Inhoudstafel van Brug 111 ( maart 2021)

Jacques Ellul

Subversief Christendom – inleiding

Het christendom is onverdraaglijk voor de mens !

Tegenmachten :

De mammon

De overste van deze wereld

De leugen

De satan

De duivel

De vernietiging

De Heilige Geest

De kracht van het gebed



*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

Beste Lezer,




Beste Lezer,

We gaan het in deze aflevering van De Brug niet meer rechtstreeks over de covid-zwendel hebben.
Het is al lang duidelijk dat die hysterie kunstmatig opgewekt en in stand gehouden werd met propagandatechnieken. Deze technieken, in feite leugentechnieken, zijn voor antroposofen een verplicht studieobject. Het klassieke werk van Edward Bernays uit 1928 vernoemden we al in Brug 99. Het verscheen in 2019 in een Nederlandse vertaling.

Maar ook Jacques Ellul schreef een boek over propaganda. In dat boek stelt hij het beeld bij dat we meestal van propaganda hebben. Volgens hem is het niet alleen een kwaadaardige elite die de onschuldige massa probeert te beïnvloeden; er leeft bij die massa ook een grote vraag naar een verklarend verhaal.
Eeuwenlang heeft het traditionele christendom aan die vraag kunnen voldoen. Toen dit christendom zijn overtuigingskracht verloor, bleef de vraag naar een groot verklarend verhaal bestaan en de machthebbers antwoorden daarop met het propagandaverhaal dat het huidig maatschappelijk bestel het best in stand houdt. Toen we dit boek bestelden zagen we dat Jacques Ellul meer dan 50 boeken geschreven heeft en een andere titel trok onze aandacht : "La Subversion du Christianisme".
Het is één van de drie boeken van Ellul die ooit in het Nederlands zijn vertaald.
Toen we dit boek lazen moesten we denken aan wat in de vorige Brug over kardinaal Newman stond, namelijk dat dit iemand was die heel dicht tot de antroposofie gekomen was, maar uiteindelijk als het ware op de drempel bleef staan. We besloten daarom in deze Brug de lezer te laten kennismaken met dit werk dat in 1987 in het Nederlands verscheen maar dat nu onvindbaar is.
Jacques Ellul, als protestantse denker bekijkt hier de geschiedenis van het christendom en stelt zich de vraag : hoe is het kunnen gebeuren dat de kerk juist het omgekeerde is geworden van wat Christus bedoeld had ? Is de Heilige Geest dan totaal onwerkzaam geweest ?
Als antroposoof lezen wij over de Christusimpuls bij Rudolf Steiner en waarschijnlijk is dat een synoniem voor de Heilige Geest. We weten dat die impuls werkzaam is geweest maar het is voor ons toch ook even slikken als we moeten onder ogen zien dat de Christusimpuls soms het geweld gebruikt om de mensheidsontwikkeling in een bepaalde richting te brengen. Want de veldslag van Constantijn tegen Maxentius (zie Brug 90) was nu juist één van die gebeurtenissen die het exoterische christendom op het spoor heeft gezet dat dan in de 20ste eeuw volledig is doodgelopen.

Op wikipedia leren we dat Jacques Ellul geboren werd in Bordeaux, 6 januari 1912 en overleed in Pessac in 1994. Hij was een Frans jurist, socioloog en protestants theoloog.
Het geestelijk kader van waaruit Ellul denkt en handelt wordt gevormd door twee stromingen: het marxisme en het protestantisme. Het marxisme is voor hem tot leven gekomen ten tijde van de beurscrisis in 1929 toen zijn vader geruime tijd zonder werk was. Hij ontdekte in het marxisme voor het eerst in zijn leven een algemeen interpretatiekader om de verschillende ontwikkelingen in de moderne maatschappij te verklaren. Niet veel later heeft hij een bekering doorgemaakt waarover hij verder niet spreekt of schrijft. Alleen het 'dat' wordt genoemd. Het is een persoonlijke ervaring, die hem verder in zijn leven bepaald heeft. Zijn vriend dominee Jean Bosc heeft hierin een rol gespeeld. (Volgens één bron heeft God zich aan hem geopenbaard in de vorm van een visioen).






François De Wit










*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

.

Subversief Christendom




Het boek waaruit we enkele fragmenten overnemen heet dus “La subversion du christianisme” (1984) : “Subversief christendom” (vertaling : Gerrit Brinkman; Kampen : Kok Agora; Kapellen, DNB / Uitgeverij Pelckmans, 1987)
Het begint met een citaat van Kierkegaard :


'Heel het christendom van de christenheid (dat wil zeggen het historische christendom zoals het zich heeft opgedrongen) is niets anders dan de poging van de menselijke soort om weer terug te vallen op vier poten, om zich van het christen-zijn te ontdoen, onder de pretentie dat ze zo de volmaakte christelijkheid heeft bereikt.'
S. Kierkegaard, Ôjeblikket (Het ogenblik), nr. 5.


We nemen uit het boek delen over van het eerste hoofdstuk en van de laatste drie (weggelaten zinnen en zinsdelen zijn niet aangeduid, alinea’s meestal wel).
In het eerste hoofdstuk geeft Ellul een overzicht van alle aspecten die hij gaat behandelen. In de hoofdstukken twee tot en met zeven geeft hij ongeveer alle sociologische redenen die maakten dat het originele christendom degenereerde tot het traditionele christendom.
In hoofdstuk 8 bekijkt hij het psychologisch : het echte christendom is voor de mens onverteerbaar ! In hoofdstuk 9 besluit hij dat alle menselijke handelingen en motieven toch niet heel de zaak kunnen verklaren : er zijn ook geestelijke krachten aan het werk. En dan beschrijft hij wat wij antroposofen de tegenmachten noemen. In plaats van twee ziet hij er zes. En hij wil ze niet als wezens beschouwen ! En ook het bestaan van een esoterisch christendom wil hij niet aanvaarden. En hier ziet men in welke bochten hij zich moet wringen omdat hij alleen wil laten gelden wat in de Bijbel staat.
We mogen nochtans aannemen dat hij het werk van Rudolf Steiner kende want hij vernoemt Steiner in een ander boek : "L'Exégèse des nouveaux lieux communs". In dit boek bekijkt hij met een kritisch oog de slogans die in 1966 vaak klonken. Eén ervan was : "Er zijn een miljard analfabeten". Ja, zegt hij, dat wordt voorgesteld als een drama, alsof het grootste deel van de mensheid tot de 20ste eeuw achterlijk was net zoals het huidige miljard analfabeten, alsof wijsheid afhangt van het vermogen een krant te kunnen lezen. Kunnen lezen is vooral onderworpen worden aan propaganda, zowel in het Westen als in het Oosten. In de Sovjet-Unie mochten de mensen weliswaar Balzac, Flaubert en Poesjkin lezen, maar dat is ook propaganda : die worden ter beschikking gesteld om te illustreren hoe decadent de bourgeoisie was, zowel moreel als economisch. Want, zegt hij : "Gaat men de mensen daar Pascal geven? Zeker niet, en ook niet Dostojewski, noch Nietzsche, noch Steiner, noch Racine, noch Berdjajew !"
Wij vermoeden dat hij de Filosofie der Vrijheid gelezen heeft want het thema van de vrijheid is een constante in zijn boeken. Zo schreef hij een driedelig werk “L’Ethique de la Liberté” (1973). Ook in “Subversief christendom” betoogt hij dat het echte christendom geen morele voorschriften geeft, de christenmens kan zich niet achter morele voorschriften verschuilen, hij moet in iedere nieuwe situatie telkens weer in volledige vrijheid keuzes maken. Wat dicht aanleunt bij het ethisch anarchisme van Steiner (Eén van Elluls boeken gaat trouwens over christendom en anarchie). In de uittreksels die we selecteerden lezen we ook over schenkgeld en scheiding van geestesleven en staats-rechtsleven, zonder dat die termen gebruikt worden.

Voor de godsdienstige lezer is “openbaring” al wat God geopenbaard heeft, de antroposofische lezer denkt meestal direct aan het laatste boek van de Bijbel, nl. de Openbaring of Apokalyps van Johannes. Ellul gebruikt”openbaring” in de traditionele betekenis.



HOOFDSTUK 1 - De tegenstrijdigheden

Het probleem dat ik in dit boek zou willen schetsen is : hoe is het mogelijk dat de ontwikkeling van de christelijke en de kerkelijke samenleving een maatschappij heeft doen ontstaan, een beschaving en een cultuur die zo volledig het tegendeel vormen van wat wij lezen in de bijbel, van dat wat de onweersprekelijke tekst is zowel van de Torah en van de profeten, als van Jezus en Paulus ?
( …. ) Het christendom wordt beoordeeld naar de praktijk. Heel de openbaring van de God van Abraham, Isaak en Jakob komt voortdurend hierop neer: de mens die de geboden van God in praktijk brengt, zal daardoor leven ( bvb. Lev. 18:5, Neh. 9:29, Ez. 20:11).
'Gij zult deze verordeningen in praktijk brengen... ' — 'De Eeuwige gebiedt u, ze na te komen... ' (Deut. 25:16, 27:10).
En omgekeerd worden het kwaad en de dood verbonden met het juist niet doen van de geboden. In radicale tegenstelling worden het horen en het doen tegenover elkaar geplaatst; ze horen wel, maar doen er niet naar (Ez. 33:31).

Dit beslissende belang van het ernaar doen wordt dan ook door Jezus precies zo weer aangegeven, bijna in dezelfde bewoordingen. De getrouwen, dat zijn zij die horen en die doen (Luk. 8:21). En er is ook een gelijkenis over dit onderwerp die gewoonlijk nogal verkeerd begrepen wordt: aan het eind van de Bergrede (Matt. 7:24-27) komt de beroemde gelijkenis voor van de man die zijn huis bouwt op de rots dan wel op het zand — het eerste is stevig en weerstaat de storm en de slagregens, het tweede stort in. Doorgaans zegt men dan, dat de rots Jezus zelf is. Maar zo luidt de gelijkenis niet !
Jezus zegt: wie deze woorden hoort en ze doet, gelijkt op een man die zijn huis op de rots bouwt. Met andere woorden, dat wat de rots is, is het horen en het doen samen. Maar het tweede gedeelte is restrictiever: wie de woorden die ik spreek hoort, maar ze niet doet, gelijkt op een man die op het zand heeft gebouwd. Hier is dus zonder twijfel alleen het doen in geding, zodat we kunnen zeggen dat het in praktijk brengen het beslissend criterium van het leven en de waarheid is.

Op dat punt is er onder de eerste generatie van christenen dan ook totaal geen twijfel. Dat is zonder ophouden met kracht naar voren gebracht door Paulus, de theoloog bij uitstek van het heil door de genade: 'Want niet de hoorders van de wet zijn rechtvaardig bij God, maar de doeners van de wet zullen gerechtvaardigd worden. Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, ... tonen zij dat het werk van de wet in hun harten geschreven is...' (Rom. 2:13-15).

Paulus heeft voortdurend gesproken van het kritisch belang van het doen. Het is niet voor niets dat zijn brieven altijd worden afgesloten met een lange 'parenese' (een aansporing tot deugd of een apostolische vermaning - fdw) waarin wordt aangetoond dat het doen de zichtbare uitdrukking is van het geloven, van de trouw aan Jezus. En hij doet die gebruikelijke tegenstelling tussen geloof en werken teniet in de fundamentele tekst uit de Brief aan de Efeziërs:

'Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf; het is een gave van God; niet uit de werken, opdat niemand roeme. Want wij zijn zijn maaksel, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft opdat wij daarin zouden wandelen' (Ef. 2:8-10).

Wat hier beslist wordt afgewezen, is de zelfrechtvaardiging, de verheerlijking van een mens door zichzelf, het idee dat een mens aan zichzelf redenen zou ontlenen om zijn leven zelf in te richten, het goede na te jagen, enz.
Behouden: door genade en niet door de werken, maar dan ook opdat we niet onszelf zouden kunnen verheerlijken door de werken. Aan de andere kant is niemand ervan ontslagen die werken te doen, want zij zijn van tevoren door God bereid, ze liggen in Gods 'plan' opgesloten, en wij, wij zijn geschapen om die werken te doen. Niet God doet die werken, nee, wij hebben de verantwoording daarvoor gekregen. Dit handelen in de praktijk is bij Paulus dan ook zowel het zichtbare criterium dat wij serieus de genade hebben ontvangen, alsook het bewijs dat wij metterdaad onze plaats in het plan van God hebben ingenomen.

Voor Paulus is dus, in de voetsporen van Jezus, het handelen de toetssteen van de waarachtigheid.
Daarom zijn zij die een aanval op het christendom doen dan ook in een uitstekende positie, uitgaande van de desastreuze praktijk die de onze is geweest. De aanvallen van Voltaire, Holbach, Feuerbach, van Marx en Bakoenin, zijn volledig ter zake. En in plaats van ons te verdedigen en een kwalijke, nutteloze en afkeurenswaardige apologetiek op te bouwen, moeten wij naar hun aanklacht luisteren en serieus nemen wat zij tegen ons inbrengen. Want wat zij doen is het christendom slopen, dat wil om precies te zijn zeggen : het christendom dat afgeweken is van de openbaring van God. ( … )
Als de christen in zijn leven niet conform is aan zijn waarheid, is er geen waarheid meer. Daarom hebben de aanklagers uit de 18de en 19de eeuw volledig gelijk, als zij vanuit het handelen van de kerk concluderen dat de openbaring zelf een vals karakter draagt. We moeten goed begrijpen dat wij, door niet te zijn wat Christus vraagt, ervoor zorgen dat het geheel van de openbaring een leugen is, illusoir, ideologisch, denkbeeldig en ontdaan van heil in zichzelf, zodat ons niets anders rest dan óf christen te zijn òf de onoprechtheid van wat we geloven te erkennen.

Wij moeten toegeven, dat er een onmetelijke afstand bestaat tussen alles wat we lezen in de bijbel en het handelen van de kerk en de christenen. Zozeer zelfs, dat ik terecht kan spreken van verwording, van subversie, want het handelen is in alle opzichten het omgekeerde geweest van wat ons werd gevraagd.

