- De Witte Werf herfst 2003 -


Naar het artikel over stemrecht voor naturalisatieweigeraars (= migranten)


HET TWEEDE AMENDEMENT:
KWESTIE VAN VERTROUWEN

E Svizzeri sono armatissimi e liberissimi
(‘De Zwitsers zijn uiterst bewapend, en uiterst vrij’)

Niccolò Machiavelli Il Principe Capitolo XII, §5
http://art.supereva.it/filo3000/mac09.htm?p



Tussen democratie en recht op burgerlijk wapenbezit bestaat een diep verband. In iedere staat berusten de wapens bij de soeverein. In een dictatuur worden de burgers ontwapend en onder politiecontrole geplaatst. In een democratie berust de gewapende macht in principe bij de burgers, want zij zijn de soeverein van de natie. Democratie berust op de overtuiging, dat burgers in staat zijn tot verantwoord maatschappelijk gedrag, ook inzake omgang met wapens. Voorstanders van particratie of dictatuur koesteren daarentegen een principieel wantrouwen tegenover Jan Modaal. Zij geloven dat enkel een kleine minderheid - waaronder zijzelf - tot moreel en rationeel handelen in staat is, en dat de modale mens zo handig en listig mogelijk onder controle van die weldenkende minderheid moet worden geplaatst. Wie meer de burgers vertrouwt, zal gemakkelijker zowel democratie als veralgemeend wapenbezit aanvaarden. Wie daarentegen twijfelt aan het gezond verstand en de verantwoordelijkheidszin van de modale burger, zal sneller democratie en veralgemeend wapenbezit verwerpen.

Zwitserland is terzake een interessant voorbeeld. Dit land heeft een zeer aanzienlijke democratische voorsprong op de rest van Europa, en de Zwitserse burgers zijn dan ook, in tegenstelling tot de Belgische, behoorlijk bewapend. Het land heeft slechts een klein geregeld leger, maar kan op 24 uur een volksmilitie van ongeveer 400.000 man mobiliseren. In 465.000 gezinnen worden thuis militaire wapens bewaard. Gedemobiliseerde soldaten hebben nog eens 350.000 wapens thuis, die gebruikt worden bij schietoefeningen die tijdens de zomer in de meeste steden en dorpen plaatsvinden. Daarnaast bezitten de Zwitserse burgers nog een half miljoen niet-militaire vuurwapens. Rond burgerlijk wapenbezit bestaat geen taboe. Zo is in Zürich het jaarlijkse ‘Knabenschiessen’, een evenement waar tieners de gelegenheid krijgen om hun handigheid in het gebruik van vuurwapens te demonstreren, uitgegroeid tot een toeristische attractie. De traditie is al ruim 500 jaar oud.

http://www.knabenschiessen.ch/
http://www.nraila.org/
articles.asp?FormMode=Detail&ID=51
http://rivendell.fortunecity.com/perilith/
919/bio/RKBA03.htm

Volgens het politiek-correcte canon leidt veralgemeend wapenbezit tot veralgemeende moord en doodslag. Zwitserland zou bijgevolg, gezien de ruime vertrouwdheid van de Zwitsers met vuurwapens, een hoogst onveilig land moeten zijn. Dat is echter niet het geval. In Zwitserland gebeuren bijvoorbeeld significant minder moorden dan in België. In 1997, 1998 en 1999 vonden per 100.000 inwoners 145, 218 en 172 moorden plaats in België, en 87, 76 resp.89 in Zwitserland. Blijkbaar impliceert een ruime verspreiding van vuurwapens onder de burgerbevolking helemaal niet, dat de samenleving als zodanig onveilig wordt.

Daarentegen impliceert een bewapende burgerbevolking wél, dat de democratie en de nationale soevereiniteit beter worden beschut. Stephen Halbrook schreef een interessant boek over de achtergronden van de Zwitserse neutraliteit tijdens de tweede wereldoorlog (“Target Switzerland. Swiss armed neutrality in World War II” NY: Da Capo Press, 1998). Het is een weinig besproken, maar merkwaardig feit dat de nazi’s het nooit hebben gewaagd om Zwitserland binnen te vallen. Plannen en redenen waren er nochtans genoeg, en aanleidingen ook (de Zwitsers hebben tijdens de tweede wereldoorlog bijvoorbeeld een aantal Duitse vliegtuigen neergeschoten, die hun luchtruim hadden geschonden). De hoofdreden voor de omzichtigheid van het nazi-regime blijkt de hoge weerbaarheid van de Alpenstaat te zijn. Bij de ‘Anschluß’ van Oostenrijk bij Duitsland in 1938 verklaarde het Zwitserse parlement dat de Zwitsers hun land zouden verdedigen tot de laatste druppel bloed. Toen in 1940 Denemarken en Noorwegen werden bezet, lanceerde de federale regering het ordewoord om een eventuele invasie aggressief te beantwoorden, iedere vermeende oproep tot overgave te negeren en weerstand te bieden tot het einde. Overgave was dus onmogelijk. Toen Duitsland de lage landen binnenviel, veinzde het ook een aanval op Zwitserland. Troepenbewegingen richting grens vonden overdag plaats; ‘s nachts werden die weer teruggetrokken. Op die manier geloofden zowel de Zwitsers als de Fransen dat een grote legermacht was samengetrokken bij de grens. Tot een echte invasie kwam het echter niet.

Nadat Frankrijk was bezet, bereidden de nazi’s de verovering van Zwitserland voor. De Zwitserse hadden 850.000 man, een vijfde van hun bevolking, onder de wapens. De invasieplannen werden in 1941 uitgesteld, om alle krachten op de Sovjet-Unie te kunnen concentreren. In 1944 werd opnieuw een invasie voorzien, maar ook toen werden de plannen uiteindelijk afgeblazen.


Het kleine Zwitserland bleek voor de nazi’s tijdens de hele oorlog een egel, waarvan men maar beter de handen afhield.


Een Zwitserse moeder, met haar wapen
--



Zwitserland was het enige Europese land dat, ondanks zijn geringe omvang, succesvol de nazi’s afschrikte. Halbrook geeft twee redenen: “In World War II, the Swiss had defenses no other country had. Let’s begin with the rifle in every home combined with the Alpine terrain. When the German Kaiser asked in 1912 what the quarter of a million Swiss militiamen would do if invaded by a half million german soldiers, a Swiss replied: shoot twice and go home. Switserland also had a decentralized, direct democracy which could not be surrendered to a foreign enemy by a political elite. Some governments surrendered to Hitler without resistance based on the decision of a king or dictator; this was institutionally impossible in Switzerland. ” (‘Tijdens WO II beschikten de Zwitsers over een uitzonderlijke defensie. Ieder huis had zijn geweer, wat moet gecombineerd worden met het bergachtig terrein. Toen de Duitse keizer in 1912 vroeg wat een kwart miljoen Zwitsers konden doen tegen een invasie van een half miljoen Duitse soldaten, antwoordde een Zwitser: ‘twee keer schieten en naar huis gaan’. Zwitserland had ook een gedecentraliseerde directe democratie die niet door een politieke elite kon worden overgegeven aan een buitenlandse vijand. Bepaalde regeringen gaven hun land zonder weerstand over aan Hitler, op bevel van een koning of dictator. Zoiets was in Zwitserland grondwettelijk onmogelijk.”).

www.stephenhalbrook.com/ts-speech.html


Volgens Halbrook is het dus het Zwitsers systeem van daadwerkelijke volksoevereiniteit, van democratie en burgerlijk wapenbezit, dat de Alpenstaat buiten de oorlog heeft gehouden. Overigens is de historische band tussen recht op individuele wapendracht en democratie zeer oud. Dit wordt bijvoorbeeld geïllustreerd door de Zwitserse Landsgemeinde, de jaarlijkse wetgevende burgervergaderingen die nog steeds functioneren in twee kleine kantons, namelijk Glarus en Appenzell Innerrhoden. Op deze bijeenkomsten (begin mei in Glarus, laatste zondag van april in Appenzell) komen enkele duizenden stemgerechtigde burgers bijeen op een plein, om de hoogste ambtenaren aan te duiden, de kantonnale belastingen vast te stellen en de belangrijkste wetten en investeringswerken goed- of af te keuren. De burgers krijgen een tijd voor de Landsgemeinde het ‘Memorial’ bezorgd, dat is een uitvoerige dagorde van de vergadering, waarop de nodige informatie over alle te beslissen punten staat vermeld. Naast de gewone Landsgemeinde kunnen ook bijzondere Landsgemeinde samengeroepen worden. In Glarus kan dat bijvoorbeeld, indien 2.000 burgers hierom vragen. De Zwitserse bewoners van het kanton kunnen vanaf 18 jaar aan de Landsgemeinde deelnemen. Welnu, in Appenzell gold tot 1991 het degen als enig toegangsbewijs tot de Landsgemeinde. Het degen, vaak een soort familie-erfstuk, gold als bewijs dat men een vrije en soevereine burger was (sinds 1991 kan men ook de stemkaart meebrengen). Tijdens de openingsstoet van de Landsgemeinde lopen de volksmilities voorop, gevolgd door de Landsammann (de leider van de volksvergadering), die het opgeheven ‘Landsschwert’ (landszwaard) van het kanton aan de menigte toont.

www.ai.ch/_d/politik/Landsgemeinde.shtml
www.appenzell.ch/kultur/landsgemeinde.htm
www.glarusnet.ch/lg2003/
http://www.glarusnet.ch/lg2000/pdf/memorial.pdf


Het tweede amendement

In een democratie berust de gewapende macht bij de soevereine en weerbare burgers. Indien de wapens bij de burgers berusten, hebben kandidaat-tirannen geen directe mogelijkheid om de democratische rechten af te schaffen.

Het tweede amendement in de Bill of Rights van de USA is blijkbaar ingevoerd om de soevereiniteit van de burgers te vrijwaren. Hierbij werden de verdediging van de staat en van de individuele burger vaak in één adem genoemd. In de grondwet van Connecticut (1818) luidde het: “Every citizen has a right to bear arms in defense of himself and the state” (‘iedere burger heeft het recht wapens te dragen om zichzelf en de staat te beschermen’);of in Pennsylvenia (1790): “The right of the citizens to bear arms in defence of themselves and the State shall not be questioned” (‘Het recht van de burgers om ter verdediging van henzelf en de staat wapens te dragen, zal niet in vraag gesteld worden’). Er heerste bij de Amerikaanse revolutionairen een diep wantrouwen tegenover het beroepsleger. Als alternatief zagen zij de oprichting van volksmilities (‘militia’) waarbij in principe alle weerbare mannen waren aangesloten. Zo stipuleerde de grondwet van Virginia (1776) “..that a well regulated militia, composed of the body of the people, trained to arms, is the proper, natural and safe defense of a free state” (‘..dat een goed geregelde militie, die het grootste deel van het volk omvat, getraind in wapengebruik, de natuurlijke en veilige verdediging vormt van een vrije staat’). Het achterliggende idee is blijkbaar, dat de vrije samenleving berust op het soevereine en weerbare individu, en dat die weerbaarheid zowel een individuele als een maatschappelijke dimensie heeft. Dit idee wordt weerspiegeld in de tekst van het tweede amendement, die als volgt luidt: “A well regulated Militia being necessary to the security of a free State, the right of the people to keep and bear Arms shall not be infringed” (‘Vermits een goed geregelde militie nodig is voor de beveiliging van de vrije staat, mag niet geraakt worden aan het recht van de burgers om wapens te bezitten en te dragen’).

wwwl.law.ucla.edu/~volokh/2amteach/sources.htm


De grondleggers van de USA hadden een levendig bewustzijn voor het feit, dat vrijheid weer verloren kan gaan, en dat zij alleen met inspanning kan behouden blijven. Bekend is het woord van Benjamin Franklin: “They that can give up essential liberty to obtain a little temporary safety deserve neither liberty nor safety” (‘Diegenen die bereid zijn een essentiële vrijheid op te geven om een beperkte tijdelijke veiligheid te verwerven, verdienen noch vrijheid noch veiligheid’; Historical Review of Pennsylvania. 1759). Dezelfde gedachte wordt uitgedrukt door Daniël Webster:"God grants liberty only to those who love it, and are always ready to guard and defend it." (‘God verleent vrijheid enkel aan diegenen die de vrijheid beminnen, en voortdurend klaar staan om ze te bewaken en te verdedigen’ ; Toespraak van June 3, 1834).

http://www.bartleby.com/100/


De stichters van de USA beseften ook, dat de staatsmacht altijd in handen kan komen van kandidaat-tirannen, en daarom het zwaartepunt van de gewapende macht de facto bij de burgers moest berusten. Zo schreef James Madison (in The Federalist No.46) dat een poging tot machtsovername door een regeringsleger op het verzet zou stuiten van “..a militia amounting to near half a million of citizens with arms in their hands” (‘..een bewapende volksmilitie van bijna een half miljoen burgers’). Het besef dat het algemeen wapenbezit een garantie vormde tegen een machtsgreep door de regering leefde algemeen. Zo schreef genoemde Noah Webster (uitgever van het bekende woordenboek): “The supreme power in America cannot enforce unjust laws by the sword, because the whole body of the people are armed, and constitute a force superior to any band of regular troops that can be, on any pretence, raised in the United States”(‘De hoogste Amerikaanse staatsmacht kan geen onrechtmatige wetten gewapenderhand opleggen, omdat het hele volk is bewapend en een macht vormt die sterker is dan iedere geregelde wapenmacht die onder welk voorwendsel ook in de Verenigde Staten op de been kan worden gebracht’ - An Examination of The Leading Principles of the Federal Constitution, Philadelphia, 1787).

In de twintigste eeuw vond een sluipende aanval plaats tegen het tweede amendement. De algemene politiek-correcte opvatting ging luiden, dat het tweede amendement ‘verouderd’ was. De bekende columnist George Will gaf de algemene politiek-correcte opinie weer toen hij schreef “Whatever right the Second Amendment protects is not as important as it was 200 years ago” (‘Welk recht het tweede amendement ook beschermt, is nu niet meer zo belangrijk als 200 jaar geleden’; ‘Right to bear arms out of date’, Seattle Post-Intelligencer 21 03 91, p.A15). In het politiek-correcte discours wordt vaak verwezen naar de maatschappelijke verbrokkeling om vrijheden terug te schroeven. Zo zei de Amerikaanse president Clinton in verband met wapenbezit het volgende: “..when we got organized as a country and we wrote a fairly radical Constitution with a radical Bill of Rights, giving a radical amount of individual freedom to Americans, it was assumed that the Americans who had that freedom would use it responsibly (...) But it assumed that people would basically be raised in coherent familis, in coherent communities, and they would work for the common good, as well for the individual welfare. What’s happened in America today is, too many people live in areas where there’s no family structure, no community structure, and no work structure. And so a lot of people say there’s too much personal freedom. When personal freedom’s being abused, you have to move to limit it” (‘...toen dit land ontstond, met zijn tamelijk radicale grondwet en tamelijk radicale ‘Bill of Rights’ - die de burgers radicale vrijheid toestonden - was het uitgangspunt dat de Amerikanen die vrijheden ook met verantwoordelijkheidszin zouden gebruiken (...) Dat impliceerde echter dat mensen zouden opgroeien in coherente families, en zowel het collectieve welzijn als de eigen welvaart zouden bevorderen. Heden ten dage leven vele mensen in ons land op plaatsen zonder familiebanden, zonder gemeenschapsbanden, en zonder werk. Velen zeggen bijgevolg dat er teveel vrijheid is. Indien persoonlijke vrijheid wordt misbruikt, moet ze worden beperkt’; US Newswire, 19 04 94; geciteerd in: R.Poe “The seven myths of gun control” NY:Random House 2001, p.258-259). Men vindt in het globalistische discours vaak beide elementen samen terug: misprijzen voor instellingen als gezin en natie, en tegelijk verwijzing naar de verbrokkeling van die instellingen, om vrijheden af te schaffen.

De laatste jaren heeft de oorspronkelijke visie op het Tweede Amendement weer veel terrein veroverd. Belangrijk was de zaak ‘United States v. Emerson’, waarin de Fifth Circuit Court of Appeals bevestigde dat het amendement “...protects the right of individuals, including those not then actually a member of any militia or engaged in active military service or training, to privately possess and bear their own firearms” (‘..het recht beschermt van individuen, ook van diegenen die niet deel uitmaken van een militie of betrokken zijn bij actieve militaire dienst of training, om ten privaten titel vuurwapens te bezitten en te dragen’) . Dit recht kan wel ingeperkt wanneer ernstige aanwijzingen bestaan dat de vuurwapendracht een gevaar voor de omgeving kan opleveren. Zo kunnen zwakzinnigheid of een veroordeling wegens geweldpleging een reden vormen, om iemand de vuurwapendracht te ontzeggen. Maar de grondveronderstelling achter het tweede amendement luidt, dat de mondige burger, tot bewijs van het tegendeel, bekwaam is om vuurwapens te bezitten en te dragen, en dit algemeen recht op wapendracht een belangrijke bescherming vormt van de publieke vrijheden tegen pogingen tot usurpatie van de staatsmacht.

Vuurwapens: zijn burgers te vertrouwen?

Omgekeerd kunnen we de vuurwapenkwestie ook gebruiken, om na te gaan of de modale mensen inderdaad het vertrouwen waard zijn. Wat gebeurt er, wanneer meer mensen over vuurwapens beschikken, en deze mogen meedragen op straat?

De Verenigde Staten zijn ongetwijfeld het meest geschikte laboratorium, om terzake inzichten te verzamelen. Niet alleen is vrije wapendracht in vele deelstaten toegestaan, en is het recht op wapenbezit in de Grondwet ingeschreven. Bovendien is tijdens de laatste twintig jaar de mogelijkheid tot wapenbezit aanzienlijk veralgemeend. Dank zij het werk van John Lott (“More Guns, Less Crime. Understanding crime and gun control laws” Chicago: University of Chicago Press 1998, 2000) beschikken we ook over een vrij nauwkeurig beeld omtrent het effect, dat veralgemeend wapenbezit heeft inzake misdaad.

Het spreekt vanzelf dat de machtsverhouding tussen een misdadiger en zijn slachtoffer drastisch wijzigt, wanneer laatstgenoemde over een vuurwapen beschikt. In de overgrote meerderheid van de gevallen (98%) gebruikt het potentiële slachtoffer het vuurwapen niet effectief, en is de louter dreiging voldoende om de geplande misdaad te doen mislukken (p.3). Niemand weet precies hoeveel keer op een jaar dit gebeurt. In staten waar vuurwapenbezit aan banden is gelegd, zullen mensen die met hun wapen een aanvaller hebben verdreven, dit niet aan de politie gaan melden. Maar uit diverse enquêtes mag benaderend worden besloten, dat in de USA ongeveer 3,6 miljoen keer per jaar op defensieve wijze vuurwapens worden gebruikt (p.11). Misdadigers zeggen over het algemeen, dat ze veel bevreesder zijn voor bewapende slachtoffers dan voor de politie (p.5). Vuurwapenbezit verhoogt de veiligheid van de bezitter. Een ongewapende vrouw die overvallen wordt, loopt 4 x meer kans op ernstige verwondingen indien ze zich verzet. Maar indien ze gewapend is, wordt haar kans op ernstige verwondingen 2,5 x kleiner indien ze zich met haar wapen verzet (voor mannen gaat het effect in dezelfde richting, maar met kleinere verschillen - p.4). Afschrikking werkt daadwerkelijk. Verhoogde pakkans en strengere straffen halen wel degelijk de misdaadcijfers naar omlaag. Men kan dus hetzelfde verwachten voor wat wapenbezit door de burgers betreft.

Het wapenbezit is in de USA tijdens de laatste 15 jaar aanzienlijk gestegen. Voor 1985 waren er acht staten waarin ‘nondiscretionary concealedhandgun laws’ bestonden. Zo’n wetten geven iedere burger, die aan enkele objectieve criteria beantwoordt, het recht om een vergunning tot de verborgen dracht van handwapens te bekomen. De voorwaarden zijn meestal de volgende: een blanco crimineel strafblad, meerderjarigheid, en betaling voor de vergunning. In bepaalde staten komen daar andere eisen bij, zoals de afwezigheid van geestesziekte, of de eis tot enige opleiding inzake het wapengebruik. In twee staten, Vermont en Idaho, is zelfs geen vergunning nodig, al geldt ook daar wapenverbod voor veroordeelde criminelen. Momenteel gelden zo’n wetten in 31 staten (p.43). In deze staten liggen de cijfers inzake gewelddadige criminaliteit 81% lager dan in de andere staten, waar de burgers moeilijker aan wapens geraken (p.47). Staten die verborgen wapendracht door burgers verbieden, kennen verhoudingsgewijs 127% meer moorden dan de staten met de vrije wapendrachtregeling (p.47).

De resultaten van Lott kunnen als volgt worden samengevat:

1. Het veralgemeend wapenbezit heeft een belangrijk afschrikkingseffect op allerhande vormen van misdaad. “The evidence clearly indicates that right-to-carry laws are always associated with reductions in violent crime” (‘De gegevens tonen duidelijk aan dat het recht op wapendracht altijd samengaat met een afname van de gewelddadige misdaad’; p.189). Indien onder de burgers één procent meer een vuurwapen bezit, daalt het aantal moorden met 3,3%, het aantal inbraken met 1,6%, het aantal berovingen met 4,3% en het aantal autodiefstallen met 3,2%. De totale besparing inzake schade voor de slachtoffers, kan geraamd worden op 3,1 miljard dollar. Of anders gezegd: ieder extra vuurwapen dat door een burger wordt gedragen, levert voor de slachtoffers een besparing op tussen de drieduizend en de vijfduizend dollar (p.114). In de diverse deelstaten, waar op uiteenlopende momenten wetten werden ingevoerd die verborgen wapendracht toelieten, ziet men consistent de criminaliteit afnemen vanaf het ogenblik dat de wet wordt ingevoerd: “...violent-crime rates were rising consistently before the right-to-carry laws and falling thereafter. The change in these before-and-after trends was always extremely significant - at least at the 0.1 percent level (...) For each additional year that the laws were in effect, murders fell by an additional 1.5 percent, while rape, robbery, and aggraved assaults all fell by about 3 percent each year” (‘...de cijfers voor gewelddadige criminaliteit namen consistent toe vooraleer de vrije wapendracht werd ingevoerd, en daalden na de invoering. Het verschil in beide trends bleek steeds zeer significant - boven het 0,1% niveau (...) Voor ieder extra jaar dat verliep sinds de wet werd ingevoerd, nam het aantal moorden af met 1,5%, terwijl de cijfers voor verkrachting, beroving en aanranding met 3% per jaar verminderden’; p.170). Indien het aantal burgers dat verborgen wapens draagt met 1 % toeneemt, leidt dit (in de aanvangsfase) tot een vermindering van ongeveer 4 % van het aantal moorden, een vermindering van 7% van het aantal verkrachtingen, of een vermindering van 10% van het aantal inbraken (p.178; uiteraard kan men deze cijfers niet onbeperkt extrapoleren).


2. De bewering dat criminelen sneller vuurwapens zullen gebruiken, indien de kans groter is dat hun slachtoffers vuurwapens bezitten, wordt door de feiten absoluut niet bevestigd.
3. Verborgen wapendracht door de burgers is, in termen van gemaakte kosten, de meest efficiënte manier om de misdaad terug te dringen. Langere gevangenisstraffen, grotere pakkans of meer sociale interventies leveren voor dezelfde investering minder verbetering op van de misdaadcijfers.

4. Er zijn geen statistische aanwijzingen dat meer wettig vuurwapenbezit leidt tot meer ongelukken met vuurwapens. Evenmin zijn er aanwijzingen voor een significante beïnvloeding van het aantal zelfmoorden (p.110-113).

5. Het afschrikkingseffect komt iedereen ten goede, maar vooral diegenen die grotere kans maken op slachtofferschap: “..those who are relatively weaker physically (women and the elderly) and those who are most likely to be crime victims (blacks and those living in urban areas) tend to benefit the most from the passage of right-to-carry laws” (‘...diegenen die fysiek zwakker zijn (vrouwen, ouderen) of meer kans lopen op slachtofferschap (zwarten, stadsbewoners), hebben het meeste voordeel bij de invoering van het recht op wapendracht’; p.183-184).

6. De invoering van het recht of verborgen wapendracht blijkt een bijzonder efficiënt middel te zijn om ‘multiple-victim public shooting’ af te schrikken, zoals die bijvoorbeeld in enkele scholen zijn voorgekomen: “When different states passed right-to-carry laws during the nineteen years we studied, the number of multiple-vitim public shootings declined by a whopping 84 percent. Deaths from all these shootings plummeted by 90 percent, and injuries by 82 percent (...) The very few attacks that still occur in states after enactment of right-to-carry laws tend to occur in particular places where concealed handguns are forbidden, such as schools” ( ‘Wanneer de staten tijdens negentienjarige periode die wij bestudeerden het recht op wapendracht invoerden, nam het aantal publieke schietpartijen met meerdere slachtoffers af met niet minder dan 84%. Het aantal doden bij die schietpartijen verminderde met 90% en het aantal gewonden met 82% (...) De zeldzame aanvallen die nog plaatsvonden in deze staten deden zich doorgaans voor op precies die plaatsen waar verborgen wapendracht verboden was, zoals bijvoorbeeld op scholen’; p.196).

De politiek-correcte leugenfabriek

Lott geeft interessante voorbeelden van de extreem partijdige berichtgeving in de pers, als het over het gevaar en het nut van wapenbezit gaat. In de USA bezitten ongeveer 80 miljoen mensen in totaal tussen de 200 en de 240 miljoen vuurwapens. In 1996 stierven 42 kinderen door ongevallen met vuurwapens (p.238). Dat cijfer is vergelijkbaar met het aantal kinderen dat tijdens ditzelfde jaar verdronken in bad (80) of in kleine badkuipjes (40). Maar toch krijgen kinderen die sterven door ongevallen met vuurwapens in de pers onvergelijkbaar meer aandacht dan kinderen die sterven door verdrinking in een bad of badkuipje. In 1997-98 vonden in totaal vijf schietpartijen in scholen plaats. Twee daarvan konden worden gestopt voordat de politie kwam, door mensen die legale wapens bezaten. Lott ontdekte dat de pers dit feit systematisch verzweeg. “...the October 1997 shooting spree at a high school in Pearl, Mississippi (...) was stopped by Joel Myrick, an assistant principal. He retrieved his permitted concealed handgun from his car and physically immobilized the shooter for about five minutes before police arrived (...) A Lexis-Nexis search indicates that 687 articles appeared in the first month after the attack. Only 19 stories mentioned Myrick in any way. Only a little more than half of these mentioned he used a gun to stop the attack (...) The school-related shooting in Edinboro, Pennsylvania (...) was stopped only after James Strand, the owner of a nearby restaurant, pointed a shortgun at the shooter when he was finishing reloading his gun. The police did not arrive until eleven minutes later. At least 596 news stories discussed this crime during the next month, yet only 35 mentioned Strand. Once again, the media ignored that a gun was used to stop the crime. The New York Daily News explained that Strand ‘persuaded (the killer) to surrender’ (...) Saying that Strand ‘persuaded’ the attacker makes it sound as if Strand were simply an effective speaker” (‘...de schietpartij in oktober 1997 in een middelbare school in Pearl, Mississippi (...) werd gestopt door onderdirecteur Joel Myrick. Hij haalde zijn vergunde vuurwapen uit zijn auto en immobiliseerde de schutter gedurende ongeveer vijf minuten, tot de politie eraan kwam (...) Een zoekactie via Lexis-Nexis toont aan dat in de maand daarop 687 artikelen aan het incident waren gewijd. Slechts 19 van deze berichten maakten melding van Myrick. En slechts iets meer dan de helft hiervan vermeldden ook dat Myrick de aanval met een vuurwapen stopte (...) Een andere schietpartij in schoolverband, in Edinboro, Pennsylvania (...) werd beëindigd nadat James Strand, de eigenaar van een nabijgelegen restaurant, een vuurwapen richtte op de schutter toen die zijn eigen wapen had herladen. De politie kwam slechts elf minuten later ter plekke. In de maand daarop werden 596 nieuwsberichten aan het voorval gewijd, maar slechts 35 maakten melding van Strand. Opnieuw verzwegen de media dat de misdaad met een vuurwapen werd gestopt. De New York Daily News meldde dat Strand de doder ‘overtuigde om zich over te geven’ (...) Beweren dat Strand de aanvaller ‘overtuigde’ wekt de indruk dat Strand gewoon een spreker was met veel overredingskracht’; p.236-237).
Lott werd ook geconfronteerd met de volstrekt verzonnen, maar in de pers eindeloos opnieuw herhaalde bewering dat zijn onderzoek op één of andere manier door de wapenindustrie zou zijn gefinancierd. Hij kreeg ook talrijke fysieke bedreigingen, met inbegrip van een dreigbrief bevestigd aan zijn voordeur (p.204). Terwijl zijn eigen werk in de pers routinematig ‘controversieel’ werd genoemd (een veel voorkomende techniek: men creëert zonder rationele grond een zogezegde ‘controverse’ rond een onderzoek of een persoon, waarna dat onderzoek of die persoon met het denigrerende label ‘controversieel’ kan worden bedacht) verspreidt de pers ongefundeerde beweringen van ‘Handgun Control’ (een lobbygroep tegen vrije wapendracht) zonder enige terughoudendheid (p.204).

De zaak Bellesiles

Totaal anders was het lot van een ander boek , “Arming America. The origins of a national gun culture”, dat in 2000 verscheen. Volgens auteur Michael Bellesiles was er ten tijde van de Amerikaanse revolutie helemaal geen traditie van vrije wapendracht in de USA. De meeste Amerikanen zouden in de 16de, 17de en 18de eeuw helemaal geen vuurwapens hebben gehad, en wie er toch een had bewaarde het niet thuis, maar in een gecentraliseerde opslagplaats. Volgens Bellesiles waren vuurwapens trouwens te duur voor de meeste mensen. De auteur stelde dat pas in de 19de eeuw het vuurwapenbezit algemener werd, en dat aansluitend daarop de mythe ontstond van de gewapende en vrijheidslievende Amerikaanse pionier.

Het boek van Bellesiles verscheen juist in de periode dat de discussie over de betekenis van het tweede Amendement zijn hoogtepunt bereikte. De implicaties voor de interpretatie van het tweede amendement waren duidelijk: indien de Amerikanen ten tijde van de revolutie nauwelijks vuurwapens bezaten, is het erg onwaarschijnlijk dat het tweede amendement de bescherming van het recht op individueel wapenbezit beoogde. Het werk werd dan ook volop geciteerd en toegejuichd door de voorstanders van ‘gun control’. “Arming America” kreeg diverse hemelhoogjuichende besprekingen. De ‘Economist’ publiceerde een lang en positief artikel voordat het boek op de markt was (‘Arms and the man’ Economist 03 07 99, p.17). “Bellesiles has dispersed the darkness that covered the gun’s early history in America. He provides overwhelming evidence that our view of the gun is a deep superstition as any that affected Native Americans in the 17th century” schreef Garry Wills in de New York Times (‘Bellesiles heeft de duisternis verdreven rond de vroege geschiedenis van het vuurwapen in Amerika. Hij levert het verpletterend bewijs dat onze kijk op die geschiedenis al even bijgelovig is als de opvattingen betreffende de Indianen in de 17de eeuw’; in:‘Spiking the gun myth’, NYT 10 09 00, p.3). Prof. Fred Anderson prees op de voorpagina van de Los Angeles Times de ‘intellectual rigor’ (‘intellectuele precisie’) en ‘thorough scholarship’ (‘allesdoordringende intellectuele bekwaamheid’) van Bellesiles, en bestempelde het boek als een “..brief against the myths that align freedom with the gun” (‘een gezaghebbend betoog tegen de mythe volgens dewelke vrijheid en wapenbezit samengaan’; in: ‘Guns, rights and people’, LAT, 17 09 00, p.1). De ‘New York Times Book Review’ publiceerde eveneens een lang en prijzend artikel (‘In love with guns’, NYRB, 19 10 00, p.30).

Bellesiles werd ook bekroond omwille van zijn baanbrekend werk. Het oorspronkelijk artikel (‘The origin of gun culture in the United States, 1760-1865’, Journal of American History, 425ff., 1996) kreeg in 1997 van de ‘Organization of American Historians’ de ‘Binkley Stephenson Award’. “Arming America” kreeg ook de ‘Bancroft Prijs’ van Columbia University (de meest prestigieuze prijs voor Amerikaanse geschiedenis).

http://www.oah.org/activities/awards/binkleystephenson/winners.html


Aanvankelijk waren omtrent “Arming America” enkel vanuit de vuurwapenlobby en vanuit conservatieve hoek dissidente stemmen te horen. Maar weldra doken historici op die de centrale stellingen van het boek één voor één onderuit haalden. Nee, het was niet waar dat in de 17de en 18de eeuw slechts weinig Amerikanen vuurwapens bezaten. Nee, het was onjuist dat die vuurwapens op centrale plaatsen werden opgeslagen. Nee, vuurwapens waren niet onbetaalbaar duur. Geschiedkundigen ontdekten dat Bellesiles onbestaande bronnen citeerde, of voor bepaalde beweringen verwees naar bronnen die het omgekeerde leerden van wat hij schreef. Andere beweringen van Bellesiles bleken om simpele mathematische redenen onmogelijk. James Lindgren geeft een goed overzicht van de reeks ongelofelijke vervalsingen en vertekeningen (“Fall from Grace: ‘Arming America’ and the Bellesiles Scandal’ Yale Law Journal 26 04 02, p.2195-2249).

instapundit.com/lawrev/Lindgren.pdf


Zoals Linda Gorman opmerkte in de ‘Denver Post’ (‘Do libraries need lie detectors’, 21 0’ 02) hoort “Arming America” thuis in het lange rijtje van politiek-correcte leugenboeken, op gelijke voet met bijvoorbeeld ‘I, Rigoberta Mench’ (waarin ‘mensenrechtenactivist’ Mench, die de Nobelprijs voor de Vrede kreeg en talloze eredoctoraten opstapelde, een grotendeels verzonnen autobiografie presenteert), ‘City of Quartz’ (waarin Mike Davis een nepverhaal serveert over de uitdrijving van minderheden uit Los Angeles; niettemin verplichte lectuur of aangewezen referentiewerk in de geschiedenisopleiding aan diverse Amerikaanse universiteiten) of ‘Fragments’ (volkomen verzonnen holocaustherinneringen van Binjamin Wilkomirski, door vrijwel alle zogenaamde autoriteiten op dit domein voor authentiek verklaard en onder de prijzen bedolven). Gorman merkte op dat het valse boek van Bellesiles in meer bibliotheken te vinden was dan het boek van Lott. De “Arming America”-episode leert ons nogmaals, dat opperste argwaan geboden is wanneer zo’n politiek-correcte theses via de pers worden gepromoot, en dat we ook geen blind vertrouwen mogen schenken aan academische instanties die zulke theses publiek steunen en onderschrijven. Er zijn wel degelijk heel wat academici te vinden die bereid zijn om in, in dienst van de politiek-correcte ideologie, de gekste stellingen met hun gezag te ondersteunen. De enige weg die overblijft is die van zelfstandig en zorgvuldig doornemen van de aangevoerde argumenten en tegenargumenten.

De Britse ervaring

De globalistische ideologie streeft naar totale onderwerping van het individu aan de almachtige staat. De ontwapening van de burgers is een onderdeel van dit streven. De globalisten deinzen niet terug voor de dure prijs, die individuele mensen moeten betalen voor die ontwapening. Geen enkel boek illustreert dit wellicht duidelijker dan het recente boek van Joyce Malcolm “Guns and violence: the English experience” (Harvard UP, 2002). Malcolm heeft een zeer uitputtende studie gemaakt over de evolutie van wapenbezit en criminaliteit in Engeland sinds de Middeleeuwen. Blijkt dat de misdaad van de Middeleeuwen tot de 19de eeuw voortdurend afnam. Tijdens dezelfde periode hadden de burgers ook steeds ruimere mogelijkheden, om zich voor hun persoonlijke verdediging van vuurwapens te voorzien. In de 19de eeuw werden weinig moorden gepleegd, terwijl het vuurwapenbezit zeer algemeen was. Een zeer belangrijk historisch moment was de invoering van de ‘Bill of Rights’ in 1689, die aan de meeste Engelsen het formele recht verleende “...to have arms for their defence” (‘...om wapens te dragen voor hun verdediging’). Het veralgemeend recht op individuele wapendracht had tegen de 18de eeuw in Engeland stevig wortel geschoten. In de loop van de 20ste eeuw, en vooral tijdens de laatste vijftig jaar, werd dit recht weer afgebroken, en schoten de misdaadcijfers weer omhoog. De afbraak van het recht op vrije wapendracht, dat in de 19de eeuw volledig intact was, gebeurde op een sluipende manier. Na de invoering van de ‘Firearms Act’ in 1920 vaardigde het Home Office instructies uit aan de politie, om de verlening van wapenvergunningen zoveel mogelijk te beperken. In 1937 luidde zo’n instructie: “As a general rule applications to possess firearms for house or personal protection should be discouraged on the grounds that firearms cannot be regarded as a suitable means of protection and may be a source of danger” (‘In algemene regel moet de aanvraag voor vuurwapenvergunningen ter bescherming van een woning of een persoon worden ontmoedigd, want vuurwapens zijn geen geschikt middel voor verdediging en zij kunnen gevaarlijk zijn’; p. 171). Tot 1989 bleven de teksten van deze richtlijnen echter geheim, zodat het publiek niets afwist van deze campagne tegen vuurwapendracht. Malcolm noteert: “There was no public debate or consultation at any stage in the implementation of this Home Office policy, which (...) effectively removed the 1689 right of Englishmen to have arms for their defence” (‘Op geen enkel moment was er bij de implementatie van deze politiek van het Home Office, die in feite het in 1689 geöfficialiseerde recht op defensieve wapendracht van de Engelsen afschafte, enig openbaar debat of enige raadpleging van het publiek’; p.172). Een klassiek voorbeeld van het feit, dat de machthebbers steeds weer pogen om de rechten van de burgers af te breken, en dat gebrek aan waakzaamheid op dit vlak zich steeds wreekt. Na de tweede wereldoorlog werden in Groot-Brittannië nog enkele beperkende wetten goedgekeurd, die nadien door de rechtbanken ook extreem strikt werden geïnterpreteerd, met als gevolg dat vrijwel iedere poging om zich tegen misdadigers te verzetten strafbaar is geworden. Uit het relaas van Malcolm blijkt, dat meer op het spel staat dan louter ontwapening. De globalistische staat ontneemt de burgers ook ieder recht op zelfverdediging. Een Engelse boer, Tony Martin, kreeg levenslang omdat hij een nachtelijke inbreker doodschoot en een tweede verwondde. Martin woonde alleen en in zijn boerderij was reeds herhaaldelijk ingebroken. Toen het vonnis werd voorgelezen, begon de familie van de inbreker vanop de publieke tribune te juichen. In beroep werd het vonnis ‘gemilderd’ tot 15 jaar celstraf, niet omdat de straf te zwaar werd gevonden maar omdat Martin verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn (p.213-215). De 56-jarige Eric Butler werd op de Londense metro door twee boeven overvallen, die zijn hoofd tegen de deur van het metrostel sloegen en zijn keel dichtknepen. Butler kon zich redden door een van de aanvallers te verwonden met een mes, dat in zijn wandelstok zat verborgen. Het slachtoffer werd veroordeeld wegens onwettige wapendracht (p.184). Zelfs een oude dame, die een groep overvallers kon verdrijven met een speelgoedpistool, werd hiervoor gearresteerd. Hetzelfde gebeurde met een man, die met een speelgoedrevolver twee inbrekers in bedwang hield tot de politie kwam (p.184). De globalistische ideologie streeft in alle opzichten naar maximale onmacht voor de individuele burger. Burgers mogen niet alleen geen wapens dragen die de machtspositie van de staat in gevaar kunnen brengen. Ze moeten zich zelfs voor hun individuele bescherming volledig overleveren aan diezelfde staat, hoewel die staat volstrekt onbekwaam is om die bescherming te verzekeren. De prijs die de gemeenschap moet betalen is zeer hoog: meer moorden, meer criminaliteit, meer economisch verlies voor de niet-criminele burgers. De politiek-correcte klasse vindt die prijs niet te hoog, en voert een voortdurend ideologisch offensief om de situatie van volstrekte individuele machteloosheid, en volledige afhankelijkheid van de staatsmacht, als de ‘normale’ toestand voor te stellen.

Besluit

Het een oude wijsheid, dat democratie en burgerlijk wapenbezit samenhoren. Aristoteles formuleerde de essentiële principes reeds in zijn “Politeia”: “Oligarchieën of dictaturen (...) wantrouwen allebei het volk, en ontwapenen daarom het volk” (boek 5,X); “...diegenen die de wapens hebben kunnen altijd het lot van de staat bepalen” (boek 7,IX). In een regime waarin het volk de staat bestuurt met het oog op het algemeen belang, geldt volgens Aristoteles het wapenbezit als het definiërend kenmerk van de burger: “De burgers zijn diegenen die wapens dragen” (boek 3, VII)


http://uspoliticsonline.com/philosophy/aristotle-politics-89.html


Deze opvattingen van Aristoteles werden geloofd door John Adams, de tweede president van de USA, in zijn geschrift “Defense of the Constitutions of Government of the United States”, waar hij de historicus Nedham citeert:“ ‘As Aristotle tells us, in his fourth book of Politics, the Grecian states ever has special care to place the use and exercise of arms in the people, because the commonwealth is theirs who hold the arms: the sword and sovereignity walk hand in hand together’. This is perfectly just” (‘Zoals Aristoteles schrijft in het vierde boek van zijn ‘Politeia’ , vertrouwden de Griekse staten wapengebruik en wapenoefening zorgvuldig toe aan het volk, omdat het gemenebest berust in de handen van diegenen die de wapens dragen: het zwaard en de soevereiniteit gaan hand in hand’. Dat is volledig terecht’). In hetzelfde geschrift stelt Adams trouwens ook, dat de burgers gerechtigd zijn om de wapens ook voor zelfverdediging in te zetten.

De Zwitserse en Engelse ervaringen en de analyse van de Amerikaanse misdaadcijfers door Lott tonen aan, dat de door Aristoteles en de Amerikaanse founding fathers gehuldigde stellingen inzake burgerlijk wapenbezit realistisch zijn, werkbaar, door en door democratisch - en wellicht daarom ook zo controversieel. Een tweede amendement wordt best ook in Europa ingevoerd.

_________________________________

DEMOCRATIE SMAAKT NAAR MEER


In 24 van de 50 staten van de USA bestaat het referendum op volksinitiatief (dit in tegenstelling tot het federale niveau, waarop geen democratie voorhanden is).

Recent verscheen een 659 blz dikke turf over direct-democratische besluitvorming in de USA (Dane Waters “Initiative and Referendum Almanac” Durham, Carolina Academic Press, 2003). Hierin vindt men ondermeer de resultaten van de meest omvangrijke opiniepeiling inzake directe democratie, die ooit in de USA werd gehouden. In al de lidstaten werden telkens duizend burgers ondervraagd omtrent hun standpunt over direct-democratische besluitvorming. De peiling vond plaats in 1999-2000 en werd gehouden door het peilingsbureau Portrait of America (POA). De vraag luidde: “In many states, citizens can place initiatives on the ballot by collecting petition signatures. If a majority of voters approve the initiative on Election Day, it becomes law. Is this a good idea?” (‘In vele staten kunnen burgers voorstellen ter stemming voorleggen door handtekeningen te verzamelen. Indien een meerderheid van de kiezers het voorstel bij stemming goedkeurt, wordt het voorstel een wet. Is dit een goed systeem?’).

In alle staten vindt men, dat er minstens 30% meer voorstanders zijn dan tegenstanders.


Tegenstanders van de democratie beweren nogal eens, dat kiezers door het BROV overvraagd worden en dat ze na een tijd aan ‘verkiezingsmoeheid’ gaan lijden. Deze POA-peiling liet toe om een en ander te onderzoeken. De onderzoekers beschouwden daartoe drie groepen staten:

A: de staten waarin tijdens de vier jaar voor de peiling 15-29 referenda plaatsvonden
B: de staten waarin tijdens dezelfde periode 3 tot 9 referenda plaatsvonden
C: de staten waarin tijdens dezelfde periode 2 of minder referenda plaatsvonden

In de groep staten met meer dan 15 referenda zijn er gemiddeld 72% voorstanders van directe democratie, en gemiddeld 12% tegenstanders. Een typisch voorbeeld is Californië, met 74% voorstanders en 11% tegenstanders.

In de groep staten met een middelmatig aantal referenda vindt men gemiddeld 68% voorstanders en 14% tegenstanders.

In de groep staten met weinig of geen referenda zijn er gemiddeld 61% voorstanders en 16% tegenstanders. Een typisch voorbeeld is de staat New York, waar geen BROV bestaat en 54% voorstander zijn, tegenover 20% tegenstander. Het onderzoeksbureau besluit: “The 1999-2001 surveys conclusively demonstrate that the experience of voting on initiatives and referendum actually increases support for the process” (‘Deze peiling uit de periode 1999-2001 levert het overtuigend bewijs dat ervaring met volksinitiatieven en referendum de steun voor deze instellingen verder doet toenemen’ p.477). Kort gezegd: democratie smaakt naar meer.

Voor de USA als totaliteit vindt men 67,8% voorstanders van directe volkswetgeving, tegen 13,2% tegenstanders (p.479).

Bij dit onderzoek werd ook gepeild naar de wenselijkheid van directe democratie op federaal niveau (“Should there be a similar process where citizens can place laws on the ballot nationwide?”; ‘Moet er een vergelijkbaar proces, waarbij burgers wetsvoorstellen kunnen lanceren, op nationaal niveau worden ingericht?’). Hier waren 56,7% voorstanders en 20,9% tegenstanders. Omdat de USA op het cruciale federale niveau aan haar burgers de wetgevende mogelijkheden ontzegt die door de meerderheid worden verlangd, kan dit land (net als bv. de EU-lidstaten) niet als een democratie worden beschouwd.


Verder werd in de peiling gevraagd, of het gemeenschappelijk belang beter werd gediend door het parlement dan door de kiezers bij een referendum (“All other things being equal, which do you think is more likely to produce laws that are in the public interest; When the law is adopted by the legislature, or when the voters adopt the law”; ‘Wie denkt u dat onder gelijke omstandigheden het meest kans heeft om wetten goed te keuren die het algemeen belang dienen: de volksvertegenwoordiging, of de direct stemmende burgers?’). 65,5% van de ondervraagden menen dat de kiezers beter het algemeen belang dienen, terwijl 20,4% meent dat de volksvertegenwoordiging beter is.

EUROPESE PEILINGEN


Een nieuwe Gallup-enquête, waarvan de eurobarometer op 23 juli de resultaten bekendmaakte, laat zien dat een grote meerderheid van de Europeanen een referendum wenst over de Europese grondwet. 83% vindt zo’n referendum ‘onmisbaar’ (40%) of ‘nuttig, maar niet onmisbaar’ (43%). Daarentegen vindt 12% van de bewoners zo’n referendum ‘nutteloos’, terwijl 5% geen mening heeft. Bij de jongeren (89%) en bij de hogergeschoolden (86%) liggen de cijfers boven het gemiddelde voor de totale bevolking.

(Flash Eurobarometer 142, p.56; http://europa.eu.int/
comm/public_opinion/flash/fl142_convention.pdf)

Een andere europeiling liet zien dat 59% van de 7.500 ondervraagde Europeanen niet Iran of Noord-Korea, maar wel Israël als de belangrijkste bedreiging voor de wereldvrede beschouwde. De voorzitter van de Europese Commissie drukte hierover reeds zijn bezordheid uit, en pleegde overleg met de ‘Ant-Defamation League’ en het ‘World Jewish Congress’, met het oog op een ideologisch tegenoffensief. Europa voedt U op.

Toevoeging door democratos: Meer over Prodi's kruiperigheid.

http://www.euobserver.com/
index.phtml?sid=9&aid=13376

_________________________________


PARTIJDIGE TELEVISIE


In vorige nummers van de Witte Werf hebben we reeds gewezen op het feit, dat de grote meerderheid van de journalisten zichzelf als ‘progressief’ beschouwt.

Uit een onderzoek dat de Gentse universiteit begin dit jaar doorvoerde bleek, dat 73% van de journalisten SP.A-Spirit of Agalev wou stemmen (De Standaard, 05 06 03). Ook in Nederland werd onlangs vastgesteld, dat bijna 80% van de journalisten op een linkse partij stemt (NRC-Handelsblad, 08 05 02).

Deze voorkeur heeft ook gevolgen voor de televisie-uitzendingen. Uit de antwoorden op de vraag die N-VA-er Kris Van Dijck stelde in het Vlaams parlement blijkt dat vertegenwoordigers van de diverse Vlaamse partijen zeer ongelijk aan bod komen in de programma’s die niet door de nieuwsdienst worden gemaakt. Het gaat dus om spelprogramma’s, talkshows, infotainment en dergelijke, waarvan de productie door de VRT meestal wordt uitbesteed (genre ‘De Laatste Show’, ‘Confidenties in Toscane’, ‘Aan Tafel’, ‘Tien voor Taal’ enz). De twee partijen die in dit soort programma’s verhoudingsgewijs het meest worden bevoordeligd zijn dezelfde partijen die ook de voorkeur van de journalisten wegdragen: de SP.A (37% van de TV-optredens en programma’s) en Agalev (18%). Voor de CD&V (24%) en de VLD (21%) ligt het aantal TV-optredens dichter bij hun stemmenaantal bij de laatste verkiezingen. De N-VA kwam in deze programma’s slechts één keer aan bod, en het Vlaams Blok was volledig uitgesloten (Gazet van Antwerpen, 30 09 03, p.4).

_________________________________


DIRECTE DEMOCRATIE :
84% VAN DE DUITSERS IS PRO


Viktoria Kaina (2002) “Elitenvertrauen und Demokratie. Zur Akzeptanz gesellchaftlicher Führungskräfte im vereinten Deutschland” Wiesbaden: Westdeutscher Verlag

Uit een onderzoek dat reeds enkele jaren geleden werd uitgevoerd en waarvan de resultaten nu in boekvorm zijn gepubliceerd, blijkt dat de meeste Duitsers voorstanders zijn van directe democratie. Op de vraag hoe ze stonden tegenover de uitspraak: “Die Einführung von Volksbegehren und Volksentscheiden ist eine notwendige Ergänzung der Demokratie” bekwam men de volgende antwoorden:

 

Elite

Totale
bevolking

Ablehnung

10%

1%

niedrige
Zustimmung

30%

15%

hohe Zustimmung

38%

52%

sehr hohe
Zustimmung

22%

32%



Hoewel bij de maatschappelijke elite de voorkeur voor directe democratie heel wat lager ligt dan bij de totale bevolking, vindt men bij deze groep globaal genomen toch ook een prodemocratische meerderheid. Men kan zich dan afvragen hoe het mogelijk is dat op federaal niveau geen spoor van directe democratie te bekennen valt in het verenigde Duitsland. De ‘elite’ is bij Kaina echter een verzamelbegrip, waarin zowel vertegenwoordigers van de economische, de politieke, de syndicale als de militaire elite worden gegroepeerd.


Welke motieven hebben de vertegenwoordigers van de elite, om zich tegen directe democratie te verzetten? De onderzoekers legden aan de ondervraagden ook vragenlijsten voor, die peilden naar het belang gehecht aan ‘Pflicht- und Akzeptanzwerte’ (waarden inzake plichten en berusting), naar de neiging tot ‘Idealistisches Engagement’ (idealistisch engagement) en naar de neiging tot ‘hedonistischer Individualismus’ (hedonisme en individualisme). Het blijkt dat leden van de maatschappelijke elite, die hoger scoren voor idealistisch engagement, gemiddeld ook meer voorstander zijn van directe democratie, terwijl diegenen die meer de nadruk leggen op plichten en berusting, eerder directe democratie verwerpen (hedonisme en individualisme spelen geen grote rol; zie p.138).
Heel duidelijk speelt bij vele leden van de elite de vrees mee, dat zij minder invloed zullen hebben op de besluitvorming indien de burgers kunnen meespreken, wat door Kaina als volgt wordt geformuleerd: “Eliten nicht-politischer Funktionssysteme [wollen] in ihren Zugangschancen zum politischen Entscheidungsprozess nicht mit den Mitwirkungsrechten der Bevölkerung konkurrieren und [fürchten] um ihre priviligierten Beteiligungsmöglichkeiten” (‘Elites uit niet-politieke circuits willen op het vlak van mogelijkheden om het politiek besluitvormingsproces te beïnvloeden niet in concurrentie treden met de bevolking en zij vrezen voor hun privileges inzake politieke impact’ p.139). Hier moet gewezen worden op een belangrijk verschil tussen België enerzijds, en landen als Nederland en Duitsland anderzijds. In onze twee buurlanden valt de polariteit tussen voorstanders en tegenstanders van directe democratie grotendeels samen met de traditionele links-rechts polariteit. In Nederland en Duitsland is links doorgaans pro directe democratie, en rechts doorgaans eerder tegen.


In België ligt dit anders. In ons land zijn de socialistische partijen historisch veel sterker vergroeid met het machtsapparaat, met de unitaristische economische elite en met het koningshuis. Anderzijds ziet men dat het idee van directe democratie, bijvoorbeeld in de burgermanifesten van Verhofstadt of in de partijprogramma’s van VLD en Vlaams Blok, bij rechts een zekere aanhang heeft gekregen. In Duitsland ziet men dat bij de vakbondselite een grote sympathie leeft voor directe democratie, terwijl de Belgische vakbonden zich in aansluiting bij de socialistische en christen-democratische partijen meestal vrij anti-democratisch opstellen. Bij de Duitse economische elite vindt men dan weer een groot wantrouwen tegenover directe democratie, zoals blijkt uit de volgende tabel:

 

vakbondselite

ondernemers

Ablehnung

2%

20%

niedrige
Zustimmung

12%

44%

hohe Zustimmung

50%

26%

sehr hohe
Zustimmung

36%

10%




Wat de Duitse politieke partijen betreft, moet men een scherp onderscheid maken tussen partij-elite en kiezers. Bij de kiezers vindt men bij alle partijen een grote meerderheid pro democratie (p.141,277):


 

CDU/
CSU

FDP SPD B90/
groen
PDS
Abl.

2%

1%

1%

-

-

niedr.
Zust.

18%

21%

11%

8%

7%

hohe
Zust.

51%

41%

58%

48%

24%

s.hohe
Zust.

28%

37%

30%

44%

69%


Oordeel van de kiezers van de diverse partijen over directe democratie

---


Dat ligt helemaal anders bij de partijelites. Bij de linkse partijen, vooral de PDS en de groenen maar ook de sociaal-democraten, heerst aan de brede top een welwillendheid tegenover directe democratie die niet onderdoet voor wat leeft bij de bevolking. Bij de christendemocraten daarentegen, overheerst een anti-democratische stemming (net als in België en Nederland).

 

CDU/
CSU

FDP SPD B90/
groen
PDS
Abl.

19%

6%

-

-

-

niedr.
Zust.

46%

16%

5%

-

-

hohe
Zust.

31%

59%

48%

18%

2%

s.hohe
Zust.

4%

19%

47%

82%

98%


Oordeel van de politieke elite per partij over de directe democratie
---


We zien dat het CDU/CSU-tweespan - dat de invoering van de directe democratie in Duitsland hardnekkig blokkeert - geenszