Inhoudstafel van Brug 49 - september 2005

Van groepsziel naar individuele ziel
Lezersbrief
De pijn van het anders-zijn
Karma
Anecdote
Karma : nijd en leugenachtigheid
Wetenschap
Wetenschap en koffie




Van groepsziel naar individuele ziel

Door Jan Vermeir


De Aarde doorloopt, net zoals de mens, verschillende "incarnaties". Voor de Aarde zijn er dat zeven. De eerste wordt Oude Saturnus genoemd (niet te verwarren met onze huidige planeet Saturnus), de tweede de Oude Zon, de derde de Oude Maan en de vierde de Aarde, de tegenwoordige incarnatie. Een andere benaming is de Saturnus-, de Zonne-, de Maan- en de Aardefase. In de toekomst zullen er nog drie andere weder-belichamingen volgen.
De allereerste kiem van wat later mensen zouden worden, werd op Oude Saturnus gelegd, maar pas op de Oude Maan ontstond er een zekere differentiatie onder de mensenzielen. Zij gingen zich onderscheiden in drie, en later in vier groepen. Omdat deze verschillende groepen ons onderwerp aanbelangen, laten wij de Saturnus- en de Zonnefase buiten beschouwing, en beginnen wij bij de Maanfase.

De vier levende wezens

Aanvankelijk was de Oude Maan de verblijfplaats van velerlei wezens die we hier voor de duidelijkheid kunnen onderverdelen in twee groepen: ten eerste de lagere wezens, waaronder de mensen zoals zij toen in aanleg bestonden, ook de dieren in aanleg, en ten tweede de wezens van de hogere hi‰rarchie‰n. Waren die twee groepen samengebleven op de Oude Maan, dan moesten zij zich aanpassen aan het ontwikkelingstempo dat daar toen heerste. De ontwikkelingsgang van de hogere wezens verliep echter sneller, en het gevolg zou geweest zijn dat enerzijds die hogere wezens zich geremd geweten hadden in hun voortgang, en dat anderzijds de lagere wezens de snelle ontwikkeling van de hogere niet hadden kunnen volgen.
Dientengevolge deed er zich een fenomeen voor dat nog niet eerder gebeurd was: op een bepaald moment scheidden de hogere wezens zich af, namen de fijnste substanties met zich mee en vormden zo een apart hemellichaam, een soort zon, waarrond dan de overblijvende grovere substantie van de Oude Maan met daarop de lagere wezens ging cirkelen.
Op de Oude Maan had de mens nog geen Ik, maar hij verwierf er wel zijn derde en tot dan toe hoogste wezensdeel, namelijk zijn astraal lichaam, waaruit onder andere de innerlijke aandriften en instincten voortkomen. Ook de huidige dieren hebben een astraal lichaam, zodat de mens op de Oude Maan op het niveau van het dierachtige stond. Weliswaar was hij geen dier, maar hij was dier-achtig. Rudolf Steiner zegt dat men daar drie dier-mens-achtige soorten kon onderscheiden (GA 112, 26/06/1909):

"Altijd waar er sprake is van dierlijkheid, heeft men met een zeker recht dieren met verschillende hoedanigheden van elkaar onderscheiden. De dier-mensen op de Maan kon men heel wezenlijk verschillend onderscheiden in drie soorten, die men in de geesteswetenschap aanduidt als 'stier', als 'leeuw' en als 'adelaar'. Dat zijn als het ware drie verschillende vormen van het dier-achtige. Aldus kwamen er op de Oude Maan drie verschillende groeperingen voor: stier-mensen, leeuw-mensen en adelaar-mensen."

Ook bij de hogere wezens op de afgescheiden zon - Steiner noemt ze "engelachtige wezens" - waren er drie verschillende groepen, gelijkaardig aan die van de dier-mensen, maar dan in hoge mate vergeestelijkt: het waren de vergeestelijkte oerbeelden van de stier-, leeuw- en adelaarmens. Zulk een groep van oerbeelden wordt ook een groepsziel genoemd. Wat de hogere wezens niet zouden gekund hebben indien zij op de Oude Maan gebleven waren, konden zij nu - vanaf de zon - wel: de groepszielen verwierven hier de krachten om de bij hen horende dier-mensen op de Oude Maan te leiden; de stier-groepsziel dirigeerde de stiermensen, de leeuw-groepsziel de leeuwmensen en de groepsziel van de adelaar de adelaarmensen. Door de invloeden van die groepszielen begon de Maansubstantie opnieuw fijnere vormen aan te nemen, waardoor de zon zich tenslotte weer met deze Oude Maan kon verenigen.

Na die hereniging ging de Oude Maan over in een soort slaaptoestand (een wereldnacht) om opnieuw te ontwaken in een nieuw wereldtijdperk: het tijdperk van de Aarde.

Wat al tot stand gekomen was, moet eerst nog eens in een hogere vorm herhaald worden om zich verder te ontwikkelen. Dat is een kosmische wet. Zo herhaalde de Aarde nog eens in het kort achtereenvolgens de Oude Saturnus-, de Oude Zon- en de Oude Maantoestand om voor de mens de voorwaarden te scheppen voor het opnemen van zijn vierde wezensdeel, het Ik.

Vervolgens maakte de Aarde nog een aantal metamorfoses door waarin alles zich steeds verder begon te verdichten, totdat tenslotte een tijdperk aanbrak dat al een beetje begon te lijken op onze tegenwoordige mineraal-, planten-, dieren- en mensenwereld. Dat tijdperk wordt onderverdeeld in de zogenaamde "tijdvakken", waarvan er ook zeven zijn. Het eerste wordt het Polaire tijdvak genoemd, het tweede Hyperborea, het derde Lemurië, daarna volgt Atlantis, dan ons huidig tijdvak: na-Atlantis of het Arische tijdvak, en tenslotte nog twee in de toekomst: het Slavische en het Amerikaanse.
In het begin van die tijdvakken trad er hetzelfde fenomeen op als dat wat er zich tijdens de Maanfase voorgedaan had: op de Aarde leefden er wezens van verschillend geestelijk niveau; voor de hogere wezens gebeurde de evolutie te traag, en voor de lagere te snel. Daarom scheidden de hogere wezens zich opnieuw af en namen de fijnste substanties met zich mee; zo ontstond er naast de Aarde een nieuw hemellichaam, onze huidige zon. Het laat zich gemakkelijk raden dat onder de wezens die nu de zon als verblijfplaats gekozen hadden, zich ook de groepszielen van de mensheid bevonden, namelijk de stier-geest, de leeuw-geest en de adelaar-geest. De stier is het symbool van de wil, de leeuw van het gevoel, en de adelaar van het denken. De stier-geest had een uitgesproken wilsnatuur, net zoals dat bij de leeuw-geest voor het gevoel het geval was, en bij de adelaar-geest voor het denken. Onder hen waren er echter wezens die zo ver gevorderd waren dat zij hun willen, voelen en denken in harmonie gebracht hadden, en dezen deden een vierde groepsziel ontstaan, de geest-mens, in de dierenriem gesymboliseerd door de waterman. In dezelfde voordracht zei Rudolf Steiner hierover:

"En de hoogsten onder hen, degenen die zich het verst ontwikkeld hadden, waren zij die de natuur van adelaar, leeuw en stier in zich tot een harmonische eenheid gemaakt hadden. De verstgevorderde geestelijke wezens, die nu op de zon hun woonplaats hadden, waren die wezens, die men kan aanduiden als 'mensen-oerbeelden', als 'geest-mens' in de eigenlijke zin van het woord. Stelt u zich dus voor, dat er onder die geestelijke wezens, die tijdens de Oude Maantijd op de [afgescheiden] zon als stier-geest, adelaar-geest, leeuw-geest te vinden waren, er zulke geweest zijn, die een hogere graad van ontwikkeling bereikt hadden. Zij zijn de eigenlijke geest-mensen, die nu voornamelijk op de zon hun woonplaats hebben."

Niet alleen de geesteswetenschap leert ons zulke dingen, ook elders vinden wij die, weliswaar niet in dezelfde bewoordingen, maar wel met dezelfde betekenis. Echte ingewijden putten hun kennis immers uit dezelfde, ware geestelijke bron. In het Oude Testament bijvoorbeeld beschrijft de profeet Ezechiël deze vier wezens als volgt: "En wat de gelijkenis van hun gezichten aangaat, die vier hadden een mensengezicht met een leeuwegezicht rechts, en die vier hadden een stieregezicht links; die vier hadden ook een arendsgezicht. Zo waren hun gezichten. En hun vleugels waren naar boven uitgespreid. Elk had er twee die met elkaar verbonden waren, en twee bedekten hun lichaam." (Ez. 1:10-11)

In de Openbaring volgens Johannes vinden wij een nog grandiozer beschrijving van deze vier wezens:

"En voor de troon was iets als een glazen zee,
een kristal gelijk,
en in het midden van de troon
en rondom de troon
vier levende wezens,
geheel bedekt met ogen van voren en van achteren.

En het eerste levende wezen
was gelijk een leeuw,
en het tweede levende wezen
was gelijk een jonge stier,
en het derde levende wezen
had het aangezicht als van een mens,
en het vierde levende wezen
was gelijk een vliegende adelaar.

En de vier levende wezens -
een ieder van hen had zes vleugels -
zijn rondom en van binnen vol ogen...
(uit de Apokalyps, 4:6-8).

Dat de vier levende wezens zes vleugels hebben, betekent dat zij hoog verheven engelwezens zijn. Zij behoren inderdaad tot de hiërarchie der Exousiai of geesten van de Vorm, wier onderste wezensdeel het Ik is. Dit Ik, dat in een bijna oneindig veelvoud naar buiten dringt en hier zinnebeeldig wordt omschreven als "geheel bedekt met ogen van voren en van achteren", offerden zij in de loop van het Lemurisch tijdvak aan ieder menselijk individu. En "de glazen zee, een kristal gelijk", duidt het ontstaan aan van het minerale rijk. Dat gebeurde in het Hyperborees tijdvak, nadat de zon uit de Aarde was getreden: "Het uittreden van de zon had voor de Aarde een verdere stoffelijke verdichting tengevolge. Uit de vloeibare substantie vormde zich vaste stof". (Uit de Akasha-kroniek, blz. 101). Maar doordat nu de lichte, weldadige werking van de zon weggevallen was, maakte de aardeplaneet duistere tijden door, zij werd te dor, te onvruchtbaar om de mensenkiemen levensvatbaar te kunnen houden. Deze zouden na verloop van tijd als het ware gemummificeerd geworden zijn. Tijdens het eerste derde deel van het Lemurisch tijdvak scheidden de grofste stoffen en de lagere wezens zich daarom af waardoor er opnieuw een apart hemellichaam ontstond, de maan, die nu nog steeds als een satelliet rond de aarde draait.
Door de invloeden van zon en maan van buitenuit geraakte de aarde vanaf dan in een evenwichtiger ontwikkelingstempo; de aardematerie werd weker en plastischer en er begon stilaan weer nieuw leven te komen op onze planeet.

Ondanks die onvruchtbare tijden waren de vier groepszielen blijven inwerken op de fysieke organisatie van de mensenkiemen op aarde, evenals op de mensen-Ikken die nog niet naar de aarde waren afgedaald. Vier soorten mensen-Ikken wachtten om zich te verbinden met de fysieke mensenkiemen op aarde, en dat proces nam een aanvang na het uittreden van de maan. Nu werd elk van die Ikken aangetrokken tot de specifieke organisatie van de mensenlichamen die bij hen paste, zodat er zich vier soorten van mensen op aarde incarneerden.

"Aldus verschijnt er ook op aarde een viervoudig beeld. De ene groep ontwikkelt sterk de organen, die meer overeenkomst vertonen met de functies van het hart; zij zijn voornamelijk op de organisatie van het hart gericht; een bijzonder agressief, moedig, krachtig element ligt in hun aard. Zij zijn dapper, willen zich laten gelden, willen de anderen overwinnen; het zijn als het ware veroveraars, geboren veroveraarsnaturen, en dat uit zich zelfs in hun gestalte. Het zijn zulke naturen, bij wie het hart, de zetel van het Ik overweegt. Bij anderen zijn de organen van de spijsvertering, van de voeding, van de voortplanting in het bijzonder ontwikkeld; bij de derde groep vooral de bewegingsorganen; bij de vierde groep is alles echter gelijkmatig verdeeld, zowel het moedige, agressieve als het rustige, dat door de werking van de verteringsorganen teweeggebracht wordt; de beide houden elkaar in evenwicht. De groep waarbij het agressieve element, dat tot de organisatie van het hart moet gerekend worden, overheerste, bestond uit de mensen die behoorden tot de groepsziel van de leeuw; de tweede groep behoorde tot die van de stier; de derde groep, die met het beweeglijke element, dat niet veel van het aardse weten wil, waren mensen uit de groepsziel van de adelaar. Het zijn zij, die zich boven het aardse kunnen verheffen. En degenen waarbij alles in evenwicht was, behoorden tot de groepsziel van de 'mens'. Zo vinden wij in het fysieke de projectie van de vier groepszielen." (GA 107, 29/10/1908).

In het Lemurisch tijdvak had de mens weliswaar al zijn Ik verworven, maar dat had zich nog niet met de fysieke organisatie verbonden; het zweefde als het ware nog daarboven, door hogere geesten gedirigeerd. In Atlantis, het tijdvak dat op Lemurië volgde, werd dat anders. Gedurende het eerste derde deel van dit tijdvak begon het Ik door te dringen in het astraal lichaam, waardoor de eerste aanzet tot de gewaarwordingsziel ontstond. Dat betekent dat er in het menselijk gemoed voor het eerst iets optrad dat kan aangeduid worden als een gewaarworden van andere dingen en wezens in zoverre deze sympathiek of antipathiek, nuttig of schadelijk leken.
Vervolgens, tijdens het tweede derde van Atlantis, doordrong het Ik het etherlichaam. Zo ontstond de gemoeds- of verstandsziel. Naast het welbehagen en onbehagen dat de mens gewaarwerd, kwamen er in zijn ziel levendige droomachtige beelden van de buitenwereld op, die hij zeer lang kon vasthouden. Zo ontstond het geheugen, dat zich bij de Atlantiërs zeer sterk ontwikkelde.
Tenslotte greep de Ik-kracht ook het fysieke lichaam aan. De fysieke ogen en oren werden als het ware geopend om scherp de zintuiglijke wereld waar te nemen. Het etherlichaam, dat zich tot dan toe ruimtelijk nog ver over het fysieke lichaam uitstrekte, trok zich samen, vooral rond het hoofd. Hierdoor konden de hersenen het fysieke instrument worden voor het logische en klare denken, maar tegelijk verdween daarmee ook grotendeels het fenomenale geheugen van de Atlantiërs, evenals hun schemerachtige helderziende vermogens. Deze laatste metamorfose heeft zich voltrokken tijdens het laatste derde van het Atlantisch tijdvak, dat wel miljoenen jaren geduurd heeft.

In GA 94 (Kosmogonie, blz. 86) spreekt Rudolf Steiner over miljoenen jaren, op andere plaatsen (bvb. GA 11, Akasha-Chronik, blz. 16) spreekt hij van 1 miljoen jaar !

Atlantis wordt onderverdeeld in zeven kleinere perioden of in zeven verschillende, zich min of meer na elkaar ontwikkelende rassen. In de eerste vier perioden leefde de mens nog volledig in zijn groepsziel, of anders uitgedrukt: in die vier verschillende diertypen die als etherische gestalten in de mens geperst zitten en die wij gekarakteriseed hebben als stier, leeuw, adelaar en mens. Nu wordt in de mysterietaal zo een diervorm een "kop" genoemd, omdat die etherische gestalten werkelijk op dierkoppen lijken. De ingewijde kan dit waarnemen wanneer een mens bijvoorbeeld slaapt.

"Bedenkt u nu dat alles wat door het etherlichaam als aanleg in de mens wordt gelegd, in de taal van de mysteriën waarvan ook de schrijver van de Openbaring zich bedient, een 'kop' of een hoofd wordt genoemd, omdat het, als men het langs helderziende weg schouwt, zo'n typische hoofd-vorm als de leeuwekop oproept. Daar moeten de etherkrachten aan werken. Als wij de ontwikkeling tijdens Atlantis nagaan, was het etherlichaam toen nog buiten het hoofd uitgebreid. Wat door het etherische als aanleg in de mens wordt gelegd, noemt men in de taal van de apokalyptische mysteriën 'kop'. Daarmee bedoelt men dus datgene wat voor de helderziende blik doorgaans als kop verschijnt." (uit GA 104, 26/06/1908).

Daarna werd er in de drie laatste perioden van Atlantis nog telkens een kop bijgevormd, zodat er in totaal zeven van zo'n etherische diervormen bij de mens kunnen waargenomen worden.

.

Het dier met de zeven koppen en tien hoorns

In de Apokalyps wordt er gesproken over "een dier met zeven koppen en tien horens". Wat een kop betekent weten wij nu, waar wat is een horen? Wij laten dit opnieuw Rudolf Steiner uitleggen (citaat uit dezelfde voordracht):

"Doch wat door een of ander deel van het etherlichaam fysiek in de mens wordt teweeggebracht, noemt men een 'horen'. Een 'horen' is dus in de taal van de mysteriën iets zeer geheimzinnigs. Wat bijvoorbeeld in de mens fysiek veroorzaakt is door het feit dat hij in de tijd van Atlantis eens deel uitmaakte van het ras waarin de leeuw als type van de groepsziel optrad, dat noemt men een horen. Dus het fysieke dat afkomstig is van een of ander onderdeel van het etherlichaam noemt men een 'horen'. Een horen is bijvoorbeeld het orgaan dat de fysieke uitdrukking is van iets etherisch.
Nu zal ik dit in concrete woorden uitdrukken. Alle fysieke organen van de mens zijn eigenlijk tot verdichting gekomen etherische organen, zij zijn voortgekomen uit het verdichte etherlichaam. Laten wij het hart van de mens eens bekijken. In onze tijd is dit een fysiek orgaan, maar het is uit een etherisch orgaan tot verdichting gekomen. Het tegenwoordige hart van de mens is in eerste aanleg ontstaan in de tijd dat de mens het stadium van de groepsziel doormaakte die met het woord leeuw wordt aangeduid. Dus het hart is de 'horen' van de leeuwekop, want toen het etherlichaam zo ver was dat de mens verscheen met de groepsziel die door de leeuwekop wordt gesymboliseerd, toen ontstond de aanzet waaruit zich later het fysieke hart ontwikkelde. Uit deze aanzet in de leeuw- mens is het tegenwoordige fysieke hart van de mens ontstaan. Terwijl wij dus het ontstaan van het etherlichaam herleiden tot de metamorfose van de ene 'kop' in de andere, tot het toevoegen van de ene kop aan de andere, vatten wij het fysieke lichaam van de mens op als het toevoegen van de ene 'horen' aan de andere. Het etherlichaam van de mens bestaat inderdaad uit 'koppen', het fysieke lichaam van de mens uit 'horens'. Dat is de taal van de mysteriën. Alle organen van de mens zijn uit het etherlichaam afgeleid en zijn dus louter 'horens'."

Wij begrijpen nu ook wat een horen is, maar dan nog blijft er een vraag open. Het dier heeft tien horens, waar wij logischerwijs moeten veronderstellen dat het er maar zeven kunnen zijn, overeenkomstig de zeven koppen. Ook hiervoor is er echter een verklaring: in de eerste vier tijdperken van Atlantis gebeurde de bevruchtingsdaad in een soort droomtoestand, maagdelijk en rein; het proces van de bevruchting was nog gehuld in een geestelijke sfeer, onttrokken aan de zintuigen. Zo werd er bij elk van de vier koppen telkens één horen gevormd, die mannelijk-vrouwelijk tegelijk, tweeslachtig was. Pas vanaf de derde laatste periode werd de mens zich bewust van het lichamelijke verschil tussen man en vrouw, en ontstonden er voor elk van die drie laatste koppen, gevormd tijdens de drie laatste tijdperken, twee horens, één met mannelijke en één met vrouwelijke kenmerken.
Tegen het einde van Atlantis zien wij de mens aldus verschijnen met zeven koppen van groepszielen in zijn ethergestalte, en als fysiek equivalent de tien horens. Toen verscheen deze gestalte te rechter tijd, nu echter is zij uit de tijd. Nu moeten wij een vrije individualiteit kunnen ontplooien, niet gebonden aan de kenmerken vans ons ras of aan onze volksaard, noch aan bloedsbanden, zelfs niet aan plichten of wetten in de zin zoals Rudolf Steiner in zijn "Filosofie der vrijheid" bedoelt:

"Wanneer Kant van de plicht zegt: 'Plicht! gij verheven, grote naam, die niets inhoudt wat geliefd is, niets wat zich aanlokkelijk voordoet, maar die onderwerping eist, gij, die een wet opstelt... waarbij alle neigingen tot zwijgen worden gebracht, al werken zij dan ook heimelijk tegen', - dan antwoordt de mens vanuit het bewustzijn van de vrije geest: 'Vrijheid! gij vriendelijke, menswaardige naam, die alles inhoudt wat zedelijk geliefd is, wat de hoogste waarde aan mijn menszijn verleent, en die mij tot niemands knecht maakt, gij, die niet zonder meer een wet opstelt, maar afwacht wat mijn zedelijke liefde zelf als wet zal erkennen, omdat deze liefde zich tegenover iedere uiterlijk opgedrongen wet onvrij voelt.'"

Lucifer, Ahriman en het dier

Het dier met de zeven koppen en tien horens symboliseert de tegenmachten Lucifer en Ahriman, die respectievelijk op de Oude Maan en op de Oude Zon van hun reguliere ontwikkeling zijn afgeweken. Hoewel Lucifer aan de mens de eerste impuls tot vrijheid heeft gegeven door deze de keuze te laten tussen goed en kwaad (de zondeval uit de Bijbel), is die vrijheid toch maar van relatieve aard. Lucifer probeert namelijk in te werken op het menselijk astraal lichaam, waar de driften en de emoties heersen, die, wanneer deze niet door het Ik aan banden worden gelegd, alleen maar leiden tot een eenzijdige vorm van zelfgevoel, namelijk tot egoïsme. Lucifer wil de mens slechts een schijn-individualiteit geven, hem doen vervreemden van de aarde en hem inlijven in een bovenaards rijk onder zijn heerschappij.
Ahriman, die veel machtiger is dan Lucifer, want tenslotte heeft hij de rang van aartsengel daar waar Lucifer "maar" die van engel heeft, werkt in op het menselijk etherlichaam. Als men weet dat de gewoonten en de blijvende aandriften in het etherlichaam zitten, dan kan men zich wel indenken dat het - in tegenstelling tot de Luciferische impact op de op en af gaande emoties - veel moeilijker is om los te komen van Ahriman wanneer deze zich eenmaal in de mensenziel genesteld heeft. Terwijl het werkterrein van Lucifer bovenaards is en deze de mens wereldvreemd wil maken, is het werkterrein van Ahriman onderaards en van daaruit poogt hij de mens aan de aarde vast te kluisteren en hem in te schakelen in een netwerk van een geestloze wereld.

In "De Brug" nr. 22 (december 1998), heeft fdw deze twee tegenmachten op een tamelijk treffende manier geportretteerd:

Lucifer wil alle mensen opnemen
in zijn geestelijke sfeer,
losmaken van de aarde;
een doorgroeien naar hogere sferen
maakt hij onmogelijk,
de mens blijft aan hem gekluisterd.

Ahriman wil alle mensen vasthouden
in de aardesfeer, totaal on-geestelijk.
Enerzijds overgeïndividualiseerd,
het eigen brein door de ondoorlaatbare schedel afgesloten van een gemeenschappelijke geestelijke wereld;
anderzijds opgenomen in één grote aarde-groepsgeest.

Hoe ziet de schrijver van de Openbaring nu het dier met de zeven koppen en tien horens voor zijn geestesoog? In feite ziet hij niet één, maar twee van zulke dieren.
Het eerste dier dat Lucifer moet voorstellen, beeldt hij als volgt uit:

"En een ander teken verscheen
voor het oog in de hemel:
en zie, een machtige, vuurrode draak
die zeven koppen en tien horens had,
en op zijn koppen zeven diademen.
En zijn staart veegt het derde deel
van de sterren van de hemel weg
en werpt die op de aarde.
En de draak stond voor het aangezicht van de vrouw
die zou baren,
opdat, zodra zij haar kind zou hebben gebaard,
hij het zou verslinden.
...
En er ontbrandde krijg in de hemel:
Michaël en zijn engelen
hadden te strijden tegen de draak;
en de draak streed en zijn engelen met hem,
en hij kon niet standhouden;
niet meer werd plaats voor hen gevonden in de hemel." (hoofdstuk 12).

Het dier wordt hier een "draak" genoemd; het is dus eigenlijk geen dier in de letterlijke zin van het woord. Deze draak, een reptielachtig monster, is dezelfde als de slang die Adam en Eva in het aards paradijs verleid heeft; die slang is Lucifer.
Het kind dat op het punt staat gebaard te worden is het Ik van de mens, niet het egoïstische maar het hogere Ik, en de draak wil dat vernietigen (zie hierover ook het artikel van Lieven Debrouwere). De krijg in de hemel duidt op "de strijd aan de hemel" zoals men die in alle mysteriën noemt. Daarin werd een verschrikkelijk gevecht geleverd tussen de Luciferische engelen en de normale engelen; de zogenaamde "kleine planetoïden" tussen de planeten Mars en Jupiter zijn overigens de fysieke restanten van die strijd.
Na zijn verdrijving uit de hemel belandt de draak op de aarde, waar hij het andere dier met de zeven koppen opwacht:

"En hij [de draak] ging staan op het zand van de zee.
En ik zag uit de zee een dier oprijzen;
het had tien horens en zeven koppen,
en op zijn horens tien diademen,
en op zijn koppen
namen van verwensingen tegen God.
En het dier dat ik zag geleek op een panter,
en zijn poten waren als de poten van een beer
en zijn muil was gelijk de muil van een leeuw." (hoofdstuk 13).