Nu moeten we nog twee klippen proberen te omzeilen: enerzijds heel het verleden van de kerk te verwerpen, alles wat er geweest is met afschuw te veroordelen, zoals men tegenwoordig zo verfoeilijk uitentreure herhaalt: de kerk is je reinste obscurantisme geweest. Het joods- christelijke denken is dan de oorzaak, de oorsprong van al het kwaad van onze tijd - van het staatsabsolutisme, van de kapitalistische vervreemding, van de algemene leugenachtigheid en hypocrisie, van de Oedipus-complexen en het schuldgevoel, van de achterstelling van de vrouw, van de slavernij waaronder de Derde Wereld zucht, van de verwording van de natuur. De middeleeuwse kerk ? Dat is de Inquisitie, de kruistochten, de theocratie, de opgelegde en gedwongen bouw van de kathedralen door een afgestompt volk. Iets later is het Galilei, het begin van het kapitalisme, het uitzwermen over heel de wereld en de uitbuiting ervan, de vernietiging van de inheemse beschavingen, het wegvagen van de volken onder de banier van de christelijke dogma's en moraal. Al het kwaad komt van het joods-christelijke - en naast deze geharnaste maar simplistische beschuldigingen treffen we dan de verheerlijking van de opgewekte en onbedorven heiden, van een menselijk, liberaal polytheïsme, van een spiritueel kind-zijn dat door het christendom om zeep zou zijn geholpen. In dit alles zit een heel kleine kern van waarheid. Maar we zouden op bijna elk punt de zaak historisch nogal wat dienen bij te stellen, want in dat alles steekt nogal wat polemische overdrijving ten dienste van totalitaire ideologieën, en maar weinig waarheidsgehalte. ( … )
Overigens behoeven de christenen niet zonder meer alle aanvallen inzake het verleden van de kerk te accepteren, met een krampachtig: 'Ja, maar vandaag is dat allemaal veranderd, kijk maar!' Gisteren was de kerk tegen de armen, vandaag is ze voor het socialisme, voor het communisme, voor de buitenlandse werknemers. Gisteren was ze voor de monarchie, vandaag is ze voor de democratie. Gisteren was ze voor de werkgever, vandaag is ze voor de vakbonden. Gisteren pretendeerde ze de absolute Waarheid te hebben, was ze dogmatisch, vandaag zegt ze van alles en nog wat en mag alles. Gisteren was ze voor een strenge en harde sexuele moraal, vandaag is ze voor abortus, voor homosexualiteit enz. Zo kun je eindeloos doorgaan. Wat dat betreft is er totaal geen 'vooruitgang' : de kerk neemt gewoon zonder meer de opvattingen en zeden van onze samenleving over, zoals ze die van de samenleving van gisteren en eergisteren ook overnam. Zelfs als ze nu de armen in bescherming neemt, is ze vandaag niet opeens 'authentieker' als kerk dan honderd of tweehonderd jaar geleden. Het is precies hetzelfde verraad. Er is vandaag geen spat waarheid tot gestalte gekomen in deze simpele aanpassing aan de heersende stroming in onze samenleving. Het is dezelfde omkering (dezelfde subversie) van het christendom, met bovendien nog de hoogmoed ('wij zijn de eersten die uiteindelijk het Evangelie goed begrepen hebben') en de hypocrisie die daarin bestaat dat wij ons berouw als christenen tonen door niet onszelf, maar de voorgaande generaties as op het hoofd te strooien. En daar doe ik niet aan mee.
( … )

We hebben gezegd dat de christelijke praktijk bij voortduring een omkering is geweest van de waarheid in Jezus Christus. Welnu, dat had niet zo behoeven te zijn.
Jezus zegt tot ons: Ik ben met u tot aan de voleinding van de wereld; bovendien belooft Hij dat Hij zijn Geest zal zenden. En de kerk heeft van de Heilige Geest de derde 'persoon' van God gemaakt, een integraal deel van de ene God.

De Ene God in Drie Personen... Ik zal hier niet opnieuw de onoverzienbare theologische discussie terughalen; die is mij altijd verbazingwekkend voorgekomen. Tenslotte heb ik één lichaam en één brein; ik heb gevoelens, een wil; ben ik desondanks niet één ? En als ik lijfelijke handelingen doe, is dat toch verschillend van het moment waarop ik, verzonken in meditatie, denk? Trouwens, is het niet verstandig er hier aan te herinneren dat het woord 'persoon' afstamt van persona, een begrip dat verwijst naar het masker van een acteur (bij het klassiek-Griekse toneel)? God die naar de mens toekomt draagt verschillende van zulke 'maskers'. Hij is de Vader-Schepper, Hij is de Zoon-Verlosser en de Liefde, Hij is de Geest die Heilig is en heilig maakt... Wijzen van zijn die God aanneemt om zo door de mens, ondanks diens onmacht en onwetendheid, te kunnen worden 'begrepen'.

Als nu God met Zijn kerk is, als Hij aanwezig is door Zijn opgestane Zoon en door de Heilige Geest, als God op die wijze het voortbestaan van Zijn werk garandeert, hoe is het dan mogelijk geweest dat dat alles uiteindelijk zo is verworden? En zo snel, en zo hardnekkig ?
( … )

Als de Heilige Geest, toen en nu, met de christenen en de kerken is geweest en is, zouden wij niet getuige zijn geweest van die afschuwelijke omkering die wat christendom moest zijn in zijn exacte tegendeel heeft veranderd. Moeten wij dan geloven dat God Zich heeft teruggetrokken en dat Hij zwijgt ? Moeten we geloven dat God heeft gefaald? Maar het falen van het christendom verandert volstrekt niets aan wat God heeft gedaan: Hij is in ons vlees gekomen, is vlees geworden. Jezus Christus, de Zoon, is gestorven (en onze zonden zijn vergeven). Hij is opgestaan (en de dood, het niets en de duivel zijn verslagen). Dat blijft, ongeacht wat de geschiedenis verder aan mislukkingen heeft opgeleverd, ongeacht wat de mens aan fouten en dwalingen heeft laten zien.
Wat gebeurd is, blijft gebeurd. Ongeacht wat de mens van het christendom heeft gemaakt (en dat is niet bijster veel), het werk van God, Zijn handelen, is compleet, voltooid en voorgoed in onze geschiedenis ingevoegd. Maar de vraag blijft, wat wij van Gods daden gemaakt hebben. Nu hebben die daden zich door de Heilige Geest in de geschiedenis gestalte gegeven. Maar de Heilige Geest is niet dictatorialer, dwingender, automatischer of zelfgenoegzamer dan het Woord van God of dan Jezus Christus.
De Heilige Geest maakt vrij. 'Waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid.' Met andere woorden: er is geen sprake van een dwang die op de mens drukt en die hem dwingt te doen wat God besloten heeft te doen. Integendeel zelfs. De Heilige Geest is een kracht die de mens, eenmaal vrij gemaakt uit zijn boeien, weer terugzet in een situatie van vrijheid, van keuze, van open mogelijkheden. Hij is een licht brengende kracht, die de mens uit het duister haalt en het hem mogelijk maakt, een diepborend nieuw zicht te krijgen op zichzelf en op deze wereld. Hij is een kracht die het handelen van de mens, wanneer deze kiest om de wil van God te doen, vele malen kan vergroten. En tenslotte is Hij een kracht in het geweten, die de mens laat zien wat die wil van God dan is ('de Heilige Geest zal u in alle waarheid leiden'); dat wil zeggen dat de mens, die zich tot Jezus heeft bekeerd en door de Heilige Geest is verlicht, zich voortaan niet meer kan verschuilen achter het 'ik wist het niet'. Die mens heeft, door de Geest, een klaar bewustzijn van de waarde en de reikwijdte van zijn handelen, mogelijk geworden door de Heilige Geest. Dat is het resultaat van de aanwezigheid van de Heilige Geest.
Door er christendom-christianisme van te maken hebben de christenen dus geweten wat zij deden. Zij hebben die weg vrijwillig gekozen. Zij zijn vrijwillig afgeweken van de openbaring en van hun Heer en hebben gekozen voor een nieuwe slavernij. Ze hebben niet gehaakt naar de volle gave van de Heilige Geest die hen in staat zou hebben gesteld, de nieuwe weg die geopend was in te slaan. Ze hebben een andere keuze gedaan en sindsdien is de Heilige Geest ongebruikt gebleven, zonder kracht. Daarom is de brandende vraag die zich voordoet, ook een zuiver menselijke vraag: waarom hebben de christenen precies het omgekeerde gedaan? Wat zijn de krachten, de mechanismen, wat zijn die inzetten en strategieën, wat zijn de structuren die deze omkering hebben aangetrokken ?


Omdat de term”christendom” (Frans : christianisme) alleen maar de negatieve aspecten oproept, gebruikt Ellul om het oorspronkelijke christendom aan te duiden de hoofdletter X.


We moeten deze globale tegenstelling helder formuleren : Het 'X' is subversief in alle richtingen, terwijl het christendom als '(christian)isme' conserverend is geworden en anti-subversief.
Het 'X' is subversief tegenover alle machten, van welke aard dan ook. Een ervan is het geld, want Jezus noemde het de Mammon, en niemand kan twee heren dienen. Er is een radicale incompatibiliteit tussen het geld en Christus. Jezus raadt zijn discipelen aan, er niets van bij zich te hebben. En zo ook Paulus: hij laat zien dat het er alleen maar is om weggegeven te worden. Jacobus' redenering is dat het geld dat de rijken ophopen onvermijdelijk het gevolg moet zijn van diefstal, waarvan de arbeider het slachtoffer is. Geld op zichzelf is een kracht die tot afdwaling brengt. (Jak. 5:4)
Het is een van de voornaamste aanzetten tot hebzucht en hebzucht is de wortel van alle zonden en alle kwaad.

X tegen politiek

Politieke macht? Het was niet voor niets dat de eerste christenen binnen het Romeinse Rijk van gevaarlijk anarchisme werden beschuldigd, van een streven naar de omverwerping van de Romeinse orde. Zij hadden gewetensbezwaren tegen de militaire dienst, maar ook tegen het overheidsapparaat en tegen de keizer. Zij verklaarden openlijk dat een christen niet in dienst van de keizerlijke overheid kon treden of een officium, een ambt kon bekleden. Getuigen uit die periode laten zien, welk een onrust dat veroorzaakte. Het werd steeds moeilijker functionarissen te vinden naarmate het christelijk geloof zich verder verbreidde. Moderne historici zijn min of meer tot de vraagstelling gekomen, of het uiteenvallen van het keizerrijk niet grotendeels te wijten is aan deze houding van de christenen: onder de Romeinen werden steeds minder soldaten gerecruteerd, zodat men er hoe langer hoe meer bij de 'barbaren' moest ronselen. Het nemen van politieke en ambtelijke verantwoordelijkheden werd door de 'elite' geschuwd. Ik wil niet beweren dat deze stelling van de historici ook juist is, ik zeg alleen dat dat blijkbaar de indruk is die de tijdgenoot van de christenen uit de tweede tot de vierde eeuw heeft gekregen. Zo werd er blijkbaar tegen de christenen aangekeken. En natuurlijk moet er voor die indruk wel aanleiding zijn geweest ! We zullen een apart hoofdstuk dienen te wijden aan de tekstgetuigen die ons ertoe bewegen, uit bijbels oogpunt te veronderstellen dat het 'X' inderdaad een in politiek opzicht subversief effect had. Maar, om verwarring te voorkomen: het ging daarbij volstrekt niet om een politiek program van vervanging, om de wens tot verandering van de instellingen of van de politieke functionarissen, om een voorkeur voor de democratie boven de dictatuur, of om een sociale transformatie. De grondhouding was veel radicaler nog: dat alles werd volstrekt afgewezen; men was niet zomaar kritisch tegenover deze of gene macht, maar tegenover alle macht, men zocht naar transparantie in de menselijke betrekkingen ( in de familieverhoudingen en ook maatschappelijk gesproken).

X tegen godsdienst

Het verschijnsel van de religie staat juist haaks op de Openbaring van God aan Abraham en aan Mozes, ook op het optreden van Jezus onder de mensen. Hier moeten we opnieuw nog eens wijzen op het oordeel van de tijdgenoten over de eerste christenen. Deze werden door de Grieken en de Romeinen beschouwd als atheïstische en niet-religieuze mensen. Niet alleen ten opzichte van de keizercultus, die trouwens zowel een politieke als een religieuze zaak was, maar ten opzichte van alle cultussen. Toen de keizer, ziende dat wat hij voor een nieuwe religie versleet terrein begon te winnen in zijn rijk, in een gebaar van grootmoedigheid aan deze christenen aanbood om voor hun Chrestus een plaats tussen de andere goden in het Pantheon in te ruimen, werd dat door deze vreemde lieden afgewezen. Zij waren volstrekt niet inschikkelijk; dat wekte prompt de woede van de keizer. In het geding was niet dat Christus een plaatsje tussen de goden zou krijgen, zelfs niet dat een superieure religie voorrang zou krijgen boven de mindere, heidense religies. In het geding was juist de vernietiging van de religies en van de infantiele religieuze geest. In dit opzicht is er volstrekte continuïteit tussen het oudtestamentische jodendom en dat wat Jezus en Paulus leerden.

X tegen moraal

Vernietiging ook op het terrein van de moraal. Naarmate het voortdurend streven van God gericht is op het in vrijheid stellen van de mens (de ware vrijheid, niet een autonome menselijke wil, of een najagen van onafhankelijkheid en volstrekt individuele opstelling), wordt het onmogelijk de ordeningen van de heersende moraal te blijven steunen, van principes van een moraliteit die goed en kwaad zou vaststellen. Al in het begin van Genesis worden we met de neus op een verbazingwekkend feit gedrukt : wat de mens (Adam en Eva) zich door het 'nemen van de vrucht' verschaft, is 'de kennis van goed en kwaad', maar dan kennis in de zin van: het vermogen om, net als God, te verklaren dat dit goed is en dat kwaad. Nu is er niet zoiets als een goed-en-kwaad dat boven God zou uitgaan en aan het onderscheiden waarvan ook God Zich zou hebben gebonden; er is niet zoiets als Goed-en-Kwaad dat God nog overstijgt.
“Als God zijn” betekent dan : het vermogen hebben om oordelend te zeggen: dit is goed en dat is kwaad. Dat was het vermogen dat Adam en Eva zich verschaften en dat was tegelijk de aanleiding tot de breuk, want niets, totaal niets garandeert dat dat wat de mens tot iets zal uitroepen ook correspondeert met wat God daarvan heeft gezegd. Dat betekent dan ook dat het vaststellen van een moraal noodzakelijkerwijs een kwaad is. Dat betekent niet dat het terugdringen van de moraal (de heersende, de gewone, de sociale, enz.) voldoende is om het goede weer terug te vinden. God zelf bevrijdt de mens ook van zijn moraliteit en plaatst hem in de enige echte ethische situatie, die van de persoonlijke keuze, van verantwoordelijk-heid, van de ontdekking en de verbeelding die de mens moet oefenen om de concrete vorm te vinden voor zijn gehoorzaamheid aan de Vader. Op die manier wordt alle moraliteit tot niets verklaard. De geboden van het Oude Testament en de aansporingen van Paulus vormen dan ook in geen enkel opzicht een zedeleer. Ze zijn enerzijds de grens tussen wat leven brengt en wat tot de dood leidt, anderzijds zijn ze voorbeelden, metaforen, analogieën, gelijkenissen die de mens ertoe aanzetten, zelf op ontdekking te gaan. Wanneer Jezus heel bewust en opzettelijk de verordeningen overtreedt (die immers tot moraal zijn geworden) en wanneer hij dat overtreden tot een soort vast gedrag maakt waartoe hij ook zijn leerlingen wil opvoeden, wanneer Paulus onverschrokken durft te vragen: 'Waarom onderhoudt gij deze geboden die immers niets anders zijn dan menselijke inzettingen?' (Col. 2:20 ), dan hebben zij het niet speciaal op de joodse wet gemunt, maar veeleer op alle moraal in haar totaliteit. ( … )

Wat is nu het resultaat van dit alles geweest? Een christendom dat zelf een religie geworden is. Een religie die is ingedeeld in de categorie van monotheïstische religies. Een religie die inderdaad alle kenmerken van religie vertoont: met mythen, met sagen, met riten, met sacrale zaken, met volksvroomheid, met een geestelijke stand enz. Een christendom dat ook een moraal in het leven heeft geroepen (en wat voor een moraal!): de meest strikte, moraliserende, infantiliserende, onmondig-makende moraal die erop uit is, mensen hun verantwoordelijkheid te ontnemen; als ik grof zou willen zijn, zou ik zeggen: die gelukkige imbecielen schept. Wezens die zeker zijn van hun redding als zij maar aan die moraal gehoorzamen. En braaf alle beelden in optocht meedragen van de sexuele moraal, van de moraal van de absolute gehoorzaamheid (die, ongehoord notabene, uiteindelijk in het christendom tot de allerhoogste waarde is geworden!), de moraal van de opoffering en zo meer. Een christendom dat volledig conservatief is geworden, op alle terreinen — het politieke, het economische, het sociale — en waarbinnen niets zich mag roeren of veranderen. Politieke macht? Dat is goed. Alles wat zich daartegen richt, er kritiek op heeft ? Dat is kwaad.

