlaag” (Uitgeverij (Groeninghe, Belfaststraat 12 , 8500 Kortrijk; 22 euro, tel 056 22 40 77 - rek. 738-0125334-32).

De argeloze bevolking denkt dat de KBS aan "goede werken" doet. In werkelijkheid is de KBS een instrument dat erop gericht is Vlaanderen onder de knoet te houden. De KBS heeft (uitsluitend in Vlaanderen - vreemd toch?) provinciale steunraden en streekfondsen voor lokale ontwikkeling. De voorzitters daarvan kunnen rekenen op reisjes, onkostenvergoedingen, soms zelfs een auto met chauffeur en een secretaresse, en ontvangsten (samen met de echtgenote) op recepties en diners in het koninklijk paleis.
Ballegeer beschrijft hoe een kleine loge van vijf adellijke francofonen de 'Flamenpolitik van het Belgische establishment' heeft uitgewerkt (Etienne Davignon, Jacques van Ypersele (de kabinetchef van de koning), Maurice Lippens, Daniel Janssen en Georges Jacobs) .
Het netwerk ontmantelt succesvol de Vlaamse elite en kapselt ze in in het belgicistische establishment: van de uitgeverij Lannoo tot de krant De Standaard, van het culturele tijdschrift Ons Erfdeel tot de Vlerick Management School, van de KBC tot het VEV. De Vlaamse ondergang was geen noodlot, dit gebeurde niet zomaar, dit was gepland.
De volgende prooi wordt Trends, waar Frans Crols, die het weekblad een duidelijk Vlaams profiel gaf, straks met pensioen gaat. De dochter van Jacques van Ypersele werd binnengebracht op de redactie van het Franstalige zusterblad Trends-Tendances. De koning nam Roularta-baas Rik De Nolf samen met de andere Vlaamse mediamagnaat Christian Van Thillo, op in de prestigieuze Brusselse Club de Lorraine.
Andre Leysen spreekt vandaag Frans met zijn kleinkinderen; Godfried Lannoo laat zijn kleinkinderen verfransen; de vrouw van de in de adel verheven Dirk Frimout liet haar Vlaamse voornaam Godelieve veranden in Laurence; de echtgenote van wijlen Paul Janssen ( Janssen Pharmaceutica), Theodora Arts, zelf afkomstig uit een Vlaamsgezinde familie, kon haar zoon inhuwelijken in de adel en vertoeft bij voorkeur in mondaine belgicistische kringen.
Ook politici als Willy De Clercq, Eyskens, Herman De Croo, Willy Claes of Jean-Luc Dehaene werden "mestkevers" van het Belgische regime (in tegenstelling tot bijvoorbeeld Wilfried Martens, Leo Tindemans en Karel Van Miert). De carrière van Luc Van den Brande werd door het Hof opzettelijk gebroken omdat hij als te flamingantisch werd beschouwd. Een vooraf uitgewerkt plan, waarin van Ypersele en Dehaene een sleutelrol speelden.”

Op blz. 60 eindelijk duidelijkheid over wie de Belgen zijn : de mensen met de Belgische nationaliteit. Belg zijn we door ons paspoort, formeel, juist zoals ‘Sovjet-burger’. Daarnaast zijn we Vlaming of Waal of Duitser.
In het bos staan wellicht bomen die zich alleen maar ‘boom’ voelen, maar toch kan de geïnteresseerde waarnemer, het hoeft geen Linnaeus te zijn, aan de hand van min of meer duidelijke kenmerken tegen die boom zeggen : Neem mij niet kwalijk, maar u bent een beuk. Zo is ook LV, alleen door het feit dat hij dit boekje schrijft een typische Vlaming, erger nog : van Germaanse stam, zoals we hieronder zullen aantonen.

.

Waarom is Luc Vandecasteele een Vlaming ?

We beginnen met een citaat van Bismarck :

In verband met de Polen die op Pruisisch grondgebied woonden. (Otto von Bismarck, Gedanken und Erinnerungen, deel 2, lees blz. 177, 187 en 202.)

“De bewegingsvrijheid echter die de Polen kregen op het gebied van vrijheid van vereniging, van persvrijheid en wetgeving heeft er op geen enkele manier toe bijgedragen hun welwillendheid voor en hun tegemoetkomen aan Duitsland te vergroten; in tegendeel; wij zien als een vrucht daarvan slechts een verscherping van de nationale tegenstellingen, t.t.z. een eenzijdige verscherping vanwege de Polen. Deze tendens kwam in vele opzichten tegemoet aan een eigenaardigheid van het Duitse karakter, enerzijds de Duitse goedmoedigheid en bewondering voor al het buitenlandse (...), en anderzijds de Duitse traditie om altijd de eigen regering te bestrijden, waarvoor men bij de Polen altijd bondgenoten klaarstaan vond, en ten slotte het eigenaardig talent van de Duitsers, dat men bij geen enkele andere natie terugvindt, het talent om niet alleen uit de eigen huid uit te kruipen, maar om volledig in die van een buitenlander in te kruipen en een complete Pool, Fransman of Amerikaan te worden. ( ... )
De Duitser gaat naar Polen als Krauthofer en komt terug als Krotowski ...”