Dit dier, dat uiterlijk al de tegenpool is van de draak, rijst op uit de zee, uit het onderaardse, daar waar de draak - totdat hij op de aarde geworpen werd - altijd geopereerd heeft in bovenaardse regionen. Dit dier moet dus wel de verzinnelijking zijn van Ahriman.
Daarenboven merken wij nog een verschil op tussen de draak en het dier; het is misschien een detail, maar elk woord in de Openbaring heeft zijn zin. Het gaat over de "diademen" (of kronen) waarmee de beide schepsels zich tooien. Een diadeem is het symbool van de waardigheid en de macht van de heerser. De draak heeft zeven diademen op zijn zeven koppen, terwijl het dier tien diademen op zijn tien horens draagt. Zien we bij de draak de diademen nog meer etherisch, in het innerlijk - ze staan immers op zijn koppen, dan komen ze bij het dier verhard te voorschijn op de horens: de waardigheid en de macht die van de diademen uitstralen vertonen hier niet meer de bovenaardse grootsheid, ook al is die misplaatst, maar zij zijn nu op het aardse, op het praktische, op het materiële georiënteerd; dat is een typisch kenmerk van Ahriman.

Ons inziens vertegenwoordigt de draak dus Lucifer, en symboliseert het dier met de zeven koppen Ahriman. Nochtans stelt onder andere de antroposofische auteur Emil Bock het anders voor in zijn boek "De Apokalypse": daarin beschouwt hij de draak en het dier met de zeven koppen als één en hetzelfde wezen dat volgens hem Lucifer is, terwijl hij "het dier met de twee horens" dat wat verder in de Openbaring ten tonele verschijnt, als Ahriman voorstelt.
Met die stelling kunnen wij het moeilijk eens zijn omwille van de hierboven aangehaalde redenen, en ook omdat Rudolf Steiner uitdrukkelijk stelt dat het dier met de twee horens niet Ahriman is, maar wel Sorat, de zonnedemon die hiërarchisch ver boven Ahriman verheven is en op het gebied van boosaardigheid veel machtiger is dan deze laatste.

Bronnen:
Steiner, R. Apokalyps (GA 104)
Steiner, R. Ägyptische Mythen und Mysterien (GA 106)
Steiner, R. Geisteswissenschaftliche Menschenkunde (GA 107)
Steiner, R. Das Johannes-Evangelium im Verhältnis zu den drei anderen Evangelien (GA112)

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Lezersbrief

Af en toe gebeurt het dat een lezer reageert op een artikel uit De Brug. In het vorige nummer stond een artikel van Jos Verhulst waarin hij het had over de Canadese homobeweging die de vrijheid van meningsuiting actief bestrijdt telkens wanneer een lid van een of andere minderheid zich gekwetst voelt.
Er wordt in het artikel nergens een veroordeling van de homoseksualiteit uitgesproken. Toch voelde een lezer zich gekwetst, en zijn brief is tegelijk een mooie illustratie van de reflex die Jos Verhulst beschreef, want om het kwetsen te vermijden zou het bewuste artikel moeten verdwijnen van de webstek van De Brug ! We legden de lezersbrief (eigenlijk: e-mail) voor aan Lieven Debrouwere die er een artikel over schreef.
Hier het artikel van Jos Verhulst in Brug 48. Eerst de brief:

Hierbij wil ik even reageren op het artikel van Jos Verhulst over ,, naar een afschuwelijke toekomst."
Al jaren leef ik , een man , met een andere man..
Mijn partner is homoseksueel en antroposoof!Ik ben alleen homoseksueel..
Verleden jaar heeft hij , mijn partner , deelgenomen aan de klassenuren bij Ron Dunselman , voorzitter van de Nederlandse Antroposofische Vereniging..
Dankbaar zijn wij , dat via het partnerpensioen ook wij verzekerd zijn van een redelijk onbekommerde oude dag! ( financieel gezien!)Met dank aan de homobeweging!
Natuurlijk ben ik me er van bewust , dat veel homoseksuele kiezen voor een hedonistische manier van leven..
Maar dat doen hetero,s tegenwoordig ook!
Ik zou de keus voor een ,,zondig "leven niet willen ophangen aan iemands seksuele voorkeur..
Daarom schrok ik ook hevig van de teneur van Verhulst , artikel..
Alsof je uit je eigen nest wordt gejaagd!
De strijd voor gelijkberechtiging van homoseksuelen wordt hier bestempeld als ,, ahrimanisch".
Als een stap naar een afschuwelijke toekomst..
Dat doet pijn..
Ik zou een opsomming kunnen maken van de pijn , die ik heb geleden aan m,n ,, anderszijn." Maar daar heb ik nu even geen zin in..
Wel ben ik er trots op te kunnen zeggen , dat ik altijd positief en constructief in het maatschappelijk gebeuren heb gestaan..
Ik heb letterlijk de handen uit m,n mouwen gestoken..En ik doe dat , ik ben 63 jaar , nog steeds.
Via mijn grote liefde , muziek , ben ik steeds actief geweest op de scholen , waar ik leraar was en in de kerk ..
Ook al ben ik gaandeweg , door te kiezen voor antroposofie..( beginner ) van de inhoudelijke zaken binnen de kerk vervreemd..
,,Kinderen moeten zingen!"was mijn devies! Daarom bleef ik de leider van het kinderkoor in onze kerk..
Ik zal heus niet wakker liggen van de ongenuanceerde uitspraken van Jos Verhulst , maar ik ben er beslist niet blij mee..
Zijn wij een inferieur soort mensen..?
Gelukkig , dat ik geleerd heb naar m,n geweten te luisteren..En dat ik geloof in de Liefde van de Christusgeest..
Maar Jos Verhulst moet naar mijn idee nog heel veel leren.En vooral niet te gauw oordelen.. Dit artikel ademt niet de geest van de ware antroposofie..Het zou uit de brug verwijderd moeten worden!

Niet zo hoogachtend:
KVDW
(naam bekend bij de redactie)

*

*

*

*

*

.

DE PIJN VAN HET ANDERS-ZIJN

Door Lieven Debrouwere

Toen ik bovenstaande brief onder ogen kreeg, was mijn eerste reactie: dit slaat nergens op ! Jos Verhulst velt immers geen enkel oordeel over homoseksualiteit en bijgevolg mist de klacht van KVDW elke grond.
Tenzij hij natuurlijk van mening is dat het bekritiseren van homoseksuelen of het niet-inwilligen van hun eisen strafbaar moet worden gesteld. Maar voor die (absurde) mening voert hij geen enkel argument aan, zodat zijn brief kan worden afgedaan als een loze beschuldiging aan het adres van iemand die alleen maar feiten aanhaalt. Ik was dan ook geneigd de schouders op te halen en er verder geen woorden aan vuil te maken. Eén zinnetje trof me echter: daar waar KVDW het heeft over ? de pijn van het anders-zijn?. Ik kén die pijn namelijk, ik lijd er al mijn hele leven aan en toch ben ik geen homo. Dat zette me aan het denken en stap voor stap begon ik door het (onredelijke) uiterlijk van deze brief heen te kijken. Ik ontdekte er een problematiek die veel verder reikt dan de briefschrijver waarschijnlijk zelf vermoedt en die lang niet alleen homoseksuelen betreft. Ik kwam zelfs tot de conclusie dat KVDW gelijk heeft wanneer hij schrijft dat Verhulst nog veel moet leren en dat zijn tekst niet de geest van de ware antroposofie ademt.

Nochtans doet zijn gelijk niets af aan dat van Jos Verhulst, integendeel. Verhulst en KVDW hebben allebei " op hun manier " gelijk. Maar zolang die twee "gelijken" als vijanden tegenover elkaar blijven staan in plaats van elkaar te bevruchten, kan de waarheid niet geboren worden. Ze valt in handen van Ahriman, die ze ombuigt tot een groteske leugen. Dat is de tragiek die in deze controverse verscholen zit: zowel Verhulst als KVDW werpen zich op als verdedigers van de waarheid, maar doordat ze de complementariteit van hun gelijk niet zien, geven ze ongewild voedsel aan de leugenmachine van Ahriman.

De brief van KVDW is geschreven door iemand die zich gekwetst voelt. Het is een pijnreflex. Dat maakt hem begrijpelijk maar daarom nog niet gerechtvaardigd. Zoals Jos Verhulst (in een ander artikel) schrijft: zonder de pijn van "botsende meningen" kan de waarheid niet aan het licht komen. Wie het recht opeist om niet gekwetst te worden door bepaalde meningen, doet de waarheid geweld aan. Verhulst klaagt dit geweld terecht aan, maar hij vergeet daarbij één ding: wat doe je als de pijn te erg wordt? Wat doe je als mensen de geboorteweeën van de waarheid niet langer kunnen of willen verdragen?

Verhulst mag nog honderd keer gelijk hebben, wanneer hij niets doet om deze geboortepijn draaglijk te maken, zal hij zijn gelijk niet krijgen. Hij zal een roepende in de woestijn blijven. Gelijk hebben is één ding, gelijk krijgen een ander, maar allebei maken ze deel uit van de waarheid. Als Verhulst de waarheid op zo"n manier verdedigt dat ze onverteerbaar blijft, moet hij zich dan niet de vraag stellen of hij de waarheid wel dient? Ik meen dat het Steiner was die zei dat de antroposofie onvruchtbaar blijft omdat ze de taal van haar tijd niet spreekt. Welnu, ik denk dat Verhulst in hetzelfde bedje ziek is: hij spreekt de taal van KVDW niet.

Welke taal is dat? Het is een onredelijke, emotionele en beschuldigende taal die schril afsteekt bij het heldere betoog van Jos Verhulst. Op het eerste gezicht lijkt ze geheel ongeschikt om als voertuig te dienen voor de waarheid. Maar is dat wel zo? Drukt de waarheid zich altijd helder en rationeel uit, of is dat enkel het laatste stadium van haar geboorte? En gaat daaraan niet een stadium vooraf waarin de waarheid aan het zicht wordt onttrokken door geboorteweeën? Is het met andere woorden niet mogelijk dat KVDW in barenspijn verkeert en drager is van een waarheid die hij (nog) niet helder kan uitdrukken?

En is het niet de taak van degenen die dat al wél kunnen om als "verloskundige" op te treden en zich niet te laten misleiden door het "onredelijke" gedrag van de moeder in barensnood? Is dat trouwens niet de situatie waarin de hele wereld zich momenteel bevindt? Een nieuwe waarheid wil geboren worden en verdeelt de wereld in mensen die drager zijn van die waarheid en in mensen die haar moeten helpen verlossen. De vijandigheid tussen die twee groepen wijst er echter op dat we ons van die situatie helemaal niet bewust zijn. Het is dit gebrek aan bewustzijn dat het "kind" in handen van Ahriman speelt.

Wie vertrouwd is met de antroposofie weet dat dit beeld méér is dan een romantische voorstelling. Het is een manier om de "lichaamstaal" van onze tijd te leren begrijpen. Dit denken-in-beelden kan een brug slaan tussen mensen als KVDW wier pijn hun spreken vervormt, en mensen als Jos Verhulst die de rede vertegenwoordigen. Het kan ook de kloof verkleinen tussen een wereld in barensnood en de antroposofie met haar inzicht in het geboorteproces. Zonder dit bemiddelende beelddenken zal lichaamstaal de rede in het nauw drijven en zullen botsende meningen veranderen in botsende lichamen.

Er is waarschijnlijk geen moderne wereldbeschouwing waarin beelden zo'n grote rol spelen als de antroposofie. Die beelden worden echter niet louter gevoelsmatig opgenomen, ze worden verbonden met een helder, rationeel denken. Juist die verbinding maakt de antroposofie zo boeiend, maar tegelijk ook zo moeilijk verteerbaar. Want mensen die aangetrokken worden door de beelden struikelen over het gedisciplineerde denken, terwijl de rationele denkers hun neus ophalen voor de beelden. Daarom is de antroposofie zowel in de wetenschappelijke als in de New Age wereld persona non grata.

Deze tweespalt tussen de antroposofie en de moderne wereld vinden we ook binnen de antroposofie zelf. Ze staat er bekend als de tegenstelling tussen de Platonici en de Aristotelici. Van de samenwerking tussen deze twee "soorten" antroposofen hing volgens Steiner "alles" af. Tijdens zijn leven vormde hij zelf een "trait d'union" tussen beide groepen, maar onmiddellijk na zijn dood scheurden ze de antroposofische beweging als het ware in twee. Die wonde is nooit echt genezen en doet vandaag nog altijd zoveel pijn dat de kwestie nagenoeg onbespreekbaar is.

Ook op het wereldtoneel zien we die tegenstelling weerspiegeld: het westerse materialisme is een karikatuur van het Aristotelisme, het moslim-fundamentalisme van het Platonisme. De Platonicus is een "gekwetste" ziel. Veel meer dan de Aristotelicus lijdt hij aan het moderne, van de geest afgesneden leven, en dat lijden maakt hem onredelijk, beschuldigend en (zelf)vernietigend. Hij is de belichaming van de kloof tussen geest en materie, de drager van de wonde waaraan de mensheid lijdt. Maar hij is ook de drager van een nieuwe waarheid en hij is niet (langer) in staat dat kind alleen op de wereld te brengen: de pijn is te erg geworden.