En men kan nog zoveel meer concrete voorbeelden van zulke tegenstrijdigheden opnoemen. Zo legt Kierkegaard terecht de vinger bij de merkwaardige praktijk (die in het Westen nu al 1500 jaar voortduurt) om iemand voor het gerecht of elders een eed te laten afleggen op de bijbel of op de 'heilige evangeliën' (uitgerekend de geschriften waarin het zweren uitdrukkelijk wordt verboden - Matt. 5:34) !

Christenen moesten zich nu, uit kracht van hun geweten, onderwerpen aan de heersende machten. En dat niet alleen: zij moesten die machten ook actief steunen. Zij dienden te strijden tegen alles wat deze machten bedreigt. Zo ook binnen de sociale en economische orde. God heeft de hiërarchie gewild. De armen zijn de armen omdat God dat zo wil (en de rijken natuurlijk de rijken om dezelfde reden). Wie daar een vraagteken bij zet, gaat rechtstreeks tegen Gods wil in. Het christendom wordt zo een permanent bolwerk tegen alle verandering. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat het in dienst van de Staat is gesteld door Lodewijk XIV of door Napoleon. Dat het in dienst van het kapitalisme is gesteld door de negentiende-eeuwse burgermaatschappij.

In de culturele sfeer vinden we precies dezelfde inversie. Het christendom zuigt als een spons alle culturen en hun metamorfoses op. Eerst had het aspecten van de Grieks-Romeinse cultuur, dan is het territoriaal-gebonden en feodaal geworden binnen de wereld van leenheren en vazallen met alle uiteenlopende geloofsopvattingen die dat systeem rechtvaardigen en garanderen. Met de komst van het kapitalisme is het burgerlijk, stedelijk en geldzuchtig geworden en momenteel, nu het socialisme terrein wint, is het socialistisch. Het heeft zich ervoor geleend de westerse cultuur in de wereld te verbreiden, zolang dat Westen op veroveringstocht door de wereld was en andere volkeren dienstbaar maakte. En vandaag de dag laat het zich infiltreren door de waarden uit de culturen van Afrika, van het oude Oosten, van de Amerikaanse Indianen... Altijd bereid zich snel te rechtvaardigen, staat het aan de zijde van 'de zwaksten in de samenleving'. Morgen zullen we wel een geïslamiseerd christendom krijgen, precies zoals we nu een 'gemarxiseerd' christendom hebben en gisteren een rationalistisch (verlicht-liberaal) christendom en eergisteren een 'gearistoteliseerd' en vervolgens 'geplatoniseerd' christendom hebben gehad; een bespotting van het 'alles voor alle mensen willen zijn'.
Het christendom wordt zo een lege fles waarin de opeenvolgende culturen naar believen hun lading gieten. Het is niet zo dat wij, omdat wij vandaag weer het socialisme of de Islam ontdekken, op de een of andere manier opeens waarachtiger christenen voor God zijn dan onze vaderen waren, zo vervuld van nobele gevoelens tegenover die arme wilden dat we ze zo nodig moesten opheffen uit hun ellende, hun onkunde, hun zonde en zo meer. En dat christendom is, behalve ten opzichte van de culturen, al evenzeer van elastiek gebleken ten opzichte van de politieke regiems. Ik heb het wel al honderd maal gezegd: monarchistisch onder de monarchie, republikeins onder de republiek, socialistisch onder het communisme. Ook daarin is het christendom precies het omgekeerde van wat de openbaring in Jezus Christus ons laat zien.




.

HOOFDSTUK VIII - De basis van het probleem: het onverdraaglijke



Dat wat het Nieuwe Testament onder christen-zijn verstaat gaat in tegen het karakter van het mens-zijn ! Het is voor de mens een skandalon, een ergernis; dus òf iets waartegen hij in opstand moet komen, òf iets waarvan hij zich met list tegen elke prijs moet zien te ontdoen, bijvoorbeeld met die schitterende truc om christelijk te noemen wat nu juist het tegendeel van christelijk is, om vervolgens God te danken voor de geweldige gunst om christen te mogen zijn !

“Niets mishaagt de mens meer en brengt hem meer tot opstand dan het christendom van het Nieuwe Testament: mits het op de rechte manier wordt aangekondigd, zal het noch christen-volgelingen in miljoenenaantal winnen, noch aardse inkomsten en voordelen. En dan slaat de verwarring toe : om te zorgen dat de mensen zich er toch bij neerleggen, moet de verkondigde boodschap dan maar aan hun smaak worden aangepast om hen te verleiden. .. Maar daar schuilt nu net het probleem in: dat zit volstrekt niet hier in, dat we niet kunnen aantonen dat het officiële christendom niet dat van het Nieuwe Testament is, maar dat het christendom van het Nieuwe Testament en wat het verstaat onder christen-zijn dingen zijn die voor de mens ten zeerste onaangenaam zijn.”
(Kierkegaard, Ôjeblikket, 167).


“De christelijke openbaring kan de mens nooit welgevallig zijn, nooit, vandaag evenmin
als in het jaar 30 : het christen-zijn is voor de mens in de grond van zijn hart altijd een doodsvijand geweest. De geschiedenis getuigt er dan ook van dat er van generatie op generatie een hooggeschatte sociale klasse bestaat (de geestelijken) wier beroep daarin bestaat dat ze van het christendom precies het omgekeerde maken van wat het is.”
(ebd., 240).

Tot nu toe hebben wij de contouren geschetst van deze verwording, deze ommekeer. We hebben het historische verloop meegevolgd. Maar we zijn nog niet tot de kern van het vraagstuk doorgedrongen — we hebben wel het 'hoe', maar nog niet het 'waarom' in beeld. Eigenlijk hebben we tot nu toe langs analytische weg een antwoord proberen te geven op de vraag, 'hoe het heeft kunnen gebeuren dat de Openbaring van de God van Abraham, van Isaak en van Jezus-Christus en dat de Evangeliën uiteindelijk het christendom hebben opgeleverd, dat zo ver van zijn oorsprong afstaat, ja zelfs haaks daarop. Al onze sociologisch gekleurde verklaringen konden inderdaad nooit verder komen dan dat 'hoe'. ( … )

We zouden de indruk hebben kunnen krijgen dat het X waarover wij in het begin gesproken hebben het slachtoffer was van een ontstellende samenzwering van alle krachten in deze wereld; dat alle machten en alle bekoringen de handen ineen hadden geslagen om deze openbaring, dit werk van God te veranderen in een banaal, conformistisch en zwak christendom. Welnu, juist op dit punt moeten wij ons realiseren dat, als de Heilige Geest zich niet in al Zijn grootheid en lichtglans heeft gemanifesteerd, als de christenen en de kerken zo gemakkelijk door de knieën lijken te zijn gegaan, dat vóór alles komt doordat dit X op zichzelf volstrekt onaanvaardbaar was, onverdraaglijk, niet te volbrengen, niet om bij te leven; en dat niet alleen op het vlak van het verstand, niet alleen omdat Paulus, als hij aan de filosofen in Athene de opstanding verkondigt de lachlust van zijn hoorders opwekt. O nee; want het probleem zit niet daarin, dat het zo moeilijk is deze openbaring uit te leggen, of dat hier sprake is van 'mysteries', als de maagdelijke geboorte, de wonderen, de opstanding en ga maar door. Integendeel zelfs: dit zijn eigenlijk alleen maar positieve factoren, die voor de doorsneemens volstrekt aanvaardbaar zijn.
Religie? Wonderen? Prachtig, prachtig! In elk tijdsgewricht haakt de mens juist naar religieuze stabiliteit, naar de verzekerdheid van het eeuwige leven, naar vrome vertroosting; o nee, aan toekomstvoorspellers en tovenaars, aan wonderen hebben we heus geen hekel. In de negentiende eeuw en tot in de jaren vijftig van de 20ste eeuw hebben we de simplistische visie gehad, dat de eeuw van de wetenschap de mens rationeel heeft gemaakt ('volwassen' noemde men dat), en dat men hem daarom heus geen mirakels of terugkeer uit de doden aan de neus kon hangen, ja, dat we nodig moesten 'entmythologisieren'! Wat een kinderlijk gedoe! De mens is altijd ook een lichtgelovig wezen (kijk maar hoeveel succes Nostradamus weer kreeg in juli 1981) en altijd gretig bereid om wegen vol mysterie in te slaan (kijk maar naar het succes dat de meest absurde sekten en groepen de laatste vijfentwintig jaar boeken).
Als de openbaring onverdraaglijk is, dan zit dat volstrekt niet in haar mythische of legendarische inkleding; integendeel, daardoor loopt ze hoogstens de kans nog eerder geaccepteerd te worden. Nee, het onverdraaglijke zit dieper. ( … )

Voor wie wil leven van de openbaring en daartoe dit X in het centrum plaatst en als de enige waarheid beschouwt, zijn nu stabiliteit, een vastgelegde werkwijze, een collectief voortbestaan, genootschaps-vorming of het samenhangen als groep onmogelijk geworden. Het X kan eenvoudig niet in sociaal verband beleefd worden. Als ons wordt verteld dat de Kerk op het Pinksterfeest door de Heilige Geest is ingesteld, prachtig; maar als we ontdekken, dat diezelfde Geest is als de wind die waait waarheen en wanneer Hij wil, van wie wij niet weten of Hij komt of gaat... wat dan ?
De Kerk kan dan wel zeggen dat zij de Heilige Geest bezit, maar dan heeft zij haar waarheid en haar legitimiteit al verraden. Als ons wordt gezegd dat de Kerk wordt gevormd door allen die er door God toe worden geroepen, prachtig! Maar wie zijn dat, die allen? Wie kan de grens aangeven? Zo komt men er toe te zeggen dat de Kerk wel een centrum heeft, Jezus-Christus, maar geen omtrek. Van niemand kan dan gezegd worden of hij binnen dan wel buiten die cirkel valt. Nu geloven wij dat we de oplossing gevonden hebben, dankzij de doop. Allen die behoren tot de Kerk, zijn gedoopt en de gedoopten samen vormen de Kerk. Prachtig; maar jammer genoeg maakt het Nieuwe Testament heel duidelijk een onderscheid tussen de doop met water en de doop met de Geest. En die twee vallen niet automatisch samen (of de Kerk moet daartoe via een leugen besluiten!).

Als ons verteld wordt dat de Kerk dienaren heeft en dat op grond daarvan de Kerk haar leven inricht, prachtig. Maar dan moeten we ons wel onmiddellijk weer realiseren dat deze dienaren een gave van de Heilige Geest zijn en beslist niet een permanente, georganiseerde zaak.
Dat brengt ons ertoe de bijbelse beweging om te keren: wij stichten posten voor pastores of roepen beneficies in het leven voor pastoors en bisschoppen enz., en vervolgens zetten we op al die posten personen die wij daarvoor geschikt achten. Maar dat is precies het omgekeerde van wat in de brieven van de apostelen naar voren komt: de Heilige Geest schenkt aan zijn Kerk mensen die gaven bezitten, de gave van de barmhartigheid, van de prediking of van het onderricht, en pas daarna moet de Kerk een plaats voor hen zoeken, zelfs als ze daar niet op had gerekend. Als dan nu de Heilige Geest gedurende een bepaalde periode niet iemand geeft die de geest van de profetie heeft, maar in plaats daarvan iemand die de gave heeft om wonderen te verrichten, welnu, dan moet de Kerk zich in vorm en gewoonten daar maar bij aanpassen !
Ongetwijfeld zal hierop wel meteen geantwoord worden met de opmerking dat onze God niet een God van wanorde, van onsamenhangendheid of van willekeur is, maar een God van orde. O, zeker is Hij dat. Alleen: heel het Oude Testament ligt voor onze neus met de duidelijke taal dat de orde van God niet de orde is die door de mens is opgesteld en gezocht. De orde van God is allesbehalve organisatie en instelling. Die orde is niet gelijkheid, overal en altijd, is niet herhaling en gewoonte: de orde van God bevindt zich integendeel hierin, dat zij onophoudelijk iets nieuws, een nieuw begin stelt. Onze God is de God van steeds-een-nieuw-begin; nooit die van overbodigheid en kringloop. En juist op grond daarvan zal, als we trouw willen zijn aan Zijn openbaring, Zijn kerk ook altijd volstrekt Kerk-in-beweging zijn, vloeiend, steeds opnieuw geboren wordend, opspringend, scheppend en vernieuwend, vol verbeelding en avontuur. De kerk is dan nooit een in structuren en instituten opgaand iets, nooit iets eeuwigs. Als de poorten van het dodenrijk haar niet zullen overweldigen, dan is dat niet omdat zij zo'n stevig bolwerk is, goed georganiseerd en hecht aaneen, maar omdat zij levend is, het leven, dat wil zeggen: even beweeglijk en veranderlijk en verrassend als het leven zelf. En wordt ze nu een machtige versterkte organisatie, dan is dat omdat de dood heeft gewonnen. Zo kan, zelfs op het nederige niveau van de kerk, de openbaring niet tot organisatie worden en dus niet sociaal beleefd worden. Hoe veel te sterker is dus, als de christenen zich opeens met de 'maatschappij' belast zien, die Openbaring maatschappelijk onbeleefbaar! Als de ware kerk vanwege de waarheid van Christus al niet te organiseren is, hoeveel te minder een complete maatschappij !

Wat de Bijbel ons zegt, is voor een maatschappij beslist niet toepasbaar. Dat is een breuk die niet bijeen te houden is. Men heeft weliswaar het uiteenvallen van de atomen kunnen reguleren, maar de desintegratie die het Evangelie heeft teweeggebracht kan niet worden gereguleerd; als we menen daarin geslaagd te zijn, is het Evangelie er eenvoudigweg uit verdwenen. Dan is er weer een religie ontstaan, een christendom dat met Jezus Christus niets meer te maken heeft. Zodra we het X serieus gaan nemen, is het onmogelijk een samenleving te laten functioneren. Het is niet mogelijk het gedrag van mensen op een duurzamer wijze te coördineren, en om dit X op het sociale vlak een werkzame functie te geven. Men versta mij goed: ik zeg niet dat de samenleving of de Staat het kwaad vormen. Ik zeg alleen maar dat zij beide slechts kunnen bestaan krachtens hun eigen wetten en principes en eisen. En dat alles is zeker nuttig voor een mens, die immers zonder samenleving of zonder vorm van organisatie niet zou kunnen leven. Maar ik zeg wél dat dat alles niets te maken heeft met het X van de openbaring; omdat dit, als het in dat sociaal lichaam doordringt, daar wordt tot een actieve, levendmakende, kritische, onrust brengende, stimulerende of niet-voorspelbare factor, in elk geval nimmer een instelling die tot dit sociale lichaam behoort, nimmer een organiseringsprincipe ervoor.
Door het X wordt noch de structuur noch de werkwijze van de Staat of van de politiek veranderd. Wat dus ontstaat, is een situatie van conflict. En dat is vermoeiend. Het put zowel de ene als de andere zijde uit, en is onverdraaglijk. Dat is wat ik noem het sociaal onverdraaglijke van de Openbaring. Het was veel praktischer om een gentlemen's agreement te sluiten. Voor de christenen was het veel bevredigender om een georganiseerde kerk op te zetten, met christelijke instellingen, een christelijke maatschappij en een christelijke politiek.
Het is dan ook niet zo dat de verwording plaatsgevonden heeft omdat de maatschappij slecht was, maar omdat de openbaring in maatschappelijke zin onverdraaglijk was.