Verander in bovenstaand uittreksel Polen door Franstaligen en Duitsers door Vlamingen en men is er . Zo begrijpt men de verfransing van Brussel, en zo begrijpt men LV die een boekje schrijft dat quasi volledig een francofoon standpunt weergeeft. Een echte Vlaming dus.

In een interview met het VlaamsBelangMagazine stelt de reeds vernoemde Joost Ballegeer: “De Vlaamse beweging beheerst het machtsdenken niet”.
We mogen gerust stellen dat de Vlamingen niet in termen van macht (kunnen) denken. Ook LV niet, dit fundamenteel politiek gegeven ontbreekt totaal in zijn boekje. Dat Wallonië de Belgische –democratisch tot stand gekomen - wet maar aanvaardt voor zover het haar uitkomt is genoeg bewezen met de Koningskwestie, het verzet tegen de Eenheidswet, de acties van Happart in Voeren. Dat is blijkbaar totaal irrelevant voor hem. Dat maakt hem tot een typische Vlaming, een zielsverwant van het Duitse volk.
Want wat beschrijft Rudolf Steiner als een kenmerk van het ‘Deutschtum’ ?

In GA 186 “Die soziale Grundforderung unserer Zeit” – zesde voordracht

“Dat verstaat men ergens anders op de wereld helemaal niet. Men verstaat in de wereld niet dat er mensen zijn die er lang kunnen over twisten, dat de ene kan beweren : de ontwikkelde wezens stammen af van de minder ontwikkelde, zoals bvb; Darwin zegt; of dat de andere kan stellen, zoals Schelling : de minder ontwikkelde wezens stammen af van de hoger ontwikkelde. Alle twee hebben ze gelijk, namelijk vanuit een verschillend standpunt. Ziet men naar het geestelijk aspect, dan stamt het onvolmaakte af van het meer volmaakte; ziet men naar het fysieke, dan stamt het meer ontwikkelde af van het minder ontwikkelde. De ganse wereld is gedresseerd om een eenzijdige waarheid vast te houden. De Duitsers zijn er, ik zou zeggen tragisch toe veroordeeld om zichzelf geweld aan te doen wanneer zij een eenzijdige waarheid willen vasthouden. Ontwikkelen zij hun eigen vermogen, dan daagt het hun, wanneer ze zich ook maar een beetje verdiepen :
wanneer men een of andere bewering uitspreekt over de wereldverhoudingen, dan is ook het tegendeel daarvan juist. En slechts door het samen beschouwen van de twee is het mogelijk om de werkelijkheid te zien.”

Deze eigenschap maakt dat de Duitsers (en ook de Vlamingen) in wezen a-politiek zijn, ze kunnen zich niet handhaven wanneer ze in contact komen met volkeren die van nature een politiek instinct hebben.

Dat verklaart het opschuiven van de taalgrens ten nadele van Duitsers en Vlamingen.

Onlangs liet de Vlaamse denkgroep De Warande een Manifest voor een zelfstandig Vlaanderen verschijnen. Wat zegt Johan Vanslambrouck (voorzitter van de vzw IJzerwake) daarover ?
“Het manifest is een verdienstelijk werkstuk, maar vertoont toch ook duidelijk een paar klassiek Vlaamse gebreken inzake strategie. ( … ) In het voorstel van De Warande trekken de Vlamingen naar de onderhandelingstafel met een voorstel dat eigenlijk al een compromis is tussen het Vlaamse en het Waalse standpunt. Deze formule werd ook gehanteerd bij alle vorige Belgische staatshervormingen en zal voorspelbaar eindigen met nadelige splitsingsvoorwaarden.”

Dat is dus typisch Vlaams, de redelijkheid, het objectief kunnen beschouwen van twee standpunten. Wat LV het Belgisch gebrek aan chauvinisme noemt is in feite het Vlaams gebrek eraan. Lees om het even welke Franstalige krant en vergelijk hoe daar over Vlamingen gesproken wordt met hetgeen je leest in een Vlaamse krant over Walen of Franstaligen.

Als dat geen bewijs uit onverdachte bron is !