De Platonicus drukt zich bij voorkeur uit in beelden. Zijn vrouwelijke, nog relatief sterk aan de geest gebonden aard belet hem om zich volkomen met de materiële werkelijkheid te verbinden en zo de heldere begrippen van de Aristotelicus te ontwikkelen. Nochtans heeft hij die helderheid van geest nodig om zijn kind ter wereld te brengen. Daarom zijn zijn beelden vandaag zo eisend, zo fysiek, zo gewelddadig geworden: ze zijn één grote, dringende vraag om hulp. Pas wanneer we die vraag onderkennen, kunnen we de spiraal van geweld waarin deze onbegrepen tweespalt ons meesleurt, doorbreken.

.

Ik ervaar de brief van KVDW inderdaad als een vraag-in-beeldvorm, een vraag die bewust wil worden gesteld. Dat plaatst me in de situatie van Parsifal, die de graalburcht betreedt en daar voor de lijdende Visserkoning komt te staan: de belichaming van een dringende vraag. Van Parsifal wordt verwacht dat hij dat beeld "vertaalt" in een verlossende vraag. Maar hij voldoet niet aan die verwachting en wordt zonder pardon aan de deur gezet. Er begint dan voor hem een lange en moeizame zoektocht naar de graal " de "nieuwe waarheid" ? die hij door zijn schuldig verzuim verspeeld heeft.

Wat is het eigenlijk dat Parsifal belet om de verlossende vraag te stellen? Je zou het een soort ridderlijke etiquette kunnen noemen: vragen naar de aard van iemands lijden, dat doe je niet! Dezelfde "ridderlijkheid" herkennen we vandaag in de politieke correctheid. Geconfronteerd met het lijden van homo's, joden en moslims - om deze drie maar te noemen - buigen we eerbiedig het hoofd en leggen onszelf het zwijgen op, in de overtuiging dat we daarmee handelen zoals het een "ridder" betaamt. In werkelijkheid laden we een schuld op ons die vele malen groter is dan wanneer we een "ongepaste" vraag hadden gesteld.

In een poging om niet in die politiek-correcte val te trappen, wil ik hier de vraag stellen naar het lijden van de homoseksueel. Wat veroorzaakt zijn pijn? Wat is de aard van zijn wonde? Het antwoord op die vraag wordt vandaag als bekend beschouwd: homo's lijden omdat ze gediscrimineerd worden, omdat de maatschappij hen niet aanvaardt, omdat hun geaardheid als een perversie wordt beschouwd. Tot voor kort was dat antwoord afdoende: homo"s werden inderdaad gediscrimineerd. Maar er is de laatste jaren veel veranderd. Homoseksualiteit wordt vandaag algemeen aanvaard en niet langer als abnormaal beschouwd.

Maatschappelijk gezien worden homo's helemaal gelijkgesteld met hetero's. Ze mogen trouwen en binnenkort zelfs kinderen adopteren. Toch blijven ze zich gekwetst voelen, en hun eisen en beschuldigingen hebben inmiddels zo"n gewicht gekregen dat ze een bedreiging zijn gaan vormen voor de vrije meningsuiting. Wie hen daarop durft te wijzen krijgt de volle lading. Moeten we ons niet de vraag stellen of het homoseksuele lijden misschien nog een andere, diepere oorzaak heeft dan die discriminatie? En ligt die oorzaak niet ook bij de homoseksueel en zijn homoseksualiteit? Dat is de vraag die in het hele debat rond homo-discriminatie niet meer gesteld wordt en ook niet meer gesteld mág worden. Sprak het vroeger vanzelf dat homoseksualiteit iets abnormaals was, dan wordt het vandaag even vanzelfsprekend als iets volkomen normaals beschouwd. Van deze simpele omkering verwacht men de oplossing van alle homoseksuele problemen, maar het begint er steeds meer naar uit te zien dat de remedie erger is dan de kwaal. Wordt het dus geen tijd dat we die vanzelfsprekendheden doorbreken en de vraag stellen naar de ware aard van de homoseksualiteit?

Is de homoseksueel geen Visserkoning die van ons opheldering verwacht over de wonde waaraan hij lijdt? Maar als dat het geval is, waarom maakt hij het ons dan zo moeilijk? Waarom doet hij er alles aan opdat er géén vragen zouden worden gesteld? Deze tegenstrijdigheid verbergt een diepe maar onbewuste wijsheid. De homoseksueel "weet" dat de verlossende vraag niet kan gesteld worden vanuit een klassieke, rationele benadering die iedere betrokkenheid tussen de (heteroseksuele) onderzoeker en zijn (homoseksuele) onderwerp ontkent. En dus torpedeert hij - door zijn gedrag - iedere dualistische benadering.

Hij wil (onbewust) dat beide polen als één fenomeen worden gezien en dat de onderzoeker dus ook zichzelf bevraagt. De vraag naar de wonde van de homoseksueel moet tegelijk een vraag zijn naar de wonde van de heteroseksueel. Deze moet zijn eigen lijden herkennen in het lijden van de homoseksueel, zodat het tot een mede-lijden wordt, een samen-lijden aan dezelfde wonde. De heteroseksueel moet met andere woorden doordringen tot de gemeenschappelijke bron van hun lijden. Alleen vanuit dat perspectief kan zijn vraag naar de specifieke wonde van de homoseksueel een verlossende vraag zijn.

Op dat perspectief wijst KVDW met de uitdrukking "de pijn van het anders-zijn". Je hoeft immers geen homoseksueel te zijn om die pijn te voelen. Iederéén lijdt vandaag - in meer of mindere mate en in een of andere vorm - aan de "pijn van het anders-zijn". In ieder mens is immers het Ik-beginsel wakker geworden dat hem op een diepe en onontkoombare manier "anders" maakt dan alle anderen. In feite lijdt de mensheid al sinds haar ontstaan aan die "individualiseringspijn", maar vandaag is hij acuut geworden. Hij dringt zich aan ons bewustzijn op, hij wil door ons begrepen worden.

Het lijden heeft in onze tijd een intensiteit en grootschaligheid bereikt die golven van medelijden door de mensheid doet gaan. Maar als de drang om het lijden te verlichten niet gepaard gaat met de wil om het lijden te begrijpen, dan levert dat niet meer op dan een schijn-verlichting die de pijn alleen maar doorschuift. Het is beslist een goede zaak dat homo"s niet langer gediscrimineerd worden en dat hun pijn daardoor aanzienlijk verlicht is. Maar wat voor zin heeft zo'n "pijnbestrijding" als daardoor weer anderen gaan lijden? Wat voor zin heeft het om dader en slachtoffer gewoon van plaats te verwisselen?

Draagt elkanders karma! zei Steiner. Hij bedoelde daar ongetwijfeld niet mee dat we van kruis moeten verwisselen. Op die manier ontstaat immers de huidige vicieuze cirkel van mensen die (ostentatief) andermans kruis op zich nemen, maar (stiekem) hun eigen kruis doorgeven, in een perverse parodie op het Christus-offer. Deze duivelskring van medelijden en beschuldiging is het ware gezicht van de politieke correctheid, het gezicht van een wezen dat een "christelijke" masker opzet en de "pijn van het anders-zijn" alleen wil verlichten om daardoor de geboorte van het vrije en zelfbewuste ik te verhinderen.

Door homoseksualiteit en heteroseksualiteit gelijk te schakelen, wordt het homoseksuele lijden wel verlicht maar niet genezen. Dat blijkt trouwens uit het feit dat homoseksuelen, ondanks alle gelijkschakeling, hun eisende houding niet laten varen. Daaruit spreekt het onbewuste weten dat het gelijkschakelen of relativeren van seksuele geaardheden, rassen of culturen - hoe noodzakelijk ook - slechts een stap is op weg naar de genezing van de "pijn van het anders-zijn" en dat we nu ook de volgende stap moeten zetten, anders zal m‚t die pijn ook de mogelijkheid van (echte) genezing weggenomen worden.

In zijn huidige vorm is de gelijkschakeling van de verschillende seksuele geaardheden geen oplossing voor het lijden van de homoseksueel. Ze identificeert de mens met zijn lichaam en zoekt op materieel vlak wat alleen op geestelijk vlak te vinden is: de gelijkheid tussen mensen. Dat is de leugen van de politieke correctheid: ze richt het - in wezen christelijke - streven naar gelijkheid op een verkeerd gebied en keert het daardoor tegen zichzelf. Mensen zullen op materieel, fysiek vlak immers nooit gelijk kunnen worden. Het proberen alleen al veroorzaakt (nog veel grotere) ongelijkheid.

Wat een pijnlijk schouwspel is het niet om te zien hoe kinderen verhandeld worden omdat onvruchtbare koppels vinden dat ze gelijke rechten hebben als vruchtbare koppels. Welke onmenselijke toestanden veroorzaakt de handel in organen niet, allemaal omdat ongeneeslijk zieken vinden dat ze recht hebben op een gezond hart of gezonde nieren. Verzinkt deze "gelijkheid" niet in het niets vergeleken met de "ongelijkheid" die er (elders) door wordt veroorzaakt? En moeten we die vraag ook niet stellen wanneer homoseksuelen het recht opeisen om te trouwen en kinderen te krijgen?

Maken al de toegevingen die we doen het lijden uiteindelijk niet groter, ook voor de homoseksuelen zelf? Alleen door het dragen van het eigen kruis kan de mens zich ontwikkelen tot een vrij en zelfbewust Ik. Alles wat hem daarvan afhoudt, veroorzaakt een lijden dat zwaarder is dan het reeds opgelegde. Amor fati, de liefde voor het eigen lot: dat is wat de moderne mens meer dan wat ook nodig heeft. Maar die liefde kan hij alleen uit inzicht ontwikkelen, inzicht in het eigen lot. Waarom leef ik het (soort) leven dat ik leef? Een belangrijker vraag kan de mens vandaag niet stellen (zie het volgend artikel over karma).

Vragen naar ons eigen lot, is tegelijk vragen naar het lot van de ander, want het is via die ander dat het lot op ons toekomt. Wanneer Parsifal (uiteindelijk) de Visserkoning de verlossende vraag stelt, is dat tevens een vraag naar zijn eigen levenslot. In die zin zouden we de homoseksueel de vraag kunnen stellen waarom hij ervoor gekozen heeft om als homoseksueel geboren te worden en wat die keuze voor ons betekent. Is het misschien een offer dat hij brengt om onze aandacht te vestigen op een probleem waar we ons anders niet bewust zouden van worden?

Op die manier wordt de tegenstelling tussen homoseksuelen en heteroseksuelen een "karmische afspraak" die ze samen gemaakt hebben. De homoseksueel heeft daarbij de taak op zich genomen om een - algemeen menselijk - probleem op een zodanige manier te belichamen dat het voor de heteroseksueel tot een sprekend beeld wordt, een Offenbares Geheimnis. Door die belichaming (en de pijn die ze veroorzaakt) heeft hij het vermogen opgeofferd om afstand te nemen van dat probleem en het te begrijpen. Zijn offer houdt dus - zoals ieder offer - de vraag in om het te aanvaarden door een tegen-offer te brengen.

Welk tegen-offer verwacht de homoseksueel van de heteroseksueel? Is dat het afstand doen van de heteroseksuele "superioriteit" ten voordele van een seksueel relativisme? Verwacht de homoseksueel werkelijk van ons dat we geen waardeoordeel meer uitspreken over welke seksuele geaardheid dan ook?
Verwacht de moslim van ons dat we de sharia even belangrijk vinden als de democratie? De vraag stellen is ze beantwoorden. Zowel de homoseksuelen als de moslims verwachten van ons wat ze zelf niet kunnen: nuchter en afstandelijk oordelen over hun homo- en moslim-zijn.

Maar ze verwachten tevens begrip voor de pijn die hun offer veroorzaakt, niet in de vorm van een lijdzaam ondergaan van hun onredelijke gedrag, maar in de vorm van een nieuw oordeelsvermogen dat beide tegengestelde vermogens - afstandelijkheid en empathie - met elkaar verbindt. De ontwikkeling van dat "complementaire" denken vraagt offers die veel groter en reëler zijn dan de schijnoffers die we nu brengen. Want de pijn die gepaard gaat met het overwinnen van ons verstarde "dualistische" denken is vergelijkbaar met de pijn die veroorzaakt wordt door ontdooiende vingers: nauwelijks te harden dus.

Het dreigende gedrag van zoveel "gekwetste minderheden" confronteert ons op een onontkoombare manier met de noodzaak van het overbruggen van de kloof tussen het Aristotelische denken-in-begrippen en het Platonische beelddenken. Het confronteert ons ook (en vooral) met de noodzaak van samenwerking tussen Platonici en Aristotelici, want hoe we ook ons best doen, we kunnen van een Platonicus evenmin een Aristotelicus maken als we van een vrouw ooit een man kunnen maken (en omgekeerd). Het is op die (geestelijke) samenwerking dat de homoseksueel ons wijst door zijn (fysieke) onvermogen.