Wat erger is, is dat het onverdraaglijke zelfs nog dieper steekt. Het nestelt zich rechtstreeks in het hart van de mens. Alles wat het Evangelie ons aankondigt is onverdraaglijk, onaanvaardbaar, onverteerbaar voor echte mensen van vlees en bloed, ongeacht in welke samenleving ze zitten. Laten we eens enkele grote evangelische zekerheden onder de loep nemen.

De genade. Meent u dat die ons zo welkom is? Als we langs die weg mogen horen dat we begenadigd zijn? Dat wil zeggen, dat het niet van mij afhankelijk is, of ik er aan mee kan doen of veranderen. 'Want het hangt niet af van hem die wil noch van hem die loopt' (Paulus). Genade is voor een mens iets afschuwelijks. Hij schept er totaal geen behagen in te weten dat hij van nature een veroordeelde is aan wie een vriendelijke vorst op edelmoedige wijze het leven komt schenken, zomaar, zonder een duidelijke reden, zonder een realistische motivering die wij zouden kunnen begrijpen. Pure willekeur: ik bewijs genade aan wie ik genade bewijs en ontferming aan wie ik ontferming bewijs. Hoe kan ik die God omvatten of verplichten, ja dwingen? Offers, ceremoniën, rites, gebeden — geen daarvan kunnen die genade waard zijn, want zij is nu juist volledig genade, dus om niet! En daar zou ik als mens gelukkig mee zijn? O nee, verre van dat, want uitgerekend heel het beroemde principe van iets geven en iets terug ontvangen, van het uitwisselen van geschenken wordt door deze kwestie van onverdiende, heiligende genade de lucht ingeblazen. En als wij de deskundigen op dit punt moeten geloven is dat mechanisme van geven en iets terug ontvangen nu juist het beslissende kenmerk in de menselijke betrekkingen en de menselijke 'aard'. Welnu, onder dat perspectief moet genade dus als iets volstrekt onaanvaardbaars worden gezien.

Maar er is meer: de genade sluit ook het offer uit. Het offer is eveneens een fundamenteel aspect van het mens-zijn; er was geen aanvaard leven en geen maatschappelijke relatie mogelijk zonder offer; en zie, daar komt uitgerekend deze onverdiende genade de geldigheid van al het menselijk offeren aan de kant schuiven, en een basisgegeven van de menselijke psyche in puin gooien. De openbaring staat precies haaks op wat wij willen; zij levert geen enkele bevrediging van onze behoefte aan religie, sterker nog: zij levert ook geen bevrediging van enige andere behoefte of van de grote aspiraties of de grote gerustheden van de mens, bijvoorbeeld van zijn behoefte aan zelfrechtvaardiging. De mens is bezeten en geobsedeerd van de wil zichzelf te rechtvaardigen, in het klein en in het groot; hij wil dus zichzelf tot rechtvaardig uitroepen, dus in eigen oog rechtvaardig zijn, maar vervolgens ook rechtvaardig lijken in de ogen van zijn verwanten, zijn buren, zijn kennissenkring en uiteindelijk ook rechtvaardig genoemd worden door de gehele groep waartoe hij behoort.
Welnu, zie eens aan: de openbaring van de God van de Sinaï en die van Jezus Christus nog sterker, komen nu deze hartstochtelijke begeerte, deze onweerstaanbare behoefte onverbiddelijk de mond snoeren, bestrijden en volledig terzijde schuiven: Nee, de mens is nooit en nimmer rechtvaardig. Hij kan eenvoudig nooit vervullen wat deze God van hem vraagt. Hoe groot zijn hartstocht voor en zijn liefde tot de Torah ook mag zijn, hoe nauwgezet en hoe deugdzaam hij ook zal leven, dat alles helpt hem geen steek; voor het oog van God blijft hij in de grond van de zaak altijd zondaar, altijd in de schuld, altijd een onrechtvaardige. De jonge man die bij Jezus komt — hij zal vast een goede farizeeër geweest zijn — en tegen Hem zegt: 'Meester, dat alles heb ik gedaan (alles, dat wil zeggen de hele Torah met haar duizend zorgvuldig omschreven voorschriften en gebodjes... ) , waarin schiet ik dan nu nog te kort?' 'Ga heen, verkoop al wat je hebt, en geef het aan de armen.' Een mens zou er zijn verstand bij verliezen. Maar nu komt Jezus er nog eens een schepje bovenop doen. Allereerst verzekert hij dat er nog geen jota van de wet veronachtzaamd mag worden, en vervolgens gaat hij die wet nog eens 'vergeestelijken' ('Gij hebt gehoord hoe er tot de ouden gezegd is: gij zult niet echtbreken, maar ik zeg u: wie van u een vrouw aanziet om haar te begeren, die heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd'). En tenslotte maakt Hij door Zijn leven en Zijn sterven duidelijk, dat deze mens die voor God op geen enkele manier rechtvaardig kan zijn, in werkelijkheid gerechtvaardigd wordt uit genade, door de liefde van God. ( … )

Dat wij ons in de handen van God moeten overgeven om gerechtvaardigd te worden, dat strijkt ons juist helemaal tegen de haren in. Wel duizend keer hebben wij de verontwaardigde tegenwerping gehoord: 'Maar wat doet u nu met de waardigheid van de mens?' Inderdaad! Dat moet toegegeven worden: in de Bijbel is geen sprake van menselijke waardigheid. Daar kennen we alleen het 'non sum dignus' (ik ben niet waardig), als aan de orde komt of wij aan de maaltijd van de Heer mogen deelnemen.
Nietzsche heeft gelijk. Hij heeft het over het natuurlijke, normale denken van de natuurlijke, normale mens; hij is niet een demonisch bezielde vernieler van het christendom, hij is evenmin een filosofisch genie, hij is heel eenvoudig de natuurlijke mens die wat in de bijbel wordt gezegd serieus neemt en het dan met alle kracht die hij kan opbrengen als onaanvaardbaar van de hand wijst. Welnu, datzelfde doet zich voor ten aanzien van de heiligmaking, van de bevrijding: steeds gaat het om een daad buiten ons om, om een beslissing die wij niet hebben genomen, maar die voorbehouden is aan de vrije genade van God die ons komt heiligmaken (en dat is — laten we dat niet vergeten — nog wel iets anders dan engeltjes van ons maken! Het wil zeggen: ons apart zetten voor een dienst die God van ons verwacht) en ons komt vrijmaken, in de ruimte zetten. Wij waren slaven, en kijk nu: een derde partij (niet onze oude meester) komt ons uit zuivere goede wil bevrijden.
Ben ik dan een object? Een ledepop, waaraan God zaken als gerechtigheid, heiligheid, vrijheid vastplakt ? Zeker niet! Ik ben voor het aangezicht van God wel degelijk een mens (anders zou Hij Zich niet de verschrikkelijke moeite hebben gegeven om in Zijn Zoon te sterven!) , maar een mens die gevangen zit in een situatie waaruit werkelijk geen enkele ontsnapping mogelijk is, in een spinneweb waaruit ik mij niet kan losmaken. Wil ik daarom ook werkelijk deze levende mens kunnen zijn, dan moet iemand mij komen bevrijden. Anders gezegd: God probeert beslist niet mij te vernederen, maar wat in deze situatie dodelijk wordt geraakt is niet mijn menselijkheid of mijn waardigheid, maar juist mijn trots, mijn waanwijze snoeven 'dat ik het wel alleen af kan'.
En dat kan de mens nu juist niet accepteren. In eigen ogen moeten wij kunnen zeggen dat wij zelf rechtvaardig en vrij zijn.

Het geloof. Het behoort mij niet toe: het wordt mij gegeven. Het maakt mij tot een levende mens, het zit in het hart van mijn denken en mijn doen. Het is niet een grijpbaar object dat ik naar believen kan oppakken en weer wegleggen. Het komt in het kielzog van de genade. Het stort zich op mij als een sperwer, grijpt me beet en draagt mij weg, misschien zelfs wel naar een plaats 'waar ik niet wil' (à la Petrus). En dat is zo onverdraaglijk voor de mens dat hij het geloof onmiddellijk transformeert, getuige de traditionele wijze waarop gesproken wordt van 'geloof hebben of niet hebben'. Wat ik beslist wil, is het geloof grijpen en vasthouden; het iets van mij laten zijn om er zelf naar believen over te beschikken. Maar 'hebben' is nu eenmaal typisch menselijk. Dat geldt ook voor het heil. Ook daarvan wil ik per se de meester en de bezitter zijn. Natuurlijk: ik wil graag door genade behouden worden. Maar als dat gebeurd is, is het ook achter de rug, nietwaar? Dan stabiliseert mijn toestand zich en wordt mijn leven vast, voorzienbaar en onveranderlijk.
Maar nee, zie wat er integendeel gebeurt: of het nu om heil gaat of om geloof of om de vrijheid, het kalme leven blijft uit. De kwestie is niet achter de rug', niet afgedaan. Niets van dat alles heb ik in mijn handen. Niets kan ik tot mijn bezit rekenen. Er is geen sprake van een nieuw bereikte toestand: ik kan die vrijheid ook weer verliezen (Paulus wijst daar zelf op!). Als het om God gaat is de zaak nooit achter de rug, kan ik nooit rustig gaan zitten.
Nu is het zo, dat een mens beslist behoefte heeft aan stabiliteit, aan zekerheid. We zijn tegenover God allen juristen, we willen afspraken vastleggen. Maar het laatste wat genade is, is wel dat het een juridische kwestie is! Ja, wat wij vóór alles willen, is dat iets van ons is! O, ik heb hier niet een aanval op de particuliere eigendom op het oog — het gaat hier immers niet over aardse economie! Nee, wat wij zo graag willen is: ons eigenaar van ons leven noemen. Te kunnen zeggen, dat ik eigenaar ben van mijn kwaliteiten en van mijn levensloop. Dat wil ik graag: vaste grond onder de voeten hebben, van verworven rechten kunnen spreken. Welnu, die pretentie wordt door de genade in haar beweging nu precies omvergekegeld! ( … )

En wat dachten wij van die andere notie die zo essentieel was in het leven van Jezus: de notie van het afzien van macht, gekoppeld aan een niet-politieke opstelling? Is er schriller contrast denkbaar met hoe wijzelf zijn? Ligt juist aan al ons handelen niet de geest van de macht ten grondslag ?
Als we even de blik richten op de volkeren uit de geschiedenis, wat zien wij dan? Oorlogen, veroveringen, expansiedrift, de verplettering van de overwonnenen, de verheerlijking van de macht en het najagen van aanzien... We moeten niet zeggen, dat dat typisch Westers is! Want wat heeft bvb. Egypte gedurende tweeduizend jaar eigenlijk meer gedaan dan veroveren en heersen, zijn macht vestigen? En de Assyriërs en Babyloniërs? En Alexander de Grote ?
Goed, zal men mij tegenwerpen, u bent dan nog niet verder dan die oude Middellandse Zee, met zijn geest van geweld en van macht. Akkoord, dan kijken we eens verder: de Azteken? Waren zij niet bezield door diezelfde geest van verovering en geweld ? En dan de oosterse wereld! Waar kwamen die afschuwelijke opeenvolgende golven mensen, de Hunnen, Dzjenghis Khan, Timoerlan, en de Turkomannen die van tijd tot tijd Europa overspoelden, anders vandaan dan vanuit dat Azië dat men ons vandaag de dag zo graag voorschildert als zo wijs en zo gespeend van de geest van de macht? En in het hart van datzelfde continent die afschuwelijke oorlogen die zo'n tweeduizend jaar lang bij vlagen India teisterden, en de invasies van Mandsjoe of van de Mongolen die China hebben overspoeld - datzelfde China dat tot aan de dertiende eeuw zelf een imperialistische koloniale mogendheid is... Over de Arabische wereld en de Islam heb ik het al gehad. Laat dus niemand nog beweren dat juist Europa gekarakteriseerd wordt door deze geest van de macht.
Bestond er bovendien in al die samenlevingen, geen uitgezonderd, niet eveneens de scherpe kloof tussen een handvol rijken en een grote massa van armen? Met inbegrip van de boeddhistische samenleving die men zo graag voor vredelievend en geweldloos houdt? De overheersing van de rijke klasse is overal hetzelfde, zij is overal uitdrukking van dezelfde geest van geweld en onderdrukking. Zij is niet een voortbrengsel van het kapitalisme; ze is overal tot instituut gemaakt, en wel in het bijzonder binnen de Indiase samenleving waar het hiërarchische kastensysteem die suprematie van de machtigen heeft heiligverklaard en verstevigd. Op dezelfde wijze vinden wij ook praktisch overal de slavernij. Opnieuw wil ik wel toegeven dat er in deze of gene zeer beperkte 'primitieve' groep mogelijk geen slavernij zal zijn geweest, maar dat was dan vaak genoeg omdat men de gevangenen opat !
Hoe onverdraaglijk is dan inderdaad een verkondiging (en nog sterker natuurlijk een leven), gericht op dat zonder-macht-zijn! Niet het offer dat men brengt voor een zaak die men graag gewonnen ziet, maar inderdaad een liefde om niet, geloof om niet, het geven om niet, dienst zonder wederdienst te verwachten! De ander uitnemender te achten dan zichzelf en in alles op het belang van de ander te letten. 'Wanneer zij u voor de rechtbank brengen, maakt u dan niet bezorgd over uw verdediging, want de Heilige Geest zal u leren wat u zeggen moet.'
Het zonder-macht-zijn is oneindig veel breder en zwaarder dan de geweldloosheid (die er een onderdeel van is). Want de geweldloosheid kan stoelen op een sociale theorie en heeft in het algemeen een objectief — de machtloosheid niet. En zo moest deze openbaring van het X wel fundamenteel botsen met de houding van de mens van elke tijd en elke cultuur.