Op blz. 61 : alle Belgen zouden moeten kiezen voor een gemeenschap, maar om zeker geen subnationaliteit te verwerven “elke Belg zou moeten vrij zijn om gebruik te maken van wat door elk van de drie gemeenschappen wordt ingericht.” Dus ik kies voor de Franstalige gemeenschap maar laat de Vlaamse gemeenschap financieel opdraaien voor het onderwijs van mijn kinderen. Hoe gaan de financiële middelen berekend worden voor de gemeenschappen ? Op basis van het aantal Belgen dat voor die bepaalde gemeenschap gekozen heeft (bovenaan blz. 41), maar volgens LV is daarbij die keuze in feite geen keuze “de lidmaatschapsverklaring voor één gemeenschap is niet noodzakelijk” ?! Wie verstaat er nog iets van ?

Ook op blz. 61 is er sprake van“nutteloze administratie” (bij de lidmaatschapsverklaring voor één gemeenschap), maar al de bijkomende administratie bij de door hem voorgestelde talentellingen en in te richten taalregimes, dat is waarschijnlijk zeer nuttige administratie.

Op blz. 64 wordt Wallonië zelfs voorgesteld als lichtend voorbeeld waarvan een toekomstig Vlaams gewest veel kan van opsteken : “Voor het Waalse gewest is er nu al de continue opgave voortdurend zijn eigen tweetaligheid te respecteren ...”
De Vlaamse ouders in Komen-Moeskroen weten er alles van, en ook de minderheid in Luxemburg (uit Het Laatste Nieuws van 18 januari 2002) :

“Inwoners bij Aarlen zijn enige onderdrukte minderheid in dit land.”
Het Rassemblement Luxembourgeois, dat opkomt voor de eigen taal en cultuur van het Arelerland rond Aarlen (Arlon), vraagt in een brief aan vice-premier Louis Michel erkenning als een nationale minderheid in België met alle rechten van dien. ´Wij zijn de enige onderdrukte minderheid in dit land”, zegt voorman Gabriel Loutsch. “Wij zijn geen Walen. Wij worden door Wallonië gekoloniseerd”
Loutsch en zijn vrienden spreken Letzeburgs. ´Dat is onze taal. Wij zijn met 35.000, dat is 14 % van de bevolking in de provincie Luxemburg.” Hij wijst op een kaart de gemeenten aan, die grenzen aan het Groothertogdom, van Tintingen en Martelange in het noorden tot Halanzy en Athem in het zuiden. Pas sinds 1839 is dat Belgisch grondgebied, maar de voertaal werd er pas veel later het Frans. ´Nu wordt niks anders meer gedoogd. Wij worden bespot”, klaagt Loutsch. Uit protest kwam hij bij de gemeenteraadsverkiezingen op met als programma de aanhechting bij Luxemburg. Hij kreeg 5% van de stemmen. In Freylange, een naburig dorp, zegt zijn medestander Victor Hesse: ´Dat was een tegenzet tegen de beweging van Gendebien, die Wallonië bij Frankrijk wil aanhechten. Daar moeten wij niet van weten. Als België uiteenspat, keren we nog liever naar Luxemburg terug. Maar eigenlijk willen wij vooral als Belgen gerespecteerd worden. In Sterpenich werd een kleuteronderwijzeres geschorst omdat ze kinderen nog maar in het Letzeburgs verwelkomd had. De Franstaligen dulden geen andere taal. 'Spreek zoals iedereen', zeggen ze. Verdraagzaamheid is er niet bij. Waarom? Hoe noem je iemand die Luxemburgs, Duits en Frans kent, zoals ik? Een drietalige. En iemand die slechts één taal machtig is? Een francofoon. Dat is hun probleem.” Een erkenning als nationale minderheid is niet niks. Victor Hesse is dat ook gaan bepleiten bij een gezant van de Raad van Europa, die onze taaltoestanden kwam onderzoeken. ´Als minderheid eisen wij tweetalige scholen, waar naast het Frans ook onze taal gebruikt wordt. Wij willen ook in het Luxemburgs ontvangen worden op het gemeentehuis. En wij willen een budget voor onze cultuur, die men nu bewust doet doodbloeden. De Walen komen op voor de minderheid in Quèbec, maar wij bestaan voor hen niet.”
Toen premier Verhofstadt het Verdrag inzake de Bescherming van Minderheden ondertekende, was dat om uit een traditionele communautaire impasse te raken. Vooral het FDF juichte toen, want zij hopen op nieuwe rechten voor francofonen in Vlaanderen. Een interministeriële conferentie moet daar nu over praten. Louis Michel (PRL) kreeg het verzoekschrift via een partijgenoot op zijn bord. “Er is nog geen definitie van een nationale minderheid. Dus kan ik niet beoordelen of zij daar in passen”, laat hij weten.

Op blz. 81, over de gebieden die op de splitsingtafel liggen : LV wijst zo goed als iedere splitsing af, ook van de louter economische gebieden, die volgens zijn eigen logica aan de gewesten toekomen. Terug de Belgicistische reflex. Pas helemaal op het eind van zijn boekje komt hij bij de vraag waarmee hij ons inziens beter zijn boekje was begonnen: wat als de Belgen nu zelf willen uiteengaan ? Volgens hem zouden opiniepeilingen aangeven dat slechts 20% der Belgen dit zou willen maar “dit is echter geen voldoende reden om België te behouden”.