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Karma

Uit GA 130 "Das esoterische Christentum und die geistige Führung der Menschheit", de voordracht in Leipzig van 5 november 1911.

" Nadat we gisteren gesproken hebben over de drie delen van de menselijke ziel
- de wereld van de voorstellingen of de gedachtenwereld,
- de wereld van de gevoelens en
- de wereld van de wilsimpulsen,
zal ons nu de vraag interesseren : hoe kunnen wij door zelfopvoeding, door verzorging van ons innerlijk leven, zelfstandig werken aan de juiste ontwikkeling en opvoeding van deze drie delen van ons zieleleven ?

Laten we eerst van ons wilsleven uitgaan, van het leven van onze wilsimpulsen, en ons afvragen : Welke eigenschappen moeten we in het bijzonder cultiveren als we op een gunstige manier op ons wilsleven willen inwerken ?
De gunstigste invloed op ons wilsleven komt van een leven dat zich volkomen op aanvaarding van het karma richt, anders gezegd, van een zieleleven dat erop gericht is als hoofdeigenschap te ontwikkelen : gelatenheid, overgave aan het lot. En hoe zouden we ons beter deze overgave, deze zielerust tegenover het lot kunnen verwerven dan door het karma tot werkelijke inhoud van het leven te maken ?

Wat betekent dat : karma tot werkelijke inhoud van het leven maken ? Dat betekent dat we niet alleen in theorie maar in de levende praktijk, wanneer eigen verdriet of het verdriet van anderen ons treft, bij vreugde of bij de zwaarste lotsbeproeving die ons overkomt, werkelijk duidelijk beseffen dat wijzelf, in een bepaalde hogere betekenis, die beproeving over ons hebben afgeroepen. Dat betekent dat we een levenshouding moeten ontwikkelen waardoor we vreugde dankbaar aanvaarden, maar waardoor we ook beseffen dat we vooral bij vreugde niet mogen doorslaan, want juist bij vreugde kan het in zeker opzicht gevaarlijk zijn als we het laten ontaarden. Als we ons verder willen ontwikkelen, kunnen we vreugde als volgt interpreteren.
Vreugde is voor het grootste deel iets wat op een toekomstig lot wijst en niet op het verleden.
Vreugde is in de meeste gevallen geen beloning voor vroegere daden.
Als we langs occulte weg het karma onderzoeken, ontdekken we inderdaad dat we de vreugde die we ervaren niet hebben verdiend, en dat de vreugde iets is wat dankbaar moet aanvaard worden als een godsgeschenk, in het besef dat wat we vandaag aan vreugde ontmoeten ons tot werken moet aanvuren, zodat we de kracht die ons door vreugde toestroomt, in ons opnemen en productief gebruiken. We moeten vreugde zien als een soort voorschot op de toekomst.

Daarentegen hebben we verdriet meestal zelf verdiend, door onze eigen daden; de oorzaak ervan kunnen we altijd in onze tegenwoordige levensloop of in vroegere levens vinden. En dan moet het ons tot diep in onze ziel duidelijk zijn dat we ons in het concrete leven vaak niet volgens deze karmische levenshouding hebben gedragen. In het uiterlijke leven lukt het niet altijd om wat ons verdriet berokkent met berusting te aanvaarden. We zien het meestal niet direct in, dat de wet van het lot aan het werk is. En ook al kunnen we naar buiten toe geen berusting opbrengen, de hoofdzaak is dat we het innerlijk wel doen.
En al hebben we uiterlijk niet met gelatenheid ons karma gedragen, in het diepst van onze eigen ziel moeten we toch beseffen dat wijzelf in wezen de oorzaak van al deze dingen zijn. Laten we een voorbeeld nemen. Iemand slaat ons, iemand ranselt ons af met een stok. Dan is het de mens eigen om te vragen : wie heeft me geslagen ? Geen mens zegt dan : ikzelf heb mij geslagen. Zelden zullen mensen het antwoord geven dat zij zichzelf straffen. En toch is het zo dat wij in vervlogen dagen de stok hebben opgeheven tegen een ander. Ja, u bent het zelf die de stok vasthoudt. Als we een hindernis uit de weg moeten ruimen dan is dat karma. Het is karma als een ander iets tegen ons heeft. Wijzelf zijn het die ons iets aandoen als vereffening voor wat wij in het verleden hebben gedaan. Zo komen we tot een juiste opvatting van ons leven, tot een verruiming van ons zelfbeeld, als we tot onszelf zeggen : alles wat mij overkomt, komt van mijzelf. Het is mijn eigen daad die van buiten op mij afkomt, ook al lijkt het of een ander het doet.

Als we deze zienswijze ontwikkelen, dan wordt door gelatenheid, door overgave aan ons lot hoe dan ook onze wil gesterkt. We komen sterker in het leven te staan door gelatenheid, nooit zwakker. Door boosheid en ongeduld worden we zwak. In elke levenssituatie staan we sterk als we gelaten zijn. Door te morren en ons onnatuurlijk tegen ons lot te verzetten, wordt onze wil steeds zwakker.
Natuurlijk moeten we het lot ruim nemen. We moeten ons bvb. realiseren : het hoort bij het lot van de mens dat hij op een bepaalde leeftijd bepaalde vermogens ontwikkelt. En daar wordt ook in de opvoeding van kinderen vaak tegen gezondigd. Daarmee raakt karma ook aan het vraagstuk van de opvoeding, want opvoeding is lot, karma van de mens in zijn jeugd.

Wij verzwakken de wil van een mens als we van hem vergen dat hij iets leert, iets doet, wat nog niet strookt met zijn vermogens. Voor de opvoeding moet het ons duidelijk zijn wat elke leeftijd vanuit het algemene karma van het menszijn nodig heeft, zodat we het juiste kunnen doen. Verkeerd handelen druist in tegen het lot, tegen de wetten van de ontwikkeling, en gaat gepaard met een enorme verzwakking van de wil. Het is nu niet mogelijk om uiteen te zetten hoe het te vroeg ontwaken van hartstochten en lichamelijke driften uitloopt op een verzwakking van de wil. Want het zijn met name alle te vroeg gewekte driften die onder deze wet vallen. Een vervroegd appelleren aan de lichamelijke organen druist in tegen het lot. Alles wat tegen het karma van het menszijn in gaat, alle handelingen die zich tegen de bestaande natuurlijke orde verzetten, hebben wilszwakte tot gevolg.
Omdat we al zo lang geen goede opvoedingsprincipes meer hebben, zijn er veel mensen in de huidige bevolking die niet op de juiste wijze zijn opgegroeid. Als de mensheid niet besluit om het allerbelangrijkste, de opvoeding van de jeugd, naar geesteswetenschappelijke principes in te richten, dan zullen de komende generaties steeds wilszwakker worden, en dat niet alleen in uiterlijke zin.
Dit heeft vérstrekkende gevolgen voor het leven van de mens. Vraagt u eens allerlei mensen hoe ze tot hun beroep zijn gekomen. U kunt erop rekenen dat de meeste zullen antwoorden :
"Tja, dat weet ik niet, ik ben er zo'n beetje in gerold."
Dit gevoel van erin gerold te zijn, dit gevoel van voortgedreven worden, dit gevoel van onbevredigd zijn, is ook een teken van wilszwakte.

Als deze wilszwakte nu wordt veroorzaakt op de manier zoals wij dat hebben besproken, dan heeft dit nog andere gevolgen voor de menselijke ziel, met name wanneer naast deze wilszwakte op jeugdige leeftijd de basis is gelegd voor gevoelens van angst en wanhoop. Het zal steeds harder nodig worden dat de mensen de hogere wetten grondig leren begrijpen, om de gevoelens van wanhoop te boven te komen, want juist de wanhoop ligt in het verschiet als niet met inzicht in de geest te werk wordt gegaan.
Is een wereldbeschouwing materialistisch of monistisch, dan kunnen niet meer dan twee generaties wilskrachtig blijven. Het materialisme kan maar net twee generaties bevredigen : de generatie die de fundamenten heeft gelegd en hun leerlingen die de zaak in ontvangst nemen.
Dat is het merkwaardige van deze monistische en materialistische wereldbeschouwing, dat degene die in zijn laboratorium of werkplaats de zienswijze ontwikkelt, wiens krachten volledig in beslag zijn genomen door wat hij opbouwt in zijn ziel, dat die innerlijk tevreden is.
Maar wie zich bij deze leer alleen maar aansluit, wie het materialisme kant en klaar overneemt, die zal deze innerlijke voldoening niet kunnen bereiken, en dan zal de wanhoop weer terugwerken op de wilscultuur en wilszwakte oproepen. Verzwakking van de wil, krachteloze mensen zullen het gevolg zijn van deze wereldbeschouwing.

De tweede van de gisteren besproken drie zijden van het bovenzinnelijk leven zijn de gevoelens. Wat werkt gunstig op de gevoelens in ?
Als we ons best doen onze opmerkingsgave te ontwikkelen, een grote aandacht te hebben voor wat er in onze omgeving gebeurt ? denk maar niet dat die aandacht zo veel en zo sterk bij de mensen is ontwikkeld ? dan kan dat zeer waardevol voor ons zijn.
Ik haal maar weer even hetzelfde voorbeeld aan. In een land werden op een keer de toelatingseisen voor onderwijzers veranderd en daarom moesten alle onderwijzers nog een keer examen doen. De examinator moest jonge en oude onderwijzers testen. De jongere kon hij testen op wat ze in hun opleiding hadden geleerd. Maar hoe moest hij de oudere testen ?
Hij besloot ze naar niets anders te vragen dan wat ze jaar in jaar uit zelf onderwezen in hun eigen klassen. En toen bleek dat zeer veel onderwijzers geen idee hadden van de dingen waarin ze zelf onderwezen !
Aandacht hebben, met levendige interesse de dingen volgen die in onze omgeving spelen, dat is bijzonder gunstig voor het ontwikkelen en cultiveren van onze gevoelens. Zoals alles in de ziel hangen ook onze gevoelens in zeker opzicht samen met onze wilsimpulsen, en als we ons gevoelsleven in negatieve zin beïnvloeden, werkt dat door op onze wilsimpulsen. En omgekeerd : we zorgen positief voor onze gevoelens als we wat onze emoties en hartstochten betreft ons voegen naar de wet van het karma, ons aan het karma houden. En dat karma komen we tegen in onze omgeving. We komen het bvb. tegen wanneer iemand iets doet wat we niet verwacht hadden. Dan kunnen we bij onszelf zeggen :
" Goed, hij doet dat nu eenmaal zo."
Maar we kunnen ook kwaad en fel reageren, en dat is een teken van wilszwakte.
Opvliegen, driftig worden is iets wat de gemoedsbewegingen en ook de wil schaadt en nog veel verder doorwerkt, zoals we nog zullen zien. Nu is kwaadheid iets wat een mens eerst helemaal niet in de hand heeft. Alleen stapje voor stapje kan hij het kwaad worden afleren. Dat kan alleen maar langzaam gaan, en de mens moet geduld met zichzelf hebben. Wie denkt dat hij dat in een handomdraai voor elkaar krijgt, moet ik het verhaal vertellen van een onderwijzer die zijn uiterste best deed kwaadheid bij zijn schoolkinderen uit te roeien. En toen hij op een keer, al zijn inspanningen ten spijt, toch een jongen driftig zag worden, werd hij zelf zo kwaad dat hij een inktpot naar het hoofd van het kind gooide. Wie zo iets kan overkomen die zou eens vele, vele weken over het karma moeten nadenken.