Maar wij zijn er nog niet! Nóg iets onverdraaglijks : de vrijheid. O zeker, de mens beweert wel dat hij de vrijheid wenst. De mens probeert te goeder trouw de politieke vrijheid te bevestigen. Hij verklaart zichzelf ook vrij in metafysisch opzicht. Hij voert zelfs strijd om de slaven te bevrijden. Hij maakt de vrijheid tot zijn hoogste goed. Het verlies van de vrijheid door gevangenzetting is voor een mens een zeer zware straf
Maar : deze passie, deze wil tot vrijheid : gewoon leugens. Niets anders dan leugens! Het is niet waar dat de mens echt vrij wil zijn. Wat hij wel zou willen, dat zijn de voordelen die de onafhankelijkheid hem biedt, maar zonder de plichten en de moeiten van de vrijheid erbij. Want in vrijheid leven is een hard bedrijf. De vrijheid is verschrikkelijk. De vrijheid is een onzeker avontuur. De vrijheid is een verscheurende dwingeland. Ze eist niet aflatende strijd, want overal rondom ons duiken steeds nieuwe hinderlagen op die ons van onze vrijheid willen beroven. Maar het is ook juist de vrijheid zelf die ons geen moment rust gunt. Zij eist dat ik voortdurend buiten mijn grenzen treed en onophoudelijk steeds opnieuw alles onder kritiek stel, dat ik voortdurend op alles bedacht blijf en nooit kan terugvallen op gewoontes of vaste instellingen. De vrijheid verlangt van mij dat ik altijd weer nieuw ben, altijd beschikbaar, en dat ik mij nooit kan verschuilen achter wat ik eerder heb meegemaakt of in het verleden aan fouten heb gemaakt. Vrijheid brengt voortdurend breuken en conflicten met zich mee. De vrijheid gaat nooit voor dwang opzij en oefent ook zelf geen enkele dwang uit. Want vrijheid betekent nu juist niets anders dan dat ik mijzelf voortdurend onder bedwang moet houden en dat ik mijn naaste moet liefhebben.
De liefde veronderstelt de vrijheid en vrijheid kan ook alleen maar gedijen in de liefde. De vrijheid kan nooit macht uitoefenen. Er is volstrekte overeenkomst tussen machtloosheid en vrijheid. Net zo volstrekt als de vrijheid zich ook nooit met bezit kan inlaten. Ook hier is er volstrekte overeenkomst tussen de vrijheid en de bezitloosheid. De vrijheid is dus wel heel iets anders dan een vrolijke rondedans van een kind in een tuin vol bloemen !
Dat is ze óók, want ze roept ook grootse vreugdegolven op, maar dat kan niet worden losgemaakt van een strenge askese, van strijd en van het ontbreken van wapengekletter en overwinningen! Daarom komt het zo vaak voor dat zij die zich plotseling in de situatie van vrijheid bevinden hun zinnen verliezen of al heel snel weer terugverlangen naar een vorm van slavernij. Het is het oude liedje: toen het volk van de Hebreeën bevrijd werd uit zijn slavernij in Egypte deinsden zij terug voor het leven in de vrijheid en smeekten ze, terug te mogen keren. De voedselvoorziening haperde wel eens en bleef een bron van zorg en onzekerheid. Voorraad kon niet worden aangelegd. Deze weg was een zeer onzekere en de toekomst was een open vraag. Wat deze God-Bevrijder in zijn vreemde wijze van doen nu van hen verlangde, was voor hen niet te begrijpen. Dan maar liever slavernij met tenminste een gegarandeerd minimum-inkomen! Hoe vaak komen we die ervaring van de Hebreeën niet tegen.
Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog in de 19de eeuw, nadat de Noordelijken de bevrijding van de zuidelijke slaven hadden uitgeroepen, is het talloze malen voorgekomen dat de slaven zich allerminst gelukkig en 'losgeketend' voelden, maar integendeel bang en onzeker waren en dat velen naar hun voormalige meesters terugkeerden om hun oude plekje weer in te nemen.
Hetzelfde gebeurde in Ethiopië in de jaren dertig: Toen Italië het land veroverde, riep het de vrijheid uit over slaven die daar toen nog als vanouds door de verschillende stammen werden gehouden. In de kortst mogelijke tijd waren deze slaven tot het laagste proletariaat vervallen; ze zwierven hongerig rond en wilden niet liever dan de oude toestand hersteld zien. Dat is ook heel goed te begrijpen: al heeft een slaaf dan geen vrijheid en is hij onderworpen aan de willekeur van zijn meester (die overigens in het algemeen veel minder wreed en woest was dan men ons van bepaalde democratische zijde wil doen geloven), hij is in ruil daarvoor wel verzekerd van voedsel, onderdak en verzorging: hij kan er op rekenen dat hij altijd te eten heeft en bovenal is hij verlost van de opdracht dat hij zijn leven in eigen hand moet nemen, want dat vindt hij erger dan aan iemand te moeten gehoorzamen !
Wat de mens, als hij het over vrijheid heeft, wil is dit: niet aan een ander onderworpen zijn, doen waar hij zelf zin in heeft en gaan en staan waar hij wil. Meer vraagt hij nauwelijks. Maar wat hij niet wil dat is dat hij dan zijn lot in eigen handen zou moeten nemen en verantwoordelijkheid moeten dragen voor wat hij doet. Eigenlijk wil hij dus helemaal niet vrij zijn! Dat verschijnsel zien wij dan ook in onze dagen op grote schaal in een nieuwe vorm opduiken! Het is niet waar dat de Fransman van vandaag de vrijheid wil: wat hij op alle mogelijke terreinen wél wil, is vooral comfort en zekerheid. Een gevoel van veiligheid; er is immers politie, die ons beschermt — er zijn verkeersregels en snelwegen; er zijn voorzieningen tegen ziekte, tegen werkloosheid, tegen de eenzaamheid, tegen de ouderdom... tegen het krijgen van kinderen (want voorbehoedmiddelen kun je toch echt niet tot het terrein van de vrijheid rekenen, hoogstens dat van de zekerheid!). En dat alles in ruil voor de vrijheid. Want inderdaad, vrijheid kan u alles geven, behalve zekerheid. Zekerheid gaat altijd onvermijdelijk juist ten koste van de vrijheid; of die zekerheid nu komt van één enkele meester, of van een grote verzekeringsmaatschappij (een kapitalistische macht), of via de 'sociale zekerheid' (die intussen met haar netwerk van informatieverzameling langzamerhand de 'Big Brother' wordt die alles van ons weet !), de politie, dan wel de Staat die alsmaar groeit en bureaucratischer wordt omdat wij er zoveel eisen aan stellen (zoals een rampenfonds en dergelijke grote voorzieningen).
Deze beide dingen houden elkaar in balans; hoe meer iemand zekerheid en garantie zoekt tegen alles, hoe minder vrij hij is. Niet de tirannen zijn vandaag nog ons schrikbeeld, maar onze eigen fanatieke drang naar zekerheid.
Wie vrijheid wil, moet dat nu eenmaal betalen met onzekerheid en eigen verantwoordelijkheid. En verantwoordelijkheid is iets dat de moderne mens nu juist niet wil. Maar hij wil evengoed wél het idee hebben dat hij vrij is; hij wil stemmen, hij wil een meerpartijensysteem, hij wil reizen, hij wil vrije keus van huisarts en school en ondanks al die kneuterigheden waagt hij het nog, van vrijheid te spreken! Wij zijn er erg knap in om onze slavernij te camoufleren door die vrijheid te noemen of ook wel door een willekeurige schijnvertoning met de naam vrijheid te tooien. Dan gaan we spreken over de vrijheid van de natie en van nationale souvereiniteit (als je behoort tot een vrije natie - ergo... ). We gaan dan de vrijheid in hokjes plaatsen en dat levert bijvoorbeeld het economische liberalisme op (dat we tegenwoordig al verklaard hebben tot leugen, omdat het alleen de machtigen voordeel brengt), of het politieke liberalisme (waarvan Marx het formele karakter heeft aangetoond, dus laten we, al is het beter om formele vrijheden te hebben dan helemaal niets, toch maar niet van vrijheid spreken!); of het anarchisme, dat het moet hebben van zweverig gepraat over de goedheid van de mens en over de natuurstaat van de vrijheid; of het gelijkstellen van een systeem met de vrijheid (het communisme is dan de vrijheid ); of de lange weg van de 'innerlijke' vrijheid of vrijheid van denken (dat laatste is dan zéker de schoonste leugen van de idealisten, de intelligentsia en de christenen).
Want vrijheid laat zich niet opdelen: vrijheid van denken houdt ook in vrijheid van handelen. Innerlijke vrijheid wil zeggen het kiezen van een gedrag, een ethiek die precies bij mij past. Het aantal manieren dat de mens aanwendt om zichzelf tot vrije mens te verklaren en tegelijk elke ware vrijheid te ontlopen is niet op de vingers van één hand te tellen. Als het er zo al met de mens voorstaat, kan men dan ook begrijpen dat de openbaring van het X volstrekt onaanvaardbaar moet zijn, wanneer deze berust op de dubbele formule: de mens die breekt met God bereikt wel een zekere onafhankelijkheid of autonomie, maar nooit de vrijheid, want vrij is alleen God Zelf en de relatie met Hem is de enige mogelijkheid om vrij te worden.
Dat is onze eerste steen des aanstoots: dat we leren inzien dat de breuk met God juist geleid heeft tot onze slavernij en onze onderwerping aan de determinismen, aan oorzaken en gevolgen die zich van lieverlee steeds verder ontwikkelen tot noodlot. En de volgende walging komt op, wanneer deze God het risico neemt om ons te storten in het avontuur van de vrijheid waar wij zelf voor geen geld willen van weten. Tegelijkertijd ontmaskert Hij het leugenachtig karakter van wat wij onze vrijheid noemen, de huichelachtigheid van ons leven, dat wij ons zo graag als vrije mensen beschouwen maar het intussen helemaal niet zijn.

“Gij zult de waarheid inzien en de waarheid zal u vrijmaken.”
De joden : Wij zijn Abrahams nageslacht en zijn nooit iemands slaven geweest, hoe zegt Gij dan : ge zult vrij worden ?
Jezus : een ieder die de zonde doet is een slaaf der zonde. ( Joh. 8:32 – fdw)

En tegelijkertijd doet Hij ons ook het voorstel om het risico te nemen van een volstrekt vrij leven ('Alles is geoorloofd', zegt Paulus) zonder enige beperking, maar dat willen we allerminst !
Nee, de christelijke vrijheid is een onverdraaglijke zaak.




Tenslotte dan nog graag een laatste voorbeeld van het onverdraaglijke dat deze openbaring voor de mens oproept.
Als de discipelen hadden gewild dat hun prediking iets zou uitwerken — dat zij volgelingen zouden krijgen en dat er een beweging zou ontstaan — , zouden zij de boodschap hoe langer hoe meer op de dagelijkse dingen van dit leven hebben gericht. Ze zouden dan materiële (dus economische, sociale en politieke) doelstellingen hebben geformuleerd; immers, daarvoor zouden de mensen wel in beweging komen en dat zou dan de weg van de minste weerstand zijn geweest. Maar wie, integendeel, gaat zeggen dat zijn koninkrijk niet van deze wereld is, dat de vrijheid niet langs de weg van opstand te verkrijgen is, dat rebellie nergens goed voor is, dat er nooit, nu niet en straks niet, een paradijs op aarde te maken is, dat sociale gerechtigheid niet bestaat en dat de enige gerechtigheid die er is, in God is en door Hem geschonken wordt, dat wij de verantwoordelijkheid en de schuldigheid niet bij anderen moeten zoeken maar eerst de hand in eigen boezem moeten steken, die vrââgt dan ook om mislukking, die zegt gewoon onverdraaglijke dingen. Het is dan ook onverdraaglijk om te denken dat vrede, en gerechtigheid, en het verjagen van de armoede nooit op aarde te realiseren zullen zijn. Zulke uitspraken waren voor de mens uit de eerste eeuw volstrekt onaanvaardbaar, maar ze zijn het ook voor de mens van de twintigste eeuw, en toch is dat nu precies wat Jezus zelf heeft gezegd.
Daar ligt dan ook ongetwijfeld het grote bezwaar van schrijvers als Marx en Nietzsche en al die anderen — dat die boodschap alle beweging stillegt en verlamt: wie zoiets verkondigt, die werkt demobiliserend; wie voor het geluk van de mens naar het paradijs terugverwijst of voor de gerechtigheid naar het komende Rijk van God, die steriliseert alle krachtstromen die de maatschappij zouden hebben kunnen veranderen. Al een eeuw lang zien we trouwens al die prachtige vruchten van die mobilisering die zij bepleitten en die er verantwoordelijk voor is dat het hart uit de bijbelse waarheid verdwenen is.
En daaruit komt dan ook precies het onaanvaardbare van de prediking en het voorbeeld van Christus naar voren. Hij heeft namelijk beslist niet gezegd: Mijn koninkrijk is niet van deze wereld, dus doe maar niets en laat alles maar over je komen! Integendeel, hij zegt: Mijn koninkrijk is niet van deze wereld, doe daarom op alle mogelijke manieren wat mogelijk is om deze wereld leefbaar te maken en te doen delen in de vreugde van het heil, maar maak u daarbij geen illusies over wat u daarbij zult kunnen bereiken. En dat is erg weinig ( 'Welgedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest...' , en later nog eens: 'Zo moet ook gij, nadat gij alles gedaan hebt wat u bevolen is, zeggen: Wij zijn onnutte slaven). Want u zult nooit zover komen dat er vrijheid zal zijn, of vrede, of gerechtigheid, of gelijkheid, of de waarheid en het goede. En telkens als u mocht beweren dat het wel bereikt is, zal alles wat u tot stand gebracht hebt illusie of leugen blijken te zijn.
Welnu, dat is iets wat de mens niet wil horen en zeker niet aanvaarden. Als een mens handelt, wil hij dat het ergens voor dient, dat het succes heeft en vooruitgang oplevert. Hij wil uit zichzelf iets tot stand brengen. En daarop werkt het woord van Christus dan inderdaad verlammend en demobiliserend. Maar dat ligt dan niet aan de waarheid van het woord, maar aan het tekortschieten en de hoogmoed en dwaasheid van de mens ! ( … )

Wie dan ook de klassenstrijd en de 'klassieke' revolutionaire strijd in het vaandel schrijft, is daarmee geen stap verder dan die anderen die hun bezit en hun organisaties willen verdedigen. Maatschappelijk gezien moge zijn standpunt nut hebben, er is niets christelijks aan, in weerwil van de bedroevende pogingen van de revolutie-predikende theologieën. De openbaring vraagt van ons alles los te laten; het loslaten van de illusies, van de historische verwachtingen, van elk zinspelen op onze bekwaamheid of ons machtig-in-getal zijn of ons gevoel voor gerechtigheid. Wij moeten tot de mensen spreken, om hen op die manier bewuster te maken (de misdaad van de heersende klasse bestaat nl. daarin dat zij hen die zij onderdrukt juist met blindheid wil slaan en hun bewustzijn wil uitschakelen). Geeft dan alles prijs om alles te zijn. Stelt uw vertrouwen niet langer op uw menselijke mogelijkheden of middelen, want 'God zal...voorzien' (waar, of hoe, of wanneer, dat kunnen wij niet zeggen). Vertrouw op het Woord en niet langer op een of ander rationeel programma. Begeef u op weg langs een pad waar u van lieverlee verhoringen zult ontdekken, waarvan men u echter geen tastbaar resultaat kan garanderen...
Nu, dat is allesbehalve eenvoudig, en in elk geval heel wat moeilijker dan de mensen tot guerilla of terreur op te roepen of de massa op te zwepen tot opstand... En daarom is het Evangelie inderdaad onverdraaglijk: onverdraaglijk voor mijzelf die dit schrijf, om het mijzelf en anderen te vertellen.
Onverdraaglijk voor wie het leest en hoort en niets anders kan doen dan zijn schouders ophalen. Ja, de genade is onverdraaglijk. De machtloosheid werkt ontmoedigend. De vrijheid is onleefbaar. Zo moet ons oordeel, naar de mens gesproken, onvermijdelijk luiden.
Ziedaar de eerste bronnen van de verwerping van de Proclamatie van God in Jezus Christus. En omdat wij niet de indruk willen wekken die openbaring te willen verwerpen, daarom vindt de perversie en de omkering ervan plaats. En al deze oordelen en gedragingen zijn gebaseerd op het gezond verstand, de rede, de ervaring, de wetenschap, dat wil zeggen op wat voor mensen gewoon is, op wat iedereen denkt en gelooft. Maar juist daarin struikelen wij en vallen. Want Jezus zegt ons heel duidelijk :
'Als gij doet wat iedereen doet, wat voor dank zult gij dan ontvangen, wat doet gij meer dan het gewone ?' (Luc. 6:33)
Waartoe wij worden geroepen, is juist om meer dan het gewone te doen. 'Weest volmaakt, zoals uw Vader in de hemelen volmaakt is.’ (Mat. 5:48)
Minder kan niet. Al het andere is perversie.