Als er maar 20 % zouden zijn ... De Stemmenkampioen, een internetpoll van Het Laatste Nieuws (door een VUB-team) kwam ondertussen al op 51 % voorstanders van Vlaamse onafhankelijkheid uit.

Wij zouden denken : juist wel ! Hij zegt immers zelf “het is aan de burger om daarover te beslissen.” Door helemaal op het einde het eventjes te hebben over een referendum dat over de toekomst van België zou moeten beslissen geeft de auteur in feite toe dat zijn betoog achterhaald is. Hij weet dat Rudolf Steiner er niet veel moest van weten. In GA 185 “Geschichtliche Symptomatologie” (blz. 58) voert deze immers als een symptoom van onze tijd aan : het talent van de mensen om onoplosbare problemen te creëren. Hij heeft het over de Elzas, een gebied dat eeuwenlang zowel door Frankrijk als door Duitsland werd opgeëist.

“Het spreekt vanzelf dat de snuggere mensen dit probleem kunnen oplossen. Ofwel verovert de ene staat het, ofwel de andere en dan is de zaak opgelost nietwaar. Dat heeft men lang geprobeerd met de Elzas. Of, wanneer men dat niet wil, dan houdt men een volksraadpleging. Dat gaat zeer gemakkelijk, de meerderheid beslist. Nietwaar, op deze manier gaat het, zeggen de snuggere mensen. Maar zij die in de werkelijkheid staan, die niet alleen het tegenwoordige tijdstip zien, maar die zien hoe de tijd een reële factor is en hoe men niet, wat zich in de loop van de tijd moet ontwikkelen, op een korte tijdsspanne tot ontwikkeling kan laten komen, kortom de mensen die in de realiteit staan, die wisten wel dat dit een onoplosbaar probleem is.”


LV voelt ook wel aan dat de scheiding der geesten ondertussen al te ver gevorderd is, nu zelfs de Rotary Club en het ABVV hun structuren aanpassen. Straks blijft alleen nog de Antroposofische Vereniging in België over. Maar waarom eigenlijk ? Rudolf Steiner deinsde er niet voor terug om de Vereniging te splitsen in jong en oud : “ Besser Trennung mit gemeinsamen Ideal als gemeinsames Chaos.” (in GA 257 “Anthroposophische Gemeinschaftsbildung”). De Vereniging in België is nu niet bepaald chaotisch, juist omdat ze grotendeels gescheiden werkt. Stel je voor dat alles nationaal zou gebeuren in drie talen, zoals het zou moeten. Wie de drie talen kent, moet alles drie keer horen, wie maar één kent, moet twee derden van de tijd zitten wachten. Gelukkig sluiten de Duitstalige leden aan bij een Duitse zweig (wat de logica zelve is: wat heeft cultuur met staatsgrenzen te maken ?), zodat er maar twee talen overblijven, maar dan nog is het principe van de eigen taal spreken en die van de ander verstaan geen realiteit, niet iedereen is een talenknobbel.
Of is de Antroposofische Vereniging er dan toch alleen maar voor de intellectuele zwaargewichten ?

Flaminganten juicht: Luc Vandecasteele pleit voor 2 gewesten …

We gaan het hierbij laten.
Ons besluit ?
De centrale stelling van dit boekje, dat de huidige Belgische staatsconstructie in se een geniaal idee is, is volgens ons niet houdbaar.
De grootste verwarring wordt veroorzaakt doordat de auteur radicaal kiest voor de burger als individu maar tegelijkertijd toch het begrip ‘gemeenschap’ hanteert, volgens de Belgische surrealistische logica, juist op het gebied waar dit begrip het minst inhoud heeft, namelijk in het culturele, daar waar we het minst een gemeenschap vormen vermits daar de concurrentie en de strijd der argumenten thuishoren.
Een politieke gemeenschap op basis van een gemeenschappelijke taal, het element bij uitstek om een gemeenschap te kunnen vormen, wijst hij af.
We kunnen begrijpen dat iemand tegen het Vlaams-nationalisme is, maar niet dat hij dan te zelfdertijd Belgisch-nationalist is. De tweede grote tussentitel op blz. 12 gebruikt August Vermeylen als anti-Vlaams statement : En kom me niet preken dat ik eerst en vooral Vlaming moet zijn ...”.