Wat dat betekent wordt ons duidelijk als we ons nog wat meer verdiepen in het menselijk zieleleven. De twee polen van het zieleleven zijn het wilsleven aan de ene kant en het gedachten- en voorstellingsleven aan de andere kant. De gemoedsbewegingen staan daar tussenin. Nu weten we dat het mensenleven pendelt tussen slapen en waken. Als de mens wakker is, dan is vooral zijn voorstellings- en gedachtenleven actief. Want dat de wil niet echt wakker is kan iedereen ontdekken die erop let hoe een wilsimpuls eigenlijk tot stand komt. Eerst moeten we een gedachte, een voorstelling hebben, pas daarna komt uit de diepte van de ziel de wil naar boven. De gedachte roept een wilsimpuls op. Als de mens wakker is, is hij niet wakker in zijn wil, maar in zijn denken.
Nu leert ons de occulte wetenschap : als we slapen is alles omgekeerd. Dan is de wil wakker en zeer actief, en het denken is inactief. Dat kan de mens onder normale omstandigheden niet weten, gewoon omdat hij alleen iets kan "weten" door zijn denken, en dat slaapt dan. Zo merkt hij niet dat zijn wil actief is. Als hij helderziend wordt en toegang krijgt tot een imaginatieve voorstellingswereld, merkt hij inderdaad dat de wil wakker wordt op het ogenblik dat zijn gedachten inslapen. En in de beelden die hij dan waarneemt glipt de wil binnen, de wil wekt ze tot leven. De beelden worden door de wil in beweging gebracht; dus de gedachten slapen, maar de wil is wakker.
Maar dit waken van de wil is heel anders met ons totale menselijke wezen verbonden dan ons denken. Al naar gelang wij actief zijn of niet, gezond zijn of niet, al naar gelang wij gelatenheid ontwikkelen of driftig zijn, zal onze wil gezond of ziek zijn.
En zo gezond of ongezond onze wil is, zo werkt hij gedurende de nacht aan onze levensconditie tot in het fysieke lichaam.
Het is een groot verschil of iemand overdag gelatenheid oefent, zijn lot leert aanvaarden en zijn wil zodanig instelt dat kan worden gezegd : deze wil ontwikkelt een aangename warmte, een gevoel van welzijn - of dat hij kwaadheid ontwikkelt. Deze ongezondheid van de wil stroomt tijdens de nachtelijke slaap uit in het lichaam en is de oorzaak van talrijke ziekten waarvan de oorzaak niet gevonden wordt omdat de werkelijke gevolgen, die zich uiten als somatische ziekten, pas jaren of tientallen jaren later optreden.
Alleen iemand die grotere tijdsperioden overziet kan het verband tussen psychische en lichamelijke toestanden zien zoals hier is aangeduid. Dus ook ten behoeve van de lichamelijke gezondheid moet de wil worden getraind.
Zo kunnen we ook onze gevoelens door gelatenheid en aanvaarding van ons karma be‹nvloeden, zodat ze heilzaam doorwerken in onze lichamelijke gesteldheid.

Daarentegen benadelen we het lichaam door niets zo zeer als door ongevoeligheid, onverschilligheid tegenover wat er om ons heen gebeurt. Deze ongevoeligheid verbreidt zich steeds meer, en deze eigenschap is er de diepste oorzaak van waarom zo weinig mensen zich voor geestelijke dingen interesseren. Men zou kunnen denken dat het objectieve redenen zijn waarom mensen een materialistische wereldbeschouwing aannemen. Maar objectieve redenen spelen bij een materialistische wereldbeschouwing echt niet zo"n grote rol. Nee, onverschilligheid is het, niemand kan materialist zijn zonder onverschillig te zijn. Onoplettendheid tegenover de omgeving, dat is het. Wie met levendige interesse zijn omgeving opneemt, die wordt voortdurend getroffen door dingen die alleen met een geestelijke zienswijze te verzoenen zijn. Onverschilligheid onderdrukt de gemoedsbewegingen en leidt tot wilszwakte.

Van groot belang is ook de eigenschap die stijfkoppigheid wordt genoemd, de neiging om star aan dingen vast te houden. Ongezonde gemoedsbewegingen kunnen ook tot stijfkoppigheid leiden. Deze dingen zijn vaak als de slang die zichzelf in de staart bijt. Alles wat we hierboven hebben gezegd kan ook door stijfkoppigheid worden veroorzaakt. Zelfs mensen die heel onoplettend door het leven gaan, kunnen zeer koppig zijn. Mensen die heel wilszwak zijn, zie je soms juist daar doorzetten waar je het niet had verwacht, juist wilszwakke mensen vertonen die stijfkoppigheid. En de wilszwakte wordt steeds groter als we niet proberen onze koppigheid te bestrijden. Iedere keer dat het ons lukt om onze koppigheid in te houden, zullen we ontdekken dat we onze gevoelens verruimen en onze wil sterken. Iedere keer dat onze eigenzinnigheid de kop op steekt en we geven er niet aan toe, komen we sterker in het leven te staan. We zullen merken hoe vruchtbaar het is als we deze tekortkoming systematisch aanpakken, we worden tevreden mensen door het bestrijden van onze koppigheid. Met name de ontwikkeling van het gevoel hangt ervan af dat we koppigheid, onverschilligheid en onge‹nteresseerdheid op alle manieren bestrijden. Dus interesse en aandacht voor de omgeving versterken gevoel en wil. Onverschilligheid en koppigheid doen het tegendeel.

Voor een gezond gevoelsleven hebben we het mooie woord "fijngevoeligheid".
Fijngevoeligheid wil zeggen dat je zinvolle invallen hebt. Kinderen moeten zo spelen dat hun fantasie wordt gewekt, dat ze moeten nadenken over hun spel. Ze moeten niet naar een voorbeeld bouwstenen op elkaar leggen, daar worden ze alleen maar wijsneuzig van en niet fijngevoelig. De fijngevoeligheid wordt gewekt als we ze met zand van alles laten maken, als we ze meenemen naar het bos en ze van klitten mandjes laten maken en ze aanmoedigen ook andere dingen van aan elkaar gehaakte klitten te maken. Bezigheden waardoor een zekere vindingrijkheid wordt ontwikkeld, die stimuleren de fijngevoeligheid. Al zullen veel mensen het niet geloven, door de ontwikkeling van fijngevoeligheid komt innerlijke rust, innerlijke harmonie, voldoening in het leven.

Verder doen we er goed aan als we met een kind gaan wandelen, dat we het kind laten begaan, laten doen wat het wil, als het niet al te ondeugend wordt. En als het kind met iets bezig is moeten we onze vreugde, goedkeuring of belangstelling laten blijken en niet wrevelig of onverschillig zijn tegenover wat het kind vanuit zijn ziel doet. Verder moeten we, als we kinderen iets willen leren, aanknopen aan de vormen en processen in de natuur. Ook als de kinderen groter worden, kunnen we ze beter niet met raadsels en puzzels uit de krant bezighouden, wat alleen maar wijsneuzigheid aankweekt. Het waarnemen van de natuur biedt het tegendeel van wat de kranten ter bevordering van het gevoel te bieden hebben. Van innerlijke gemoedsrust, van een harmonisch gemoed hangt niet alleen de gezondheid van de ziel, maar ook de lichamelijke gezondheid af, hoewel er vaak een grote tijdsruimte ligt tussen oorzaak en gevolg.

Nu komen we bij de derde zijde van het bovenzinnelijk leven, het denken.
Dit denken bevorderen we vooral, maken we vooral scherpzinnig door eigenschappen te ontwikkelen die schijnbaar niets met het denken en met voorstellingen te maken hebben.
Goed denken oefenen we het allerbeste door belangstelling en inleving. Niet zozeer logische oefeningen, maar dingen observeren, natuurprocessen gebruiken om tot verborgen geheimen door te dringen, dat bevordert het denken. Door ons te verdiepen in vragen op het gebied van de natuur of van het menszijn, door te proberen gecompliceerde mensen te begrijpen, door onze aandacht te vergroten, maken we ons denken scherpzinnig. Met belangstelling bedoel ik : proberen dingen te ontraadselen met het denken, met het voorstellingsvermogen. We kunnen zien dat een dergelijke denkende belangstelling op de allergunstigste manier doorwerkt in het latere leven.
Ik wil u een voorbeeld geven uit de praktijk. Een moeder merkte dat haar kleine jongen bijzondere waarnemingen had, die getuigden van een buitengewone belangstelling en een buitengewoon inlevingsvermogen. Hij zei :"Weet je, als ik op straat loop en mensen en dieren zie, dan is het net of ik bij die mensen en dieren naar binnen moet gaan. Toen zag ik een arme vrouw, en ik ben bij haar naar binnen gegaan en dat was heel akelig, zo arm als ze was." Daarbij heeft de jongen thuis nooit armoede gezien, hij komt uit een zeer bemiddeld milieu.
"En toen ben ik bij een paard naar binnen gegaan en toen bij een varken." Dit schildert hij heel uitvoerig. En hij wordt door dit invoelen op een buitengewone manier tot medelijden, tot concrete daden van medelijden bewogen.
Waar komt dat vandaan, dat zich verwijden van het begrip voor andere wezens ? Als je over dit geval nadenkt, kom je uit bij vorige incarnaties, waarin deze mens de zojuist genoemde belangstelling voor de dingen, voor de geheimen van de dingen, sterk aan de dag heeft gelegd.

Maar we hoeven niet op de volgende incarnatie te wachten om de resultaten van het oefenen van de belangstelling te zien. Dat komt in één enkel leven al tevoorschijn. Als we in de vroegste jeugd worden aangemoedigd om dat allemaal te ontwikkelen, dan zullen we in het latere leven beschikken over een helder, doorzichtig denken, terwijl we anders een verbrokkeld, onlogisch denken ontwikkelen. Zo kunnen werkelijk spirituele principes ons in het leven verder brengen.

Van werkelijke spirituele opvoedingsprincipes was in de laatste decennia weinig of niets te bekennen. Daar zien we nu de gevolgen van. Onjuist denken komt in onze tijd buitengewoon veel voor. Het openbare leven is zo verschrikkelijk onlogisch dat het een marteling is het mee te maken. Wie zich een zekere helderziendheid eigen heeft gemaakt, ervaart niet alleen het ene als juist en het andere als onjuist, maar hij voelt werkelijk pijn als hij onlogisch denken tegenkomt, en hij voelt welbehagen bij helder, doorzichtig denken.
Dat betekent : je hebt daar gevoel voor gekregen en dat helpt je met de beoordeling. Als dat eenmaal is ontwikkeld, is een veel betere beoordeling mogelijk. Het geeft een veel beter oordeel over waarheid en onwaarheid. Dat lijkt ongelooflijk maar toch is het zo. Als in het bijzijn van een helderziend iets onjuists wordt gezegd, dan voelt hij aan de opkomende pijn dat het onlogisch, onjuist is. Onlogisch denken heeft zich in de hoogste mate verbreid; in geen enkele andere periode is het onlogische denken zo wijdverbreid geweest als in onze moderne tijd, ondanks dat men er zo prat op gaat logisch te denken. Ik heb daar een voorbeeld van, dat misschien wel wat kras is, maar toch typerend is voor een gedachteloze en onge‹nteresseerde levenswijze.

.

Een anecdote

Ik reisde een keer van Rostock naar Berlijn. In mijn coupé‚ kwamen nog twee mensen zitten, een man en een vrouw. Ik zat in een hoek en verkoos toeschouwer te zijn. De man - hij was overigens waarschijnlijk een ontwikkeld man - gedroeg zich al gauw heel vreemd. Hij ging liggen, na vijf minuten sprong hij weer overeind, dan weer kreunde hij hartverscheurend. Omdat de vrouw meende te zien dat hij aan iets leed, werd haar medelijden gewekt en al gauw waren ze in een gesprek gewikkeld. Ze vertelde hem dat ze had gemerkt dat hij ziek was, en dat ze wel wist wat ziek zijn betekent, want zij was ook ziek. Zij had een mand bij zich en daar zat van alles in waar zij baat bij had. Ze zei : "Ik kan alles genezen want ik heb overal een middel voor. En raad nu eens wat voor vreselijks me is overkomen. Ben ik helemaal uit Rusland hier naar de Oostzee gekomen om te herstellen en iets aan mijn kwalen te doen, en dan merk ik dat ik mijn belangrijkste medicijn thuis heb laten liggen. Dus ben ik dadelijk op de trein naar huis gestapt en is ook deze hoop op herstel weer vervlogen."
Toen vertelde de man van zijn kwalen en zij gaf hem voor elk van zijn ziekten een geneesmiddel op en hij beloofde alle raad op te volgen en noteerde alles. Ik geloof dat het elf verschillende recepten waren. Nu begon zij al haar kwalen op te noemen en wist hij op zijn beurt overal raad op, wat allemaal zou helpen, in welk sanatorium ze moest zijn voor deze kwaal en in welk sanatorium voor een andere kwaal. En zij schreef alle adressen ijverig op en was alleen maar bang dat bij haar aankomst in Berlijn op zondag de apotheken gesloten zouden zijn. Deze twee mensen zijn geen ogenblik op de merkwaardige paradox gekomen dat elk van hen voor de ander alles wist wat zou helpen terwijl geen van beiden zichzelf kon helpen. Deze belevenis was voor deze twee ontwikkelde mensen een gelegenheid om zich te baden in de zee van nonsens die er van hen uitging.

Op zulke dingen moeten we letten als we naar zelfkennis streven. We moeten erop letten dat zelfkennis tot inzicht leidt, dat ze tot samenhang in het denken leidt, maar vooral tot echte belangstelling voor de dingen. In de ziel werken al deze zaken samen. Zo"n onsamenhangend denken leidt er onvermijdelijk toe dat iemand, ook al duurt het lange tijd, knorrig, nors, hypochondrisch over alles wordt, zonder dat iemand weet wat daar de oorzaak van kan zijn. Het verwaarlozen van belangstelling en inleving maakt knorrig, hypochondrisch. Wat voor het denken zo uitermate onmisbaar is, lijkt niets met het denken te maken te hebben. Alle eigenzinnigheid, alle ego‹sme werkt afbrekend op het denken. Alle eigenschappen die samenhangen met eigenzinnigheid en ego‹sme, zoals eerzucht, ijdelheid en dergelijke, waarbij het schijnbaar om iets heel anders gaat, maken ons denken ongezond en hebben een ongunstig effect op ons humeur. Daarom moeten we eigenzinnigheid, zelfzucht, ego‹sme ook proberen te bestrijden en daar een echte interesse, een zekere belangeloze overgave ten opzichte van dingen en wezens ontwikkelen. Interesse, belangeloze overgave ten opzichte van de onbeduidendste dingen en gebeurtenissen werken gunstig op het denken en op het humeur. Inderdaad straffen zelfzucht en ego‹sme zichzelf af doordat de ego‹st steeds ontevredener wordt, steeds meer klaagt dat hij te weinig heeft gekregen. Als iemand dat bij zichzelf voelt, dan zou hij zich onder de wet van het karma moeten plaatsen en zich afvragen als hij ontevreden is : welke zelfzucht heeft deze ontevredenheid bij mij aangekweekt ?

Zo kan eenvoudig worden aangetoond hoe de drie delen van ons zieleleven gevormd of beschadigd kunnen worden, en dat is van groot belang. Zo zien we dat geesteswetenschap iets is wat heel diep in ons leven ingrijpt. Ze grijpt zo diep in doordat een werkelijk in acht nemen van spirituele principes ons tot zelfopvoeders kan maken. En dat is in het leven van enorme betekenis, en het zal van steeds grotere betekenis worden aangezien in de ontwikkeling van de mensheid de tijden voorbij zijn waarin de mensen door de goden van bovenaf, vanuit hogere werelden, werden geleid. De mensen zullen steeds meer zelf moeten doen, zonder gestuurd of geleid te worden." .

*

*

*

*

*

Karma : nijd en leugenachtigheid

Uit GA 127 "Die Mission der neuen Geistesoffenbarung", voordracht in Wiesbaden op 7 januari 1911.

"Vandaag zou ik eens op enkele karaktereigenschappen willen wijzen, hoe die op de ziel, op het gemoed inwerken en hoe men de werkingen van het karma reeds in hetzelfde leven kan zien. Ik ga enkele goede en enkele slechte eigenschappen onder de loep nemen : nijd, leugenachtigheid, daarna welwillendheid en -wat we zo vaak vinden bij jongere mensen - het zich verbazen, de verwondering en dergelijke dingen. Laten we beginnen met de slechte eigenschappen, nijd en leugenachtigheid.

Stel dat we ergens bij een kind nijd, nijdigheid waarnemen. We weten uit geesteswetenschappelijke waarnemingen dat in de wezensdelen van de mens die hem gewoonlijk niet bewust worden, het astraal en etherlichaam, dat daar bijzondere machten werkzaam zijn: in het astraal lichaam de luciferische machten, in het etherlichaam de ahrimanische machten; die zijn tegenstanders van de menselijke ontwikkeling.

Alles wat met het astraal lichaam te maken heeft, zoals nijd, komt door een verlokking van Lucifer. Alles wat met het etherlichaam te maken heeft, zoals leugenachtigheid, is een verlokking van Ahriman. Bij een nijdig kind is het astraal lichaam op een bepaalde manier in de greep van Lucifer, luciferische wezens hebben daar een aangrijpingspunt. Voor nijd en leugen geldt iets zeer betekenisvols : van de primitiefste mensen tot de meest ontwikkelde leiders van de mensheid worden nijd en leugenachtigheid beschouwd als zeer verwerpelijke eigenschappen. Zodra de mens inziet dat hij nijdig is of leugenachtig, duikt in de ziel een aanvoelen op van de verwerpelijkheid van deze eigenschappen. Men wil er met alle macht van afgeraken. Vooral nijd en leugenachtigheid zullen heel instinctief als verwerpelijk aangevoeld worden. Goethe zegt van zichzelf dat hij vele fouten bij zichzelf kon ontdekken, maar dat hij geen nijd kon vinden op de bodem van zijn ziel. Hetzelfde zegt Benvenuto Cellini van leugenachtigheid.
Merkt nu iemand : ik ben een nijdig mens - dan werkt hij heel instinctief aan het zich ontwennen van deze eigenschap. Maar ze kan zeer diep zitten, zo diep, dat hij wel kan streven om van die nijd af te geraken, maar dat hij niet sterk genoeg is, moreel niet sterk genoeg. Dan treedt iets zeer merkwaardigs op. Nijd is een luciferische eigenschap. Wanneer de mens merkt dat hij een neiging tot nijd heeft en eraan werkt om ervan af te raken, dan zegt Lucifer : daar bestaat het gevaar dat deze mens mij ontsnapt. Lucifer en Ahriman zijn de mens even vijandig gezind, maar voor elkaar zijn ze goede vrienden. Dan roept Lucifer Ahriman ter hulp en die verandert de nijd in een andere eigenschap. De nijd ondergaat een metamorfose, die zo optreedt in de menselijke ziel dat de mens nu een kritikaster wordt, die al het mogelijke zoekt bij zijn medemens om te kunnen afbreken. Deze hang om af te breken is niets anders dan omgevormde nijd. Is dit het geval dan zit men in de klauwen van Ahriman.
Deze omgevormde nijd is zeer wijd verbreid. Was die er niet in de vorm van kritiseren en de hang om slecht te spreken over de mensen, dan zouden menige koffieklets- en wandelganggesprekken vlug zonder stof zitten.

Karmisch gezien komt het merkwaardigerwijze op hetzelfde neer of men de nijd in zijn oorspronkelijke vorm dan wel in zijn gemetamorfoseerde vorm als kritiekzucht uitleeft. Volgt men een mens die in zijn jeugd nijdig was of een kritikaster tot op latere leeftijd, dan zal men zien dat mensen die in hun jeugd door nijd verteerd werden ertoe neigen om onzeker te worden in hun oude dag.
Zij vinden geen vaste bodem, kunnen niet tot een relatie met andere mensen komen, kunnen zelf geen oordeel vormen, zijn blij wanneer ze kunnen zeggen : dat heeft die of die mij aangeraden.
Dat is nog in hetzelfde leven het karmisch gevolg van nijd of gemetamorfoseerde nijd.

Leugenachtigheid is een eigenschap van het etherlichaam en komt van Ahriman. Wanneer de mens op een bepaalde leeftijd de gewoonte heeft om te liegen, of wanneer hij gewoon door een slechte opvoeding veel liegt, dan zien we op latere leeftijd altijd een zekere schuwheid, een onvermogen om de mensen in de ogen te kijken. Bepaalde spreekwoordelijke regels zijn hier zeker van toepassing. Wanneer men zegt : die mens kan mij niet in de ogen kijken, - dan is dat door leugenachtigheid. Schuwheid en onzelfstandigheid treden als ziele-eigenschappen in hetzelfde leven op.
Wanneer men het leven bestudeert zoals een fysicus het uiterlijke verloop van de wereld bekijkt, dan kan men dergelijke zaken vaststellen. Het leven wordt daardoor lichtvol.

Wat uit een dergelijke eigenschap voortkomt, blijft in hetzelfde leven zielsmatig, het blijft in de ziel. Laat ons aannemen dat wij geesteswetenschappelijk het ene leven zien overgaan naar het volgende. Wat als karmisch gevolg in het ene leven in de ziel optrad, krijgt een grotere kracht in het volgende leven. Zo kunnen wij aantonen dat de onzelfstandigheid, die eerst als een werking van nijd in de ziel optreedt in het ene leven, organiserend wordt bij het vormen van het fysiek lichaam in het volgende leven. Hetzelfde met de schuwheid. Die eigenschappen grijpen in in het lichamelijke. Iemand die in een vorig leven veel nijd ontwikkeld heeft, wordt terug geboren als een mens die al in zijn uiterlijke lichaamsorganisatie iets heeft wat hem tot hulpeloze mens maakt. Wie leugenachtig was komt terug als iemand die geen normale verhouding tot zijn omgeving heeft. Hij kan niet geliefd worden door de mensen uit zijn omgeving, hij voelt zich door hen afgewezen, liefde groeit moeizaam.
Geesteswetenschap moet als praktijk van het leven opgevat worden. Wat nu gezegd wordt, leidt rechtstreeks tot de praktijk van het leven. Want, laat ons aannemen dat zo'n kind in onze omgeving geboren wordt. We merken aan het kind dat het niet tot een verhouding tot ons kan komen, dat het zich schuw terugtrekt; of dat dit kind zwak, bleek is; een antroposoof bedenkt dan : de oorzaak van die bleekheid, die voorbeschiktheid tot allerlei ziekten moet gezocht worden in een nijdig karakter in de vorige incarnatie, de oorzaak van die van de schuwheid in leugenachtigheid. Het is niet toevallig dat dit kind juist in ons midden werd geboren, want een individualiteit kan slechts daar terechtkomen waar ze thuishoort. Het zal helemaal niet lang meer duren vooraleer de mensen de wet van karma als vanzelfsprekend gaan beschouwen. De mensen worden geboren in de omstandigheden die ze nodig hebben. Zwakheid en hulpeloosheid zijn de gevolgen van vroegere nijd en wij komen nu samen met dat kind omdat het ons benijd heeft. En het schuwe kind komt het tot ons omdat wij het zijn die door dat kind zo vaak belogen werden in een vorige incarnatie.
Hoe moeten wij ons nu gedragen in dergelijk geval ? Daar moet niet lang over nagedacht worden : wij moeten ons gedragen zoals dat het meest moreel, het meest ethisch is, ook in het gewone leven.
Een mens die ons benijdt, of op alles kritiek heeft, wordt het best behandeld wanneer wij hem welwillendheid, liefde tonen. Dat is de beste handelwijze. In onze onnatuurlijke materialistische tijd kan dat natuurlijk niet overal doorgevoerd worden. Maar het is de beste handelwijze t.o.v. een kind dat met deze bepaalde disposities in het leven is gekomen. Wij zeggen niet alleen : dat kind heeft ons benijd, heeft ons belogen in een vorige incarnatie, maar wij nemen ons ten stelligste voor dit kind met bijzonder veel welwillendheid tegemoet te komen. We dompelen het onder in een warm gevoel. Probeert u daar oog voor te hebben en u zult zien dat bij zo'n kind de wangen kunnen rood worden, dat het sterk en krachtig kan worden. Deze handelwijze moet voortdurend herhaald worden. Hetzelfde met de leugenachtigheid. Een mens die ons om de haverklap beliegt, bekeren wij het best wanneer wij alles doen om hem zoveel mogelijk gevoel voor waarheidsliefde bij te brengen. Handelen wij zo met een schuw kind dan zullen we vaststellen dat we daarmee alles doen om de ontwikkeling van het conflict tegen te werken.

Zo zien we dat we het leven op een ongemeen sterke manier kunnen dienen. Dat is een voorbeeld van hoe geesteswetenschap levenspraktijk kan worden. Bij iets dergelijks mogen we nooit uit het oog verliezen dat wij bewijzen voor karma voortdurend in de hand kunnen hebben. Maar wij mogen ook niet uit het oog verliezen, vooral wanneer wij dergelijke mensen op te voeden hebben, dat wij het in de hand hebben om te bewijzen : geesteswetenschap is overgegaan in ons vlees en bloed."

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Ongelovige Thomassen

Door François De Wit

We kennen allemaal het verhaal uit Johannes 20:24 over Thomas die niet wilde geloven vooraleer hij niet met eigen ogen zag. We kunnen Thomas een materialist avant la lettre noemen.
Het moderne onderwijs zorgt ervoor dat de kinderen opgroeien als materialisten, zelfs diegenen die het vak godsdienst krijgen. Dat ene uurtje of die twee uurtjes (vaak gegeven door mensen die zelf niet eens aan iets geestelijks geloven) wegen niet op tegen het materialistisch wereldbeeld dat uur na uur door media en wetenschappelijke vakken wordt ingeprent.
In een discussie over geestelijke zaken, zoals de oorsprong van de wereld of een leven na de dood hoort men steeds weer dat de mensen ervan uitgaan dat er een wereld van de realiteit is die door de wetenschap beschreven en ontraadseld wordt, en daarnaast een wereld van het geloof die totaal los staat van de re‰le wereld en waar het iedereen vrij staat te geloven wat hij wil. Dat laatste is dan natuurlijk alleen voor wereldvreemde dromers want de moderne mens houdt alleen rekening met de materieel bestaande wereld, de wereld die bestaat uit atomen.
Dit wereldbeeld is wat Rudolf Steiner in zijn "Filosofie der Vrijheid" het naïeve realisme noemt. Voor de meeste mensen, die immers geen wetenschappers zijn blijft dit het overheersend wereldbeeld.

Nu is het zo dat de moderne wetenschap steeds dichter in de buurt van een spiritueel wereldbeeld komt, maar het duurt altijd tientallen jaren vooraleer zoiets doordringt tot de bredere lagen van de bevolking. Als antroposoof kunnen wij ook ons steentje bijdragen om een meer spiritueel wereldbeeld algemener te verspreiden. Vermits wij ook niet de laatste bevindingen op het gebied van de quantummechanica zomaar voor de vuist weg kunnen uiteenzetten, moeten wij het op een meer anekdotische manier doen.

Onderstaande anekdote bestaat in verschillende versies. Wij kozen de versie die voorkomt in het boek van John Archibald Wheeler "Geons, Black Holes & Quantum Foam"

Over William James (1842 - 1910, Amerikaans filosoof) wordt verteld dat hij in een lezing zei dat de wereld gedragen wordt door een olifant. Waarschijnlijk wilde hij daarmee duidelijk maken dat achter de ogenschijnlijke realiteit van de wereld rondom ons er een diepere laag van realiteit bestaat.
Een vrouw in het publiek stond recht en vroeg : "Door wat wordt de olifant gedragen ?"
"Door een schildpad, mevrouw," antwoordde hij.
"En door wat wordt die schildpad gedragen," drong zij aan.
"Door een andere schildpad," antwoordde hij.
"En door wat wordt die schildpad dan weer gedragen," vroeg ze.
"Mevrouw, het zijn altijd maar weer schildpadden." ("Madam, it's turtles all the way down")

In andere versies van deze anekdote is het James of soms Bertrand Russel(1872-1970, Brits wiskundige en filosoof) die de visie uiteenzet dat de zon een grote gasbol is en dat de aarde daarrond draait, en is het een oud vrouwtje die hem tegenspreekt met de schildpadversie.
Deze laatste versie verwijst naar een voorstelling in de Hindoe-mythologie : daar wordt onze aarde voorgesteld als een halve bol of platte schijf, gedragen door vier olifanten die op de rug van een schildpad staan die in de wereldzee zwemt.

Op het eerste zicht een lachwekkende verklaring, totaal niet wetenschappelijk, d.i. niet in overeenstemming met de waargenomen feiten, maar :
Wat is in feite het verschil tussen
- de wereld rust op olifanten, die op een schildpad staan, die terug op een schildpad staat enz. ? en
- de wereld bestaat uit moleculen, die bestaan uit atomen, die uit electronen en protonen bestaan , en die dan weer uit quarks, die uit muonen en gluonen enz.
Het zijn twee verschillende geloven, die even weinig met een materiële realiteit te maken hebben, zoals blijkt uit volgend uittreksel uit "The Holographic Universe" van Michael Talbot.

" In tegenstelling tot Bohm geloven Jahn en Dunne dat subatomaire deeltjes niet echt realiteit zijn voordat het bewustzijn zich ermee moeit.
"Ik denk dat we in de hoge-energie-fysica al lang voorbij het punt zijn waar we de structuur van een passief universum onderzochten. Ik denk dat we nu in het gebied komen waar de interactie tussen bewustzijn en omgeving plaatsvindt op zo'n elementaire schaal dat we inderdaad realiteit cre‰ren, om 't even welke redelijke definitie we hanteren voor het begrip 'realiteit'".
Jahn en Dunne geloven dat wetenschappers in feite elementaire deeltjes creëren in plaats van ze te ontdekken. Als bewijs voeren ze een recent ontdekt subatomair deeltje aan dat anomalon genoemd wordt en dat eigenschappen vertoont die verschillen van laboratorium tot laboratorium. Stel je voor dat je een wagen bezit die verandert van kleur en prestaties telkens een andere bestuurder erin plaatsneemt ! Dit is zeer eigenaardig en schijnt te suggereren dat de realiteit van een anomalon afhangt van wie het ontdekt/cre‰ert.

Een gelijkaardig bewijs kunnen we misschien zien in een ander subatomair deeltje.
Rond 1930 stelde Pauli voor om het bestaan aan te nemen van een deeltje zonder massa, de neutrino. Dit om een belangrijk probleem in verband met radioactiviteit op te lossen.
Jarenlang was de neutrino alleen maar een begrip, maar in 1957 ontdekten wetenschappers bewijzen voor het bestaan van de neutrino. Meer recent echter realiseerden wetenschappers zich dat, indien de neutrino een klein beetje massa zou bezitten, verschillende nog moeilijker problemen dan dat van Pauli zouden opgelost zijn, en kijk es aan, in 1980 kwamen de bewijzen binnen dat de neutrino een kleine maar toch meetbare massa had !
Maar dat niet alleen. Wat bleek ? Alleen labo's in de Sovjet-Unie ontdekten neutrino's met een massa, de labo's in de V.S. niet. Dat bleef zo voor het grootste deel van de jaren 80 en hoewel andere labo's de bevindingen van de Russische hebben bevestigd, blijft dit fenomeen een raadsel."

Conclusie : de wetenschappers zien niet de realiteit, maar wat ze geloven. Ze geloven dat de wereld uit materiële deeltjes bestaat en blijkbaar creëren zo door dit geloof zelf die deeltjes !

In de "New Scientist" van augustus 2005 werd bericht over een wetenschappelijke studie die aantoonde dat de meeste wetenschappelijke studies statistisch gezien de bal misslaan. De webstek waar we dat bericht lazen voegde er fijntjes aan toe : deze studie inbegrepen !

Zie http://www.newscientist.com/article.ns?id=dn7915

Wij vonden de link bij http://www.orlingrabbe.com/homepage.html

Toevoeging op 17 april 2019 : beide linken werken al een hele tijd niet meer.

*

*

*

*

*

.

Wetenschap en koffie

Door François De Wit

In De Morgen van 30 augustus 2005 verscheen onderstaand bericht :

Vergeet fruit, groenten en groene thee. Volgens in de VS uitgevoerd onderzoek krijgt het gemiddelde Amerikaanse lichaam de meeste antioxidanten binnen via koffie. Op nummer twee en drie in het lijstje staan zwarte thee en bananen. "Toch zijn fruit en groenten nog steeds de gezondste voedingswaren", waarschuwt onderzoeker Joe Vinson.

Het verhaal is gekend: wie de nodige hoeveelheid antioxidanten in het westerse lijf wil, eet fruit en groenten en drinkt sloten thee. Op die manier beperken vitamines de schadelijke werking van vrije radicalen in het lichaam. Tot daar de theorie. Wetenschappers vergeleken de antioxidante inhoud van meer dan 100 verschillende voedingsproducten, zoals groenten, olie, drank, noten en fruit. Die informatie werd gekoppeld aan gegevens van het Amerikaanse Department of Agriculture over de bijdrage van elk product aan het Amerikaanse dieet. En zowaar: koffie, zowel met als zonder cafeïne, is nummer één als het op de introductie van antioxidanten aankomt.

"De Amerikanen halen de meeste antioxidanten uit hun dagelijkse koppen koffie", zegt onderzoeksleider Joe Vinson van de Scranton University in Pennsylvania. Hij is de man die vijf jaar geleden de wereld verbaasde met de boude bewering dat vooral donkere biersoorten volop antioxidanten bevatten. Prima is dat tegen vrije radicalen, de moleculen die de cellen beschadigen en het lichaam doen verouderen. Bleek dat de arteriosclerose van hamsters die twee biertjes per dag kregen voor de helft was afgenomen.

Voor de Belg betekent het onderzoek op het eerste gezicht prima nieuws, want die dronk in 2001 gemiddeld zo'n 135 liter koffie. En de drank is aan een herwaardering toe. Vroeger al wezen verschillende studies op de positieve gevolgen van koffie. Wie elke dag drie kopjes drinkt, loopt de helft minder kans op een levercirrose, bleek uit een Noorse studie. Koffiedrinkers hebben ook minder kans op galstenen, bepaalde soorten kanker, zelfmoordneigingen, jetlag, astma, diabetes type 2 en zelfs de ziektes van Alzheimer en Parkinson. Professor Peter Martin, leider van het Instituut voor de Studie van Koffie aan de Vanderbilt University, wees er enkele jaren geleden op dat het lang heeft geduurd eer we de weldadige eigenschappen van koffie begonnen te ontdekken. "Mensen die geen koffie drinken, blijken bij bepaalde ziekten kwetsbaarder te zijn", aldus Martin. Tot voor kort spitste onderzoek zich vooral toe op de cafeïne, die onder meer met positieve resultaten gebruikt wordt in pijnstillers, maar mensen ook prikkelbaar maakt en uit de slaap kan halen.

Alle koffiesluizen open dan maar? Dat nu ook weer niet. Professor Joe Vinson raadt mensen aan om maximaal twee koppen koffie per dag te drinken. En zeker de voordelen van vers fruit en verse groenten niet uit het oog te verliezen. "Want spijtig genoeg eten we nog steeds te weinig fruit en groenten."

Dat lezen we dus in het jaar 2005 terwijl Rudolf Steiner ons ongeveer hetzelfde vertelde in 1924 over de ontgiftende werking van koffie in GA 352, (blz.40) - voordracht voor de arbeiders van het Goetheanum :

" Ziet u mijne heren, de gewone planten, die groeien in de lente, leven verder in de zomer en in de herfst verdorren ze weer. Dat zijn de gewone planten. Maar er zijn ook bomen, die verdorren niet, maar blijven vele jaren bestaan. Dat komt omdat daar het astrale van buitenaf inwerkt en ingrijpt. Vooral bij de bomen zien we dat bijzonder sterk; ze worden weliswaar geen dier, het plantenwezen behoudt de bovenhand, maar het astrale grijpt in en wel vooral in de schors. Bomen vertonen namelijk het merkwaardige dat ze zich omgeven met een bast, en het werkzaamste, omdat daar het sterkst het astrale ingrijpt, is de schors van eiken en wilgen.
Maar alle bomen die een hoog gehalte bezitten aan looizuur, dat zijn allemaal bomen waar het astrale sterk ingegrepen heeft. En het gevolg daarvan is dat het sap dat men uit de schors van eiken of wilgen perst of kookt helpt als tegengif omdat men daarmee uit het astrale lichaam terug uitsnijden kan wat er door een plantengift is ingekomen.
Maar op een bepaalde manier hebben ook koffie en thee dit zuur dat het schadelijke uit het astraal lichaam uitsnijdt. Sterke koffie en thee hebben ook deze werking tegen plantengiften. En nu zien wij waarom wij nadat wij een maaltijd genoten hebben er soms helemaal niet slecht aan doen om daarna een kop zwarte koffie drinken. Als we zwarte koffie drinken, dan is het zo - omdat in planten altijd een beetje gif zit - dat we datgene wat het lichaam verteert doordat het etherlichaam indringt in het astraal lichaam met de zwarte koffie terug uitgooien uit het astraal lichaam. En dit drinken van zwarte koffie betekent eigenlijk dat wij iedere keer wanneer wij door een maaltijd iets in het lichaam brengen wat het ongezond maakt, terug datgene eruit sturen wat in de voeding zou kunnen zitten en te sterk in het astraal lichaam zou kunnen dringen.
( ... )
Ziet u mijne heren, de mensheid heeft eigenlijk een zeer goed instinct gevolgd. De mensen hebben zich niet voor niets gewoon gemaakt om een beetje koffie te drinken want dat maakt hun astraal lichaam vrij van hetgeen als beschadiging wil indringen."

En net zoals in het artikel de voordelen van koffiegebruik gerelativeerd worden wijst Rudolf Steiner ons op een andere plaats op de nadelen van het koffiedrinken.

Uit GA 93 "Die Tempellegende und die goldene Legende" (blz. 134) :

" Het fysieke lichaam is werkelijk het volmaaktste dat men zich kan voorstellen. De anatoom zal ookaltijd met de grootste bewondering over het menselijk hart spreken, dat op een wonderbaarlijke wijze functioneert hoewel de mens zijn leven lang bijna niets anders doet dan vergiften voor het hart innemen. Vooral alcohol, thee, koffie enz. voeren op ongelooflijke wijze aanvallen uit op dit hart. Maar zo wonderbaarlijk is dit hart geconstrueerd dat het tot op hoge leeftijd dit allemaal kan weerstaan."

Uit GA 96 "Ursprungsimpulse der Geisteswissenschaft" (blz. 168) over het verband tussen denken en spijsvertering :

" Het behoort tot de denkactiviteit dat men logische gevolgtrekkingen kan maken, het juiste afleiden van een begrip uit een ander. Men kan bepaalde oefeningen doen om deze denkactiviteit op een goed spoor te brengen. Wanneer u dergelijke logische oefeningen uitvoert, dan heeft dat een effect op het denken in de ziel, en datzelfde effect heeft in de spijsvertering een bepaalde substantie, en dat is koffie. Dat is geen gefantaseer, men kan dat bewijzen. Wat u de maag aandoet met koffie te drinken dat doet u uw denken aan wanneer u bepaalde (concentratie- en meditatie)oefeningen uitvoert. Wanneer u koffie drinkt bevordert u op een bepaalde manier het logisch denken. En wanneer gezegd wordt dat het koffiedrinken een stimulans van de activiteit is die voor het versterken van het denken nuttig is, dan is dat de nagel op de kop. Maar de koffie bevordert alleen maar op onzelfstandige wijze het consequent denken : hij werkt als door een dwang, u voelt als het ware een zekere onzelfstandigheid, iets als een werking van buitenaf. Wil de mens logisch denken, maar daarnaast ook onzelfstandig blijven, dan moet hij veel koffie drinken. Wanneer hij echter de denkactiviteit zelfstandig wil voltrekken dan moet hij zich juist van die dingen vrijmaken die op het onderlichaam werken. Hij moet de krachten ontwikkelen die van de ziel uitgaan. Dan zal hij ook ervaren dat na de gepaste oefeningen ook de maag weer in orde komt of in orde blijft."


Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*