.

HOOFDSTUK IX - De overheden en de machten



Het ging hier tot nu toe nog steeds om de mens. Maar misschien moeten we nu een gevaarlijker terrein betreden, dat is uitgeleverd aan alle mogelijke ketterijen en dwaalwegen. Misschien is het zo dat, als deze verwording van het geopenbaarde X is opgetreden, niet alleen het vrijwillige of onbewuste handelen van de mens in het spel was, maar ook geestelijke machten die tot een andere sfeer behoren. Een andere, ja, maar tegelijk ook dezelfde. Want deze geestelijke machten zijn uit zichzelf ook niets. Ze hebben niets van doen met een principe van het kwaad, dat universeel zou zijn en als het ware naast God zou bestaan. De bijbel kent niets van een Manichees idee. Die geestelijke machten hebben geen verbinding met een personificatie, met een duivelfiguur die je zou kunnen uittekenen of afbeelden. Die 'ergens' thuishoort en dan van buitenaf op of in de mens ingrijpt. Ze hebben geen afgebakend gezicht en geen toegewezen rol in de werkelijkheid. Wat wij van hen kunnen weten is, dat zij slechts bestaan in en door hun relatie met de mens. Want pas als de mens er is, kunnen de satan en de leugen zich manifesteren en gestalte aannemen. Zij zijn wel verschillend van de mens, maar op geen enkele wijze bestaand buiten hem om. Wat de waarschuwing van Paulus betreft, die is volstrekt duidelijk:
'Want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten (de exousiai), tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de boze geesten (die heersen) in de hemelse gewesten' (waarbij die laatste zinsnede wel zeer merkwaardig mag heten).
Natuurlijk kan iemand zijn schouders ophalen en zeggen dat die arme kerel het slachtoffer was van de illusies die zijn tijd beheersten en dat hij kennelijk zwak bij zijn hoofd was om zulke dingen te vertellen. Wij zijn niet meer van die onwetende sulletjes: wij hebben, door op het vlak van de werkelijkheid te strijden, al lang en breed laten zien, in welke mate wij in staat gebleken zijn de mens te verbeteren en tegelijk een leefbaarder, rechtvaardiger samenleving te scheppen, met redelijkheid en broederlijke gezindheid, enz, enz. Nee, het is goed ons voortdurend maar weer te herinneren aan het gezegde dat de allerlaatste strik van de duivel is, dat hij u wil laten geloven dat hij niet bestaat !
Nu is het overigens wel waar dat, zodra iemand dit terrein betreedt, je je de vreemdste illusies kunt veroorloven — voordat je het weet, sla je aan het raaskallen. Wie mijn geschriften kent, weet heel goed, dat ik volstrekt niet van plan ben mij te verliezen in de wazigheden van de gnosis of van latere illuministen.
Nee, met wijze beperking houd ik mij maar bij de Bijbel, die mij niet alleen een zeer samenhangend en inzichtgevend beeld lijkt te geven, maar waarvan ik bovendien geloof dat het geïnspireerde en dus waarachtige Schrift is. Welnu, de Bijbel levert ons op dit bovengenoemde punt een aantal constante en duidelijke gegevens. En wel heel duidelijk is meteen (in weerwil van een hardnekkig bestaand idee daarover bij veel mensen), dat Lucifer als figuur daar niet voorkomt. Die is een uitvinding van de laat-Romeinse gedachtenwereld. Evenmin lezen we er uitgebreid over helse machten; die zijn een uitspruitsel van heidense legenden die het christendom zijn binnengeslopen. In de Bijbel vind ik een waaier van zes boze machten:
de Mammon,
de overste van deze wereld,
de vorst van de leugen,
de Satan,
de duivel en
de dood.

Meer dan genoeg trouwens, zo'n gezelschap. Welnu, over hun wezen kan wel iets gezegd worden: wie hen namelijk onderling vergelijkt, ziet dat ze allemaal worden gekarakteriseerd naar hun functie:
het geld,
de macht,
het bedrog,
de aanklager,
de tweedracht,
de vernietiging.

Anders gezegd: op zichzelf nemen ze geen bestaansruimte in. Ze 'bestaan' niet, zoals een persoon bestaat met zijn onbegrensde complexiteit, met zijn veelvoud aan toepassingsmogelijkheden, met zijn ontwikkelingsgang en diversiteiten, zijn vele vervlechtingen en zijn innerlijk geheim. Wat mij nu juist zo van belang lijkt in deze visie van de Bijbel op de anti-Schepping, is dat er geen enkel mysterie aan vastzit, dat er geen opening wordt gelaten voor een boos 'Jenseits', een 'andere wereld van het kwade'. Er bestaat helemaal geen hellewereld of hiërarchie van gevallen engelen met boven hen geplaatste 'aeonen' (zoals de gnostiek die kent). Er wordt over deze machten alleen gesproken als concreet werkend binnen de wereld van de mens, zonder dat zij verder daarbuiten werkelijkheid of mysterie zouden bezitten. Het zijn zonder twijfel machten 'in de hemelse gewesten', maar zij hebben slechts bestaanswerkelijkheid in hun relatie met de mens.
Het is begrijpelijk dat deze machten vooral aanvallen doen op wat God heeft gemaakt, want zij zijn de uitdrukkingen van die chaos, van dat Niets dat God voor Zijn Schepping in werking heeft gezet. Zij ontlenen hun bestaan uitsluitend aan die chaos. Maar ze zijn er de ontbindende machten van. In de schepping is niet heel de chaos geabsorbeerd; daarom wordt de schepping voortdurend bedreigd. De relatie tussen de kroon van deze Schepping, de mens, en Zijn Schepper wordt voortdurend verstoord, maar niet door een anti-god of door een boos 'principium'. Er bestaat geen 'principium' van het kwaad in de metafysische of religieuze zin van het woord. Wat er bestaat zijn god-loze (en dus anti-christelijke) machten, maar die oefenen hun macht uitsluitend uit op de Aarde en richten zich op niets anders dan de mens.
Hun allereerste doel is daarbij die mens in het bijzonder, die door God wordt uitgekozen en apart gezet (de geheiligde mens), de mens aan wie God Zijn liefde in Jezus Christus openbaart (de christen), en de gemeenschap van al die mensen samen (de Kerk). Alle machten van het kwade hebben samengespannen tegen Jezus. En nu spannen ze ook allemaal samen daar, waar ze een christen vinden. Volgens een oude middeleeuwse christelijke traditie is de duivel niet zo erg geïnteresseerd in de mensheid als geheel (omdat zij volgens de legende toch al zijn eigendom is, maar dat is gelukkig niet waar… ) nee, hij richt al zijn inspanning juist op die enkele mens die in de wereld drager is van de genade en de liefde. Want daar zit voor hem eigenlijk het knelpunt: zijn oogmerk is niet zozeer iemand 'eeuwig verloren te laten gaan' of in de hel te krijgen, maar vóór alles te verhinderen dat de liefde van God aanwezig zou zijn in deze wereld. Het werkelijke doel van het misselijke spel van de kwade machten is niet om alle mensen naar de hel te laten gaan; in een ander geschrift heb ik al uiteengezet dat ze hun nederlaag op dat punt al geleden hebben, zelfs totaal, omdat in Christus alle mensen van die dood gered zijn en niets meer kan verhinderen dat dat nu zo blijft.
Maar wat die overwonnen kwade machten nu nog steeds kunnen doen, is de toestand op aarde tot een drama maken, het menselijk leven ondraaglijk maken, het geloof en het onderlinge vertrouwen van mens tot mens kapot maken; ze doen de mensen lijden, doden de liefde en verhinderen dat de hoop wordt geboren. Met andere woorden, wat volgens mij de kern van de bijbelse boodschap op dit punt is, is dat deze kwade machten de aarde tot een hel maken en dat de hel dus nergens anders is dan juist hier op deze aarde, die juist was uitgeroepen tot de hof der zaligheden! Wat zij doen, is niets anders dan nu juist alles vernielen wat Jezus is komen brengen.
Door hun handelen verstoren zij niet alleen de relatie van de mens tot God, maar ook die tussen de mensen onderling, in het bijzonder die relaties die door Jezus tot stand zijn gebracht. Zij zijn niet op heil uit, maar juist op ongeluk en kwaad. Waar het hun om gaat is, hen die het 'teken van de Heer' hebben ontvangen precies het omgekeerde te laten doen van wat God verwacht. We hoeven dus niet verbaasd te zijn over wat er binnen de Kerk is gebeurd. Dat is nl. de normale consequentie van deze voortdurende revolte. Achter alles wat wij hiervóór hebben beschreven zit de 'hand van de duivel'. Niets minder.

.
Als eerste dan de Mammon - het geld, dat ons dwingt tot ruil, tot koop, tot het 'niets voor niets', 'alles heeft zijn prijs' (wij zeggen zelfs: 'Voor geld kun je alles kopen!').
Deze Mammon is integraal en volstrekt het omgekeerde van de genade. Deze geest heeft hij ook in de Kerk binnengebracht, zodat de kerk soms tot een centrum van roofzucht en verrijking werd, of (zoals wij vandaag in onze eigen Gereformeerde Kerk in Frankrijk zien!) de kerk zo sterk in beslag genomen wordt door de zorg om voldoende geldmiddelen, dat alle andere taken en functies minder prioriteit krijgen. Het geld heeft inderdaad op tal van manieren bederf in de kerk gebracht. Maar dat lag niet aan het geld zelf als zodanig of aan de subjectieve begeerte naar geld bij de mensen. Het komt in werkelijkheid juist door deze demonische macht, dat het geld een kracht heeft gekregen waardoor alles wat eigenlijk genade had moeten zijn (gratis geschonken om gratis te gebruiken en te laten gebruiken) nu tot een bittere verovering, tot bezit en obsessie wordt.
In de Handelingen der Apostelen en in bepaalde brieven van Paulus komen we tegen hoe het had kunnen zijn, dat genade-leven, en ook had kunnen blijven — waarom niet ?
Met het wegschenken van alles als algemene regel — dat past immers helemaal bij de concrete toepassing van de genade - en het binnen de gemeenschap inbrengen van alle goederen - dat is immers de voor de hand liggende consequentie van het 'afstand doen' van het geld ! Maar nee, zo is het niet gebleven. De traditionele verklaring is dan aldus: Ja natuurlijk, zij hadden een 'eschatologische' gemeenschap in het leven geroepen, want zij verwachtten dat het einde van de wereld nabij was; daarom konden ze ook gemakkelijk in gemeenschap van goederen leven en hun tijd met bidden doorbrengen zonder te werken, zich intussen voedend met de voorraad die door een aantal van hen was ingebracht. Maar alles raakte toch langzamerhand op en wat moesten ze toen doen? Er zat niets anders op dan weer naar hun oude plaats terug te keren en net als ieder ander te gaan werken, omdat er immers brood op de plank moest komen — en zo moest dit nogal aandoenlijk-onwezenlijke en te hoog gegrepen avontuur van gemeenschap van goederen wel als een nachtkaars uitgaan...
Nu, dat is mij toch een wat al te triviale en door grof materialisme ingegeven verklaring! Dat weiger ik te geloven! In de loop van de geschiedenis van de kerk hebben wij zulke gemeenschappen van tijd tot tijd opnieuw zien opduiken, en tot op de dag van vandaag zijn ze aan te wijzen. Nee, de werkelijke kwestie waarom het gaat is een andere: zolang de geestelijke 'tonus' (spankracht, als u dat liever hoort) sterk is, zolang het geloof levend en krachtig is en de broederliefde voortdurend de boventoon blijft voeren, vormt het geld geen probleem. Het geld wordt pas een dwingende macht, als deze mannen en vrouwen niet langer echt levende hoop en levend geloof koesteren, maar vervallen tot sleur en wereldgelijkvormigheid. Het gaat in het christen-zijn niet om het hebben, maar om het geestelijk in-Christus- zijn. Zodra dit laatste zwakker wordt, gaat onmiddellijk het hebben de baas spelen. En Mammon heeft zijn wet alleen en uitsluitend in de kerk kunnen invoeren naarmate die kerk haar relatie met Jezus Christus kwijtraakte. Want Mammon is een macht die rustig zit te wachten totdat het geloof wegzakt. Mammon met zijn overvloed kan verhinderen dat het geloof geboren wordt. Hij beschikt over een ijzeren logica: wat heeft een mens immers aan geloof of hoop, als hij alles al heeft en zijn enige zorg nog is of hij nog iets meer kan besteden en genieten ? Mammon kan het menselijk gemoed strelen (voor geld is immers alles te krijgen!) , maar kent ook een ijzeren wet (niets voor niets!) en daarmee bouwt hij een cordon om de mens waardoor de genade niet meer kan heenbreken. Dat hebben de christenen van alle tijden ondervonden.

.
En nu de overste van deze wereld - tja, dat moeten wij toegeven, deze wereld is van hem! De wereld is alleen maar van de Heer voor wie dat in het geloof ziet en dan nog op afstand ook. Ik kan dat 'aan twee toebehoren' misschien het best verduidelijken met een juridische onderscheiding, het onderscheid tussen eigendom en bezit. Wij zeggen dan dat de eigenaar van een goed daar de juridische titel van bezit, hij is de echte eigenaar. Hij heeft alle rechten. Maar als de wettige eigenaar afwezig is of ver weg, kan er iemand komen die zich op zijn plaats nestelt, een soort 'kraker' zou je kunnen zeggen: de bezitter. Hij lijkt dan wel de meester te zijn, en is in ieder geval de reguliere gebruiker. Maar hij heeft geen enkel recht.
Want als uiteindelijk de eigenaar weer verschijnt, rest hem slechts het blazen van de aftocht; in die tussentijd lijkt hij echter wel degelijk voor iedereen de baas te zijn. Hij kan met het goed schijnbaar doen wat hem goeddunkt en zonder later rekenschap aan iemand te hoeven afleggen! Denkt u maar aan al die gelijkenissen waarin dat beeld steeds naar voren komt: de koning die op reis gaat naar een ander land, de bruidegom die uitblijft, de heer die elders is, de heer die zijn wijngaard aan zijn pachters uitleent, enz. Steeds hetzelfde beeld: God is veraf en zegt en doet niets. Jezus verlaat ons na Zijn opstanding en keert terug naar de hemel. En in die tussentijd, wie zijn dan de bezitters van de aarde ? De mensen … én de overste van deze wereld, die de beschikking heeft over alle koninkrijken der aarde (vgl. Matt. 4:8). Daarom is ook de gedachtengang volgens welke zaken als de sociale hiërarchie of het recht of het gezag van de staat of van 'de baas' berusten op de wil van God weliswaar juist, maar tegelijk ook onjuist. Ze is onjuist in dit opzicht, dat in dit alles onweerlegbaar de actieve, aanwezige macht van de overste van deze wereld wordt uitgedrukt. Maar tegelijk ook juist, omdat die zaken ook middelen vormen om te voorkomen dat het kwaad zijn grenzen te buiten kan gaan. Dat maakt hun gehele situatie nogal dubbelzinnig van aard. Toch blijf ik weigeren mij bij de gebruikelijke voorstelling van zaken aan te sluiten alsof deze dingen als 'de staat' en 'het recht' door God gewilde scheppingsordonnanties zouden zijn, die van hun legitieme en juiste doel zijn vervreemd geraakt door het boze handelen van de satan. Want geen enkele uitdrukking van macht en overheersing is door de God van Jezus Christus gewild en kan ook niet gewild zijn. Aan de andere kant komt de geest van deze macht ook niet uitsluitend uit het innerlijk van de mens voort: die geest stamt van de overste van deze wereld — zoals alles wat op aarde een uitdrukking van macht is, uit zijn arsenaal stamt.
Nu kunnen op hun beurt de vruchten van de geest van de macht ook weer worden bijgebogen, zodat ze iets anders uitwerken dan de vorst dezer wereld ervan verwacht. Zij worden dan anders toegepast. Zo kan de staat van machtsinstituut tot dienares worden en het recht kan instrument van gerechtigheid worden, als ze worden doortrokken van de genade en de waarheid van het evangelie. Maar dat gebeurt maar hoogst zelden. Net zoals ook het geld zijn oorspronkelijke gebruik zoals Mammon dat had bedoeld kan kwijtraken en gebruikt kan worden als gave (schenkgeld ! –fdw), dat wil zeggen als genade. Dat zijn dan tekenen dat God ons niet onherroepelijk aan de overste van deze wereld heeft uitgeleverd.
Toen de Kerk haar oren heeft laten hangen naar de klasse van de heersenden en zelf tot macht werd en zich liet biologeren door de politiek, was dat natuurlijk een gevolg van het feit dat de overste van deze wereld zijn klauwen naar haar uitstak.
Is dan toch alles hopeloos? Is de kerk inderdaad volledig verworden? Nee ! Want achter die Kerk zit nog dat geheimzinnige Koninkrijk der hemelen, uit de gelijkenissen, en aan alles kunnen wij aflezen dat dat er in deze wereld ook is, verborgen weliswaar en nauwelijks op te merken, maar toch aanwezig en werkend. Tegen dat Koninkrijk kan de overste van deze wereld niets uitrichten; trouwens, hij kent het niet eens. Hij kent alleen het zichtbare, het in het oog lopende, dat een vaste vorm heeft aangenomen, de 'wereld'! En het is begrijpelijk dat hij daarom in deze wereld met name tekeer gaat tegen wat in de ogen van de mens een vluchtweg zou kunnen lijken, een andere weg, een andere vorm, d.w.z. uitgerekend de Kerk.
Hoewel zij niet van deze wereld is en hem dus niet toebehoort, vormt zij niettemin het drukpunt waarop de macht van de vorst dezer wereld zijn geconcentreerde woede richt en waarop hij zijn verblindend schitterende, maar tegelijk niet blijvende overwinningen behaalt. Het moet ons dan ook niet verbazen dat de Kerk er zo gehavend en geblutst bij staat, want steeds opnieuw zal hij haar zover zien te krijgen dat zij gewoon in de wereld opgaat. Zoals we echter zullen zien, valt zij nooit helemaal in die valstrik. De overste van deze wereld is al overwonnen, maar hij is nog steeds de overste dezer wereld, met macht over alles wat in de wereld is.

.
De vorst van de leugen - ziedaar onze derde exousia. Een macht die de levende waarheid verandert tot een 'ding', tot idee, een mening, tot dogma, tot filosofie, tot wetenschap, tot ervaring, tot werkelijkheid en die werkelijkheid verandert tot zichtbare waarheid. In het Nieuwe Testament heeft de leugen een zeer nauw omschreven betekenis: daar heeft het begrip niets te maken met onze kleine dagelijkse leugentjes, met de ontkenning door iemand die ergens schuldig aan is maar er niet voor wil uitkomen, met fouten, met het camoufleren van gegevens, kortom alles wat wij in het algemeen leugens noemen. Jezus maakt met dat alles korte metten als Hij tot ons zegt: 'Laat eenvoudig uw ja ja zijn en uw neen neen.' Met andere woorden: Wees zelf in uw spreken een gehele mens. Maar daarin ligt het probleem van de leugen niet: dat heeft te maken met de persoon Jezus zelf. In het Nieuwe Testament betekent de leugen het toeschrijven aan Jezus van een valse identiteit — het van Jezus iets anders vertellen dan Hij is. Want Hij is de Waarheid, in eigen persoon. De Unieke Waarheid.
Als we daarvan uitgaan, kan de leugen drie vormen aannemen:

1) De eerste is, dat wij Jezus transformeren tot een idee. Wij zijn op het pad van de leugen, wanneer wij ons inlaten met een gnosis waarbinnen de persoon van Jezus wordt 'geraffineerd', dus eigenlijk 'gebruikt' binnen een metafysisch systeem, of wanneer wij van Hem een onderdeel van een gesloten dogmatiek of van een filosofie maken; wanneer wij ons van Hem bedienen om Hem in een praxis, in een politiek systeem op te sluiten; of wanneer wij Hem laten verdwijnen in een hemels paradijs, zodat Hij voortaan alleen nog voorwerp van wetenschappelijk onderzoek voor ons is; als wij dus het idee van de waarheid voor essentieel houden, in plaats van de Waarheid (dus Hem) zelf.

2) De tweede is, dat wij Jezus transformeren tot een idool; bijvoorbeeld doordat wij Hem langs magische weg gaan vereren (en dan moet ik hier onwillekeurig denken aan kwalijke zaken als de Heilig-Hart-vroomheid en de crucifix-verering) en proberen op die manier allerlei aardse voordeeltjes van Hem los te peuteren, kleine dagelijkse wondertjes voor onszelf. Of doordat wij Hem een vermomming aanmeten. Maar hoe vaak hebben wij Hem niet vermomd? Noem maar op: als het zoete kindeke Jezus, als Jezus-Koning der volkeren, als de Christus Pantokrator, Jezus als socialist, Jezus als tronend op onze menselijke tribunalen, Jezus als de Bewaarder van recht en orde, Jezus als revolutionair; als wij Jezus gaan inpassen in onze menselijke schema's om onszelf een grondslag en een rechtvaardiging te verschaffen, dan kan het niet anders of wij vermommen Hem; dan komt de leugen om de hoek kijken. Waakzaamheid is geboden, want zelfs de benamingen als Zoon van God, Christus en Messias (die ik overigens diep-gelovig aanvaard) kunnen, als ze op zichzelf genomen worden, op hun beurt tot leugen worden omtrent deze Jezus, want het gevolg kan al gauw zijn dat wij Hem niet meer tegemoet treden als de Levende, de Waarheid zelf in volle persoon, maar opnieuw gaan zien als een object, dat wil zeggen als idool.

3) De derde leugen bestaat daarin dat wij Jezus willen laten samenvallen met de kerk en Hem zo inperken. Nu hecht de leugen zich altijd aan één uitgangspunt van de waarheid - en terecht geloven wij met heel ons hart dat de kerk het lichaam van Christus is; maar dan begint het: wat een verzoeking van de kerk om zich nu gelijkwaardig te achten aan Jezus en dus de pretentie te gaan voeren dat zij daarmee de gehele waarheid in zich heeft en die ook kan uitspreken, zozeer zelfs dat het woord van de kerk nu ook het woord van de waarheid wordt, niet meer en niet minder ! Wat een verzoeking om, doordat er alleen heil is door het geloof in Jezus-Christus, nu ook te verkondigen dat er buiten de kerk geen heil is! Nu is de kerk inderdaad het lichaam van Christus, maar in plaats dat ze deze waarheid ontvangt als een nieuwe en steeds aan onze omarming ontsnappende genade, gaat de kerk die beschouwen als een verworvenheid, als bezit, als een toestand, als objectieve onveranderlijke realiteit! We hebben het al eerder opgemerkt: elke dwaling in de geschiedenis van de kerk berust op een aangepaste en omgebogen waarheid. ( … )

.
'Ik zag satan als een bliksem uit de hemel vallen', zegt Jezus tot ons (Luc 10:18). Dat is een heel belangrijk gegeven. Ik herinner u eraan, dat satan niet een persoon is (daarom hoeft het ook niet met een hoofdletter geschreven te worden; het is een algemene term hier). Hij is niet Satan. Hij is de aanklager, beter gezegd de aanklacht. We moeten daarom zeggen dat telkenmale als er een aanklacht wordt uitgesproken (ook een terechte en gerechtvaardigde aanklacht), daar satan bij is: Satan is dan aan het werk, hij wordt tot persoon. De werkwijze is (net als bij de duivel) duidelijk: het verschijnsel van de aanklacht krijgt een zodanige vaste vorm en brengt zulke consequenties met zich mee, dat de gang van zaken zich ontrolt alsof een gepersonifieerde aanklagende entiteit zich heeft ontwikkeld. Welnu, zegt Jezus tot ons, satan is niet langer meer in de hemel. Wat hij daarmee bedoelt, is duidelijk: hij die (zoals in het boek Job), voor God staand, de gepersonifieerde aanklacht was, bestaat niet meer sinds Jezus de Zoon van God is gekomen om kwijtschelding te geven. Er staat nu, om een beeld uit de vroege kerkgeschiedenis te gebruiken, naast God niet langer een aanklager van de mensen à charge, maar een voorspreker (een advokaat) à décharge.
Maar als die aanklachten niet langer een plaats in de hemel hebben en niet langer vanuit de hemel naar de aarde stromen, dan blijft natuurlijk de aarde nog het gebied voor deze aanklacht; en dat niet alleen, maar zij bloeit er, en wordt er des te gretiger nu zij uit de hemel is weggejaagd. Alles wat er aan haat en veroordeling niet langer in de hemel tot explosie kan komen, is nu in ingedikte vorm op aarde terechtgekomen. Vandaar trouwens ook dat Jezus, als hij spreekt over 'de dagen die komen zullen', niet het beeld schetst van een idyllisch voortschrijden naar een steeds beter georganiseerde paradijselijke maatschappij, maar integendeel van een afschuwwekkende toename van botsingen, zowel tussen individuen als tussen groepen en volkeren.
Satan, de aanklacht, maakt zich dus in onze wereld sterk. Maar ook hier is het tragische dat hij allereerst de kerk als instrument heeft gebruikt. De kerk is geworden tot de oorsprong en later tot de vervolmaakster en tenslotte tot het model van alle aanklachten, van heel het inquisitie-systeem. Zij is er verantwoordelijk voor dat de technieken van het aanklagen uit het individuele, persoonlijke vlak zijn overgegaan op het collectieve, geïnstitutionaliseerde vlak. Ik wil de rol van de Inquisitie niet erger voorstellen dan ze was, maar het is niettemin historisch juist, dat er op dat punt een kolossale verwringing van de openbaring is geweest; van een totaliteit die op de vergeving was gegrond, zijn we overgestapt naar een totaliteit die gebaseerd werd op de Inquisitie. Het ergste daarbij was nog niet eens, dat een dergelijke rechtbank ontstond; het kwaad ontstond al veel eerder, zodra de kerkelijke praktijk van de individuele oorbiecht werd ingevoerd. In plaats dat voorrang werd gegeven aan de vergeving en de genade en men bleef bij het geloof dat elke zondaar, ook de grootste, die voor Gods aangezicht berouw toont ook van God vergeving ontvangt, plaatste men de uitdrukkelijk verwoorde zondebelijdenis op een tussenstation bij een priester; die bleef, ook al was hij een priester, niettemin enerzijds een gewoon mens en was dan anderszijds een officiële representant. Zo ontstond dan ook de onthutsende situatie dat zo iemand, om vergeving te kunnen schenken, eerst de zonde moest kennen (maar alleen God kent die werkelijk!). Vandaar dat het accent wordt verlegd naar het onderzoek naar de begane zonde, terwijl de vergeving, achteraf gegeven, eigenlijk min of meer een formaliteit werd.
Het gaat hier dan dus niet eens meer om uiterlijke strafwaardigheid, om werkelijk begane misstappen, maar om een psychisch-ethisch onderzoek, om een ingreep ter heling van de 'roerselen van de ziel', om het opsporen van de geheime verlangens en neigingen en dromen, zelfs om het afdalen in het onbewuste; de overtreding is nu geestelijk geworden, men moet haar opsporen in het onuitgesprokene, in de kleinst mogelijke impuls, het rijk van de geest. Alles wordt nu verdacht; alles kan nu eventueel als overtreding worden uitgelegd. De kerk is in dit opzicht in grote dwaling vervallen, doordat zij aan satan ging gehoorzamen en de geopenbaarde waarheid verwrong. Die kerk is zelf tot grootmeesteresse van de aanklacht geworden en zij heeft die aanklacht-mentaliteit laten uitgroeien tot een binnensluipend kankergezwel, dat ons onze levensruimte en ons zicht op de toekomst ontnam.
Het is helaas zo, dat deze sterke verbreiding van de aanklacht zijn stempel op de christenheid drukt en daarna zelfs is overgeslagen naar de profane bewegingen in de wereld. Het feit dat onze huidige samenleving een wereld is vol onverzadigbare aanklacht — zowel in het politieke, het sociale, het intellectuele als in het ethische domein —, is te wijten aan die verkeerde wisselstand, waardoor de kerk onder de invloed van satan het verkeerde spoor heeft gekozen. De kerk was trouwens juist voor satan ook zijn geliefkoosde prooi geworden, omdat die voor hem het medium bij uitstek kon vormen om de wereld waarlijk tot razernij te brengen.

.
Tenslotte dan de laatste van dit afschuwelijke handvol machten, de duivel. Diabolos, van het Griekse woord diaballein, splitsing aanbrengen, tegen elkaar opzetten. Laten wij, wat hem betreft, maar meteen dezelfde kanttekening maken als bij satan: niet een persoon of een geïndividualiseerde verschijning, maar de realiteit van een feit, nl. de scheiding. Een hoofdletter is voor deze naam dus te veel eer. Overal waar zich scheiding voordoet - conflict, breuk, tweestrijd, gekrakeel, disharmonie, echtscheiding, uitsluiting, onaangepastheid -, daar is de duivel aan het werk. Welnu, net als satan heeft ook deze duivel de kerk tot zijn favoriete prooi gemaakt, tot broedplaats voor geschillen en breuken in deze wereld. Natuurlijk kwamen er vóór de komst van het christendom ook al oorlogen en conflicten en tweedracht voor! Maar naar mijn overtuiging is de kerk een factor geweest die de 'natuurlijke' toestand sterk heeft verergerd. Wat tevoren nog kon worden beschouwd als van zuiver psychologische, politieke of sociologische aard, heeft door de kerk een geestelijk karakter gekregen. De geslagen breuken werden ernstiger doordat ze nu geestelijke wortels hebben gekregen. Wat we nu zien: Heilige oorlog, kruistochten, ketterijen en zwarte kunst...

Het is al talloze malen opgemerkt: de meest onverzoenlijke vorm van alle oorlogen is de godsdienst-oorlog. En dat soort oorlog is nu typisch het bastaardkind van de duivel en de kerk. Net als bij de hiervoor beschreven aanklacht, is het drama gelegen in het besmettelijke karakter. Van de kerk uit heeft de besmetting zich in de samenleving, in de gehele wereld zelfs genesteld.
Dat onze oorlogen en onze politieke conflicten zo'n afschuwelijk karakter hebben aangenomen, komt doordat het eigenlijk om godsdienstoorlogen gaat en om geestelijke conflicten. We hoeven er niet aan te herinneren dat wij ons nu in de eeuw van de geseculariseerde religies bevinden en dat de oorlogen die zich rond fascisme en nationaal-socialisme voordeden, net zo goed als die rond het communisme, godsdienstoorlogen zijn, zoals ook alle revolutionaire bewegingen religieuze bewegingen zijn. Dat was niet hun 'natuurlijke' karakter, maar is het gevolg van het verschijnsel dat de kerk alleen al door haar aanwezigheid de conflicten heeft gestempeld, waardoor deze religieus van aard werden.
Welnu, nadat de samenleving is gelaïciseerd (geseculariseerd is geworden), is desondanks in onze Westerse wereld dat vreemde verschijnsel gebleven dat al het sociale een gesacraliseerd karakter draagt. De kerk had de Staat stevig gesacraliseerd; en ook toen de macht van de kerk getaand was, behield de Staat zijn geheiligd karakter. Zo heeft ook het najagen van de 'waarheid' in de christelijke politiek geleid tot het sacraliseren van de politieke controverses en dat karakter hebben ze ook na de afkalving van de Kerk behouden. Die Kerk had haar tegenstander tot ketter uitgeroepen en tot de belichaming van het Absolute Kwaad. En dat is in onze wereld zo gebleven, zodat voor ons elke vijand niet een menselijke tegenstander is, maar een soort van duivels wezen, dat, als wij ooit definitief tot gerechtigheid, tot vrede en vrijheid enz. willen geraken, in zijn totaliteit moet worden uitgeroeid met wortel en tak. Nu, daar zit de duivel achter.

.
Als we dan nu denken aan al die geestelijke aanvallen die tegen de kerk hebben plaatsgevonden, dan begrijpen we ook de uitspraak van Jezus over wat het belangrijkste teken van het einde der tijden zal zijn, een uitspraak die het scharnierstuk vormt tussen de beide delen van zijn profetie uit Matteüs 24 :
'Wanneer gij dan de gruwel van de verwoesting... op de heilige plaats ziet staan...'
Voorafgaand aan deze zin is er sprake van alle troebelen, van verleiding, van valse profeten, van ongerechtigheid. En daarna komen dan de opdracht om naar de bergen te vluchten, en de woorden over valse christussen en over de kosmische rampen. En tussen die beide in staat nu die vreemde formulering die in de oudste handschriften luidt: 'Als gij het teken van de verwoesting zult zien...'

De commentatoren laten deze uitlating doorgaans slaan op het historisch gebeuren van de inneming van Jeruzalem door de Romeinen en op de plaatsing van de Romeinse adelaar in de tempel. Nu is dat zeker een mogelijk historisch aspect, maar achter die verwijzing naar de geschiedenis, zit nog een diepere, een beslissender betekening.
Ik geloof dat het van toepassing is op heel de historische voortgang van de kerk. En deze 'gruwel van de verschrikking' lijkt mij twee mogelijke betekenissen te omvatten. Aan de ene kant is er een afschuwelijk geestelijk gebeuren dat deze verwoesting oproept, dat geen steen meer op de andere laat en de aarde tot een kale woestenij maakt.
Welnu, is dat niet precies wat wij met het christendom zien gebeuren ?
Dat heeft eerst alle oude religies met hun volksvroomheid, alle waarden en culturen vernietigd en vervangen door de enige en unieke Waarheid van God in Jezus Christus. Maar toen deze Waarheid werd ondergraven en tenslotte vernietigd, toen men God dood heeft verklaard en in Jezus nu niet meer de Verlosser en de Heer zag, toen was de vernietiging pas echt volledig; we zitten nu in de kale vlakte. De mensheid heeft niets meer over om houvast bij te zoeken. Anderzijds wordt de betekenis zichtbaar, als we bedenken dat er een genitief staat: de gruwel van de verwoesting. Het gaat hier om de wanhoop, die de mens onderdompelt in de gruwelijke situatie van de volstrekte eenzaamheid. Allebei die betekenissen zitten er in: Als de verwoesting in de heilige plaats, de kerk, zit, én als de wanhoop en de eenzaamheid de kerk in haar greep krijgen - dan is daar de laatste duivelse en helse actie die de machten in beweging kunnen brengen. De machten zijn geestelijk van aard. Wat er in dit verschrikkelijke avontuur is gebeurd, is niet een kwestie van het lot.
We kunnen nu een vergelijking maken met wat er bijvoorbeeld gebeurd is met de socialistische theorie van Karl Marx of de droom van de democratie bij Rousseau. In die gevallen valt het 'hoe' samen met het 'waarom'. Voor zover wij het daarbij houden, kunnen wij ook de droom koesteren dat alles ook anders had kunnen gaan. In de vergelijkbare perversie die daar opgetreden is, zit niets van het blinde noodlot, van onontkoombare dwang. Net zomin als per slot van rekening het denken van Marx noodzakelijkerwijs zo'n pover en verziekt resultaat had behoeven te hebben, of de uitgangspunten van Rousseau als gevolg van het noodlot hadden moeten uitmonden in de formele kapitalistische democratie in Amerika, zomin was het hopeloos geweest te dromen dat de openbaring van Jezus Christus voluit gestalte zou hebben kunnen krijgen en intact had kunnen blijven. Als men niet tot elke prijs vasthoudt aan een bepaalde opvatting over de totaal verdorven natuur van de mens, dan moet men toch toegeven dat deze edelmoedige ideeën zeker een mogelijkheid tot een leefbare samenleving geven en dus dat ook de Waarheid zoals die door Jezus Christus gestalte heeft gekregen en in Hem geopenbaard is, geaccepteerd had kunnen worden.
De mens had er dus toe bekeerd kunnen worden en de verloedering van het christendom zou dan dus vermeden kunnen zijn. Dat het niet zo is gegaan, ( … ) dan komt dat doordat de geestelijke machten in het geweer zijn gekomen. Het was juist dat nieuwe dat door Jezus werd onthuld dat — niet rechtstreeks aangevallen of vernietigd, nee — omgebogen, listig overgenomen en gebruikt moest worden.

( … )
Om zeker te blijven van hun heersen over de mens konden deze machten niet blijven wat zij voorheen geweest waren: zij moesten zich voeden met wat daar was geplant. Voor deze geestelijke krachten was het wel degelijk een kwestie van leven of dood :
óf zij zouden er niet in slagen de waarheid van het evangelie over te nemen (en bijgevolg zouden dan het geld, de staat en de massa’s gewone objecten worden, heel simpele dingen van weinig belang),
óf zij zouden er, tegen de Heilige Geest in, tegen de bekeerde en wedergeboren mens in, toch in slagen de vrucht van de kruisboom te bemachtigen en dan zouden ze niet alleen nóg machtiger en afschrikwekkender worden, maar bovendien beslist verleidend. In plaats van met terreur en pijnbank te werken, waren zij dan voortaan gehuld in de witte mantel van de gerechtigheid en de waarheid. ( … )

Deze machten, zegt Paulus, zijn aan het kruis genageld met Christus — ja, voor eeuwig - maar nu Christus is opgestaan, zijn wij voortdurend de prooi van deze krachten, die nu nog veel bozer zijn dan ze ooit tevoren geweest zijn, want nu immers zijn ze omhangen met wat zij hebben omgebogen, maar wat in de ogen van de mensen voortdurend met Jezus vervlochten is.
Wie geen christen is, zal zeggen dat ik nu sprookjes sta te vertellen. Laat hem. Het is een kwestie van het geloof. Wie christen is, zal zich geschokt en geërgerd voelen, omdat wat ik zojuist heb geschreven de nederlaag van de Heilige Geest zou betekenen.
Maar is dit dan ook niet juist alles wat ons in Matteüs 24 wordt aangekondigd ?
Is dat niet precies wat wij nu sinds tweeduizend jaren hebben gezien ? De verleiding met al die 'verlossers' van allerlei aard, de toename van de oorlogen, de toegenomen informatie over oorlogen en rampen, de groter wordende hongersnood overal, de haat tegen de waarheid en tegen hen die de boodschap van Christus uitdragen (en laten we niet vergeten dat die haat er ook was in de Middeleeuwse christenheid!), het verraad en de ongerechtigheid die overal de kop opsteken, het verkillen van de liefde, de wonderen die in menigte uitbreken, wonderen die zowel onthutsende tekenen zijn als fantastische zaken (en hebben we het vandaag niet voortdurend over de wonderen van de geneeskunde of van de ruimtevaart-techniek en zo meer ?).
En steeds weer de verleiding! Verleid door alles wat er gebeurt: èn de valse beloften, èn de valse christussen (zogenaamd door God gezonden) en de valse gerechtigheden of vrijheden... Het is er allemaal. Zo wordt heel deze fabelachtige toename van de kracht van deze machten ons uitdrukkelijk voor ogen gezet.
Maar deze extreme kracht van de machten was alleen maar mogelijk doordat het christendom gesubverteerd werd. Het is dus niet een historische speling van het lot dat de zaken zich zo ontwikkeld hebben. De vleesgeworden machten konden niet verdragen dat deze waarheid de wereld verlicht en dat alles zijn juiste plaats krijgt, dat de verleidingen van hun masker zouden worden ontdaan...
Het Licht is in de wereld gekomen en de duisternis heeft het niet opgenomen. En omdat dit licht er was, is het nog donkerder geworden in de duisternis. En de Waarheid is het voedsel geworden voor wat zich zou ontpoppen als de afbuiging, de verlegging van het verstand en van de deugd. Dit werk van de machten, deze vergeestelijking van onze pogingen, deze buitensporigheid waar de mens zich al tweeduizend jaar beknot ziet overal waar het christendom zich verbreidt, kun je zien als een verschrikkelijke demonstratie, niet alleen van het feit dat Jezus inderdaad de Messias was, maar ook van de Waarheid van wat (en Wie) ons is geopenbaard.

.
Betekent dat dan de nederlaag voor de Heilige Geest? Hier moeten we er niet omheen draaien: gemeten naar het succes in de wereld en naar de mate waarin Zijn macht zich manifesteert, ja, beslist een nederlaag. En waarom zouden wij ook willen, dat het anders zou zijn? Zou God de Heilige Geest een andere zijn dan God de Vader en dan God de Zoon? In het Oude Testament zijn we voortdurend getuige van het falen van Gods plan, omdat God de mens niet wil dwingen en geen robot van hem wil maken. Zijn plan faalt bij Adam, bij Kaïn, bij Noach, bij Jozef, bij Mozes, bij de koningen, bij de profeten.
Telkens maakt God weer een nieuw begin, telkens begint Hij weer aan een nieuwe opvoeding. Bij Jezus vinden we het falen van de vrijwillig gekozen machtloosheid. Want als de Opstanding alleen maar waar is voor het geloof, dan is het verhaal van Jezus' optreden historisch gesproken een nederlaag.
En de Heilige Geest dan? Die is niet anders dan de Vader of de Zoon. Geest van licht, van waarheid, enz., zeker, maar voor het geloofsoog. Niet een kracht in de geschiedenis die de volkeren leidt tot gehoorzaamheid aan God of die de loop van de geschiedenis verandert.
De Heilige Geest schenkt niet alleen hoop waar alleen maar wanhoop is, maar ook de kracht om vol te houden temidden van deze rampen, de klaarheid van de Geest om niet in deze verleidingen te vallen, het vermogen om nu zelf die machten die aan het werk zijn om te keren.
Een gelovige zal dan dus iemand zijn die op zijn beurt het inzicht en de kracht heeft om onze materiële werkelijkheden hun macht tot verleiding af te nemen, hun hun masker af te rukken en hun ware gezicht te ontbloten, meer niet, en om ze dan in dienst van God te stellen door ze volledig van hun eigen wetmatigheid weg te leiden. Daar komt echter nooit een parade bij te pas. Staatshoofden die door de Heilige Geest worden geïnspireerd bestaan niet. Er is geen kapitalist die zijn succes aan de Heilige Geest te danken heeft. En de vooruitgang van wetenschap en techniek is ook niet vrucht van de Heilige Geest. Het succes van de machten is dus het omgekeerde. Zij hebben de oorverdovende overwinning behaald, doordat zij juist de waarheid van Christus hebben geknecht tot hun eigen verheerlijking.




.

Uit het laatste hoofdstuk : Eppur si muove –epiloog


Toch is er nog hoop voor het christendom

In mijn jonge jaren beklaagde ik me op een dag over het te grote aantal oudere mensen in een kerk die ik zo graag als dynamisch en jong en open naar de wereld zou hebben willen zien, en ik weet nog dat de oude dominee Maury, een van onze predikanten, tegen mij zei: 'Ik ken een gemeente die volledig leeft van het stille gebed van één oud vrouwtje'.
En ik moet zeggen dat ik dat sindsdien ook zelf heb meegemaakt... Laat niemand tegen mij zeggen, dat wie dat gelooft, in sprookjes of in illusies gelooft. Ik heb in mijn eigen leven (tot mijn voordeel. .. ) gezien hoe veel het gebed van een oude vrouw kan uitrichten. Ik laat mij niet wijsmaken dat dat maar een armzalige en schrale troost is en dat daarin niet de kracht en het waarheidsgehalte van de kerk ligt, alsof die pas iets zou bewijzen als ze met veel oorverdovend geraas het toneel van de wereld binnenstapt. Het is een geestelijke werkelijkheid.

Natuurlijk mogen we er ook niet het rustkussen van onze gemakzucht van maken en ons wijsmaken dat, zolang zulke naamloze eenvoudige christenen er nog zijn, alles wel zal meevallen. Nee, dat zal het niet, maar dat geeft ons nog niet het recht om dat voor nul en van gener waarde te houden. Want we zijn hier op een terrein dat ontsnapt aan de controle en de evaluatie door onze rede. En ik ben er van overtuigd dat als de kerk nog niet dood is, als het christelijk geloof ondanks alles nog leeft, als het Woord van God ook vandaag nog wordt gepredikt en nog steeds haar uitwerking heeft, dat uiteraard in de eerste plaats komt door de aanwezigheid van de Heilige Geest, door de trouw van Christus, maar dat dat hier op aarde tussen de mensen ook berust op het simpele geloof van deze nederigen, van wie buiten God niemand ooit naam of daden zal kennen, maar die toch op aarde behoren tot de schare van de heiligen.

Eppur si muove – en toch beweegt ze : volgens de legende sprak Galileï deze woorden over de Aarde na zijn proces door de kerkelijke rechtbank die stelde dat de Aarde stil staat -fdw.



*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*




Terug naar het thuisblad