Eigenlijk zelfs grappig wanneer men bedenkt dat een lezer van Het Laatste Nieuws (9.2.06) dezelfde August Vermeylen aanhaalt tégen België : “Na 175 jaar is het duidelijk dat België steeds een soort mini-Frankrijk is geweest. Het begon al met de grondwet: eentalig Frans! «La Belgique sera latine ou ne sera pas», nietwaar? Ondanks de grote meerderheid Vlamingen. Alles werd ze opgedrongen door een Franstalige «elite» en de franskiljonse clerus. Het economisch reilen en zeilen werd steeds in belangrijke mate bepaald door de Société Générale de Belgique, de zgn. «oude dame», zelfs tijdens de laatste wereldoorlog. Ondertussen werd de Société Générale opgedoekt als overbodige holding. Tussen moeder Suez en de diverse werkmaatschappijen had ze geen reden van bestaan meer. Dus, politici: tussen de werkmaatschappijen Vlaanderen en Wallonië enerzijds en moeder Europa anderzijds is ook geen plaats meer voor België. De stichter van Van nu en straks, August Vermeylen, zei reeds begin van de 20ste eeuw: «Vlaming zijn om Europeeër te worden». En ja, lezer G. Michielsen (Dialoog van woensdag), ook de Catalanen en de Basken hebben recht op een eigen staat, zoals Ierland, Denemarken, Noorwegen, enz. Europa zal er zeker niet slechter van worden. Vergeet ook niet dat de huidige 'modelstaat' Noorwegen in 1905 scheidde van grote(re) buur Zweden. Laat alle kleinere staten nog lang en gelukkig leven, onder de koepel van Europa..”

De lezer vraagt zich af waarom iemand die actief is in het geestesleven, zich zo ver op het communautair-politieke terrein moet wagen. Onwillekeurig trekt men een parallel met de Belgische hoge geestelijkheid die het ook altijd nodig vond om zijn zeg te doen in politicis, met nefaste gevolgen zowel voor het geestelijke als voor het politieke: de gelovigen keerden zich af en de politiek nam toch zijn beloop.
“Geef de keizer wat de keizer toekomt” kunnen wij als antroposoof zeggen. Dat doen we, noodgedwongen, maar hem meer geven dan hem toekomt en propagandist worden van het Rijk ...
De argumenten tegen het Vlaams onafhankelijkheidsstreven kunnen met hetzelfde recht gebruikt worden tegen het afscheuren van Belgisch Congo, en tegen het afscheuren van België zelf indertijd van de Nederlanden. Op die manier is dit boekje toch een zoveelste politiek-correcte poging om tegengewicht te bieden aan wat de ‘progessieve intellectueel” beschouwt als het Vlaams rechts-extremisme.

De Vlaming uit Gent begrijpt niet dat een Vlaming uit Brabant zich teweer stelt tegen het oprukkende Frans. Hijzelf vindt het contact met Franstaligen zeer positief, kan hij zijn kennis van het Frans nog wat oefenen. Mooi, hij heeft de keuze en de vrijheid, maar de inwoner van Linkebeek (of ondertussen ook al De Panne)heeft geen keuze meer, hij is blij als hij nog eens zijn eigen moedertaal kan horen of spreken in zijn eigen gemeente. Wie 1 miljoen per maand verdient, die kan zich moreel superieur voelen door vergiffenis schenken aan de dief die hem duizend euro ontsteelt. Wie maar duizend euro in de maand verdient, die heeft het al wat moeilijker om vergevingsgezind te zijn : de basis van zijn fysieke bestaan komt door die diefstal in gevaar.
Is het anders wanneer de basis van je culturele bestaan in gevaar wordt gebracht ?

************

*

*

*

*

*


. Voorgaand artikel was al geschreven toen in De Tijd van 9 februari een stuk verscheen van Bart Maddens (docent politieke wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven). Het is een mooie samenvatting van wat we zelf probeerden duidelijk te maken.

Een tricolore wolf in schapenvacht

De toespraak van koning Albert mag vorige week heel wat heisa hebben veroorzaakt, in werkelijkheid ligt de speech helemaal in de lijn van de Belgische 'contrareformatie' die het politieke establishment al geruime tijd op het getouw zet. Daarbij proberen sommigen een nieuw Belgisch nationalisme ingang te doen vinden, als tegenwicht voor zowel de toenemende maatschappelijke divergenties tussen Vlaanderen en Wallonië, als het sterker wordende streven naar Vlaamse onafhankelijkheid, stelt BART MADDENS.

Het voorlopige hoogtepunt van die strategie was de viering van 175 jaar België/25 jaar federalisme. Dat laatste leek er wat met de haren bijgesleept, al was het maar omdat 1980 bezwaarlijk als begindatum van het federalisme in België kan worden beschouwd. Natuurlijk diende de verwijzing naar het federalisme in de eerste plaats als glijmiddel voor de deelstaten om met financiële middelen over de brug te komen. Maar daarnaast is het toch ook illustratief voor de manier waarop het nieuwe Belgische nationalisme wordt geconstrueerd. Terwijl de Belgische elite lange tijd afkerig stond van het federalisme lijkt men het nu meer en meer te omhelzen en te incorporeren in het nationalistische discours. Daarbij wordt België voorgesteld als een model voor Europa en de rest van de wereld omdat het erin slaagde, dankzij het federalisme, verschillende culturen in harmonie te laten samenleven. In dat vertoog is nauwelijks nog sprake van een Belgische identiteit of een Belgische cultuur. De eigenheid van België wordt integendeel gedefinieerd als een uniek samengaan van deelculturen. Je zou dan ook kunnen spreken van een multicultureel nationalisme.
De lezer kan gemakkelijk begrijpen dat dat discours de postmoderne intellectuelen in Vlaanderen als muziek in de oren klinkt. In hun ogen is dat nationalisme toch maar een zeer onschuldige en milde variant die in schril contrast staat met het 'extreme' nationalisme dat de Vlaams-nationalisten aanhangen. Want dat is een nationalisme dat het multiculturele ideaal aan diggelen wil slaan en lijkt aan te sturen op een etnische zuivering van alles wat niet past in een cultureel homogeen Vlaanderen. Het 'extreme' nationalisme is gebaseerd op uitsluiting, het 'milde' nationalisme is inclusief en staat open voor de andere.

'Slechte' Belgen
Dat klinkt allemaal heel mooi en ontroerend, maar is het Belgische nationalisme wel zo onschuldig als het op het eerste gezicht lijkt? Elke vorm van nationalisme is gebaseerd op een onderscheid tussen een 'ingroup' en een 'outgroup', tussen 'wij' en 'zij'. De eigen groep wordt altijd, minstens impliciet, gecontrasteerd met de buitenstaanders. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen 'landgenoten' en 'vreemdelingen', maar evengoed tussen 'goede' en 'slechte' landgenoten. Net als elk nationalisme heeft ook het Belgische nationalisme nood aan een externe vijand. Wie die vijand is, werd duidelijk aangegeven in de omstreden toespraak van de koning: de openlijke of omfloerste separatisten. De 'slechte' Belgen, dat zijn niet alleen diegenen die openlijk voorstander zijn van een onafhankelijk Vlaanderen, maar ook al wie het voortbestaan van het Belgische model ondergeschikt maakt aan de sociaal-economische belangen van Vlaanderen.

Dat dat vijandbeeld belangrijk is in het Belgische nationalistische vertoog blijkt alleen al daaruit dat er constant op wordt gehamerd. In die zin is het een beetje bevreemdend dat er vorige week zo ontstemd en verrast werd gereageerd op de verwijzing naar het 'openlijke of omfloerste separatisme'. Nochtans is die zinsnede al tot vervelens toe gebruikt in koninklijke toespraken. Al in 1988 verwees Boudewijn I in zijn 21-julitoespraak naar 'een federalisme dat elke vorm van openlijk of verdoken separatisme afwijst'. En in 1992 luidde het: 'We moeten waakzaam blijven en elke vorm van openlijk of verkapt separatisme ondubbelzinnig afwijzen.' Vier jaar later gebruikte zijn broer, Albert II, exact dezelfde bewoordingen: 'Een federalisme dat iedere vorm van openlijk of verkapt separatisme afwijst.' Het betrokken kaartje in de koninklijke fichebak moet al van lang vóór koning Boudewijn dateren. Want reeds in 1932 waarschuwde Albert I ervoor dat een voorstel van taalwet dreigde te leiden tot een 'verdoken separatisme' ('une séparation larvée du pays').

Twee nationalismen
Dit soort discours verschilt niet fundamenteel van de manier waarop de flaminganten graag een onderscheid maken tussen 'goede' en 'slechte' Vlamingen, tussen wie de belangen van Vlaanderen verdedigt en wie 'meeheult' met de Belgische vijand. Maar toch kunnen we de twee nationalismen niet zomaar over dezelfde kam scheren. Het Belgische nationalisme is gevaarlijker omdat het steunt op een staatsapparaat en daardoor ook de mogelijkheid heeft repressief op te treden tegen de vijand.
Een aantal verontrustende incidenten toonde de jongste jaren aan dat het staatsapparaat wel degelijk wordt gebruikt om de 'slechte' Belgen in de pas te doen lopen. Wie ambitie heeft om ooit nog België te vertegenwoordigen op het Eurosongfestival doet er in elk geval best aan Vlaamsgezinde betogingen en manifestaties te mijden. Want het was precies omwille van haar deelname aan dergelijke 'omfloerst separatistische' activiteiten dat Soetkin Collier, op aansturen van de Staatsveiligheid, werd verhinderd deel te nemen aan de editie van 2003. Zelfs een uiterst brave, Vlaamsgezinde organisatie als het Davidsfonds ligt in het vizier van de Belgische veiligheidsdiensten. Getuige daarvan de lijst van 'extremistische en terroristische groeperingen' die door de Antwerpse politie wordt gebruikt en die in mei vorig jaar uitlekte.

CODA
Het belang van de lijst werd onmiddellijk geminimaliseerd door de bevoegde ministers. Maar het vermoeden dat het Vlaams-nationalisme wel degelijk wordt beschouwd als een politioneel te bestrijden dreiging werd recentelijk kracht bijgezet door de plannen van de regering voor een 'Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse' of CODA. Uit de memorie van toelichting van het betrokken wetsontwerp blijkt dat die instelling ook bevoegd wordt om extremistische dreigingen van 'nationalistische' aard te bestrijden. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wordt daarmee niet het nationalisme geviseerd dat de nieuw-Belgen belijden.
Ook al zijn de radicale flaminganten niet allemaal koorknapen, toch hebben ze hun strijd altijd op een geweldloze wijze gevoerd, met normale democratische middelen. Er is dus geen enkele wettige reden om hen op een hoop te gooien met terrorisme en met dezelfde middelen te bestrijden. Dat het Vlaams-nationalisme als uiterst bedreigend wordt ervaren door het Belgische establishment is best te begrijpen. Maar dat neemt niet weg dat het ter discussie stellen van een staatsverband een perfect legitieme aangelegenheid is, die ook langs democratische en politieke weg moet worden beantwoord. Wanneer een staat daarop enkel kan repliceren met demonisering en criminalisering, dan zegt dat wellicht vooral veel over de ware aard van die staat, en de overlevingskansen ervan.

************

*

*

*

*

*


.

Is het voorgaande artikel juist ?

door François De Wit.

Met dat vrij geestesleven heeft Rudolf Steiner ons toch een fameus cadeau gedaan. In theorie is dat iets zeer mooi, maar we stellen vast dat een verschil van mening ook gevolgen heeft in de dagelijkse omgang. Iedereen die gehuwd is of was kan daar van meespreken. We weten dat op dat gebied geen democratie of broederlijkheid gelden, alleen de strijd, de strijd van de argumenten. Het vervelende is dat mensen in een discussie niet graag het onderspit delven : je wordt dan als het ware ontmaskerd als een dommerik. Dus weigert men dikwijls – menselijk, al te menselijk zou Nietzsche zeggen- om toe te geven dat de ander z’n argumenten zwaarder wegen in het discussiepunt. Men toont zich niet vatbaar voor rede, wat nogal wat ergernis kan opwekken bij de persoon met de sterkere argumenten : hij voelt dat het denken het moet afleggen tegen het gevoel.
Iets anders is dat ideeën de neiging hebben om werkelijkheid te worden. Dat is nog een ergere zaak, zeker wanneer die ideeën diametraal staan op de ideeën die jij zelf zo lang en zo innig gekoesterd hebt. Stel je voor dat de wereld er zou gaan uitzien naar het idee van die ander ! Dat is al een reden om de gebruikelijke omgangsvormen achterwege te laten, zelfs binnen een jarenlange relatie. Daarbuiten gaat het nog verder en zien we dat mensen zelfs weigeren die ander nog een hand te geven. Dan duikt ook de reflex op om de andere ideeën niet alleen met argumenten maar met (evt. wettelijk) geweld te bestrijden.
En dan spreken we nog niet van geld : want als iemands inkomen afhangt van de ideeën die hij voorstaat, dan wordt hij al helemaal doof voor valabele argumenten van andersdenkenden.
Om de zaak helemaal hopeloos te maken vertelt Rudolf Steiner ons dat we met ons verstand in feite niets kunnen aanvangen als het om waarheid gaat : je kan er met evenveel recht zwart als wit mee bewijzen. Deel 134 van de Gesamtausgabe bevat hierover zeer interessante voordrachten. Een uittreksel:

“Buiten in de wereld, voor zover daar het wetenschappelijk denken heerst, zal men, als het over weten, over kennis gaat, zonder twijfel altijd zeggen: Ja, inzicht, waarheid, komt tot stand wanneer men de juiste oordelen velt, wanneer men juist gedacht heeft. Onlangs heb ik, om te karakteriseren hoe totaal verkeerd deze vooronderstelling is, dat inzicht, dat waarheid moet tot stand komen wanneer men maar de juiste conclusies trekt – een zeer eenvoudige vergelijking gebruikt, die ik hier terug ga vertellen en waardoor u kunt zien dat het juiste helemaal niet tot de werkelijkheid moet leiden. Er was eens in een dorp een kleine jongen. Die werd er door zijn ouders altijd op uit gestuurd om boodschappen te doen, om broodjes te halen. Hij kreeg altijd – het was een plaats waar men met duiten rekende- tien duiten mee en hij kwam terug met zes broodjes. Kocht men één broodje, dan kostte dat twee duiten. Maar hij bracht voor tien duiten altijd zes broodjes mee. De knaap was geen geniale wiskundige en het kon hem niet veel schelen of dat nu klopte of niet dat hij tien duiten meekreeg, dat één broodje twee duiten kostte en hij toch voor tien duiten zes broodjes kreeg.
Nu kwam zijn neefje op bezoek, die ongeveer even oud was als hij, maar die goed kon rekenen. Die ging mee om broodjes en zag dat zijn neef thuis tien duiten kreeg. Hij wist dat een broodje twee duiten kostte en hij zei :
Dan kan het niet anders dan dat jij vijf broodjes meebrengt naar huis. Hij kon goed rekenen en hij dacht correct : één broodje kost twee duiten, hij heeft tien duiten, dus gaat hij zeker vijf broodjes meebrengen. Maar zie, zijn neefje bracht er zes mee ! De goede rekenaar zei : maar dat is toch totaal verkeerd, jij kan onmogelijk zes broodjes meekrijgen als een broodje twee duiten kost en jij tien duiten mee had. Ofwel hebben ze zich vergist bij de bakker, ofwel heb jij een broodje gejat.
Mar kijk, de tweede dag bracht de jongen terug zes broodjes mee voor tien duiten. Het was namelijk de gewoonte in dat dorp dat men één broodje gratis kreeg wanneer men er vijf kocht, zodat inderdaad wanneer men voor tien duiten vijf broodjes kocht, men er altijd zes kreeg. Dat was een zeer aangename gewoonte voor de mensen die juist vijf broodjes nodig hadden voor hun huishouden.
Nu, de goede rekenaar heeft zeer correct gedacht, hij heeft geen fouten gemaakt in zijn denken, maar met de werkelijkheid stemde dit juiste denken niet overeen. Wij moeten toegeven, het juiste denken bereikte de werkelijkheid niet want de werkelijkheid stoort zich nu eenmaal niet aan het juiste denken.”

Om geen overhaaste conclusies te maken : even verder zegt Rudolf Steiner : “Let wel, ik leg er ook hier de nadruk op : ik beweer niet dat de mens gedachteloos moet worden en dat het denken schadelijk is.”


In GA 170, blz. 178 :

“Eén van de vele redenen is dat er in de nieuwere tijd een oneindige hoeveelheid feitenmateriaal bijgekomen is, en dat de mensen altijd maar machtelozer werden in hun denken, machtelozer omdat ze niet meer konden beheersen, niet meer konden samenhouden met het denken het oneindig rijke materiaal aan empirische waarnemingen, aan empirische kennis. Een andere reden is ook dat men in de loop der tijden teveel aan het abstracte denken is gewoon geraakt. In vroeger tijden dacht men nog niet zoveel. Men probeerde zich met het denken bij de buitenwereld te houden, bij de feiten. Men had het gevoel dat men in zekere zin met het afgeleide denken niet vooruitkwam, dat dit denken zich toch aan iets moest houden. Later is men veel beginnen nadenken, heeft zo het abstracte denken geleerd en is het in zekere mate beginnen liefhebben, men werd eraan gewoon. Daarbij kwamen dan vele tijdsgebonden schadelijke invloeden, in de eerste plaats het idee dat eigenlijk iedereen die hoogleraar wil worden iets belangrijk moet denken of navorsen, en iets zéér belangrijk als hij professor wil worden ! En zo ontstond een soort hypertrofie van het denken, als ik het zo mag uitdrukken. Men dacht er maar op los en kwam zo op gedachtenconstructies, die als gedachtenbouwsels een innerlijke logica vertonen.”

En in GA 186, blz. 105 :

“Zich een oordeel vormen dat relevant is, is natuurlijk niet zo gemakkelijk als een oordelen dat zo direct als maar mogelijk afstevent op formuleerbaarheid.
Oordelen die relevant zijn, zijn niet zonder meer formuleerbaar, namelijk dan niet wanneer ze in het sociale of het menselijke of in het politieke leven ingrijpen, want daar is bijna altijd ook het tegendeel waar van wat men aanneemt – ook in dezelfde mate waar als het tegendeel. Alleen als men probeert om zich hoegenaamd geen oordeel te vormen over dergelijke verhoudingen, maar probeert om zich een beeld te vormen, dus als men al opstijgt tot het imaginatieve leven, dan zal men ongeveer de juiste weg kunnen gaan.”

Dit alles stelt ons nu voor een zeer concreet probleem.
Wij hebben het boekje van Luc vandecasteele gelezen en voelden ons enigszins verplicht om er een soort bespreking aan te wijden. We delen niet dezelfde mening. Wat is nu waar en wat is onwaar ? Zit de waarheid in de onwaarheid verborgen, zoals de kunstenaar Scott Kim het uitbeeldde in 1981 ?


Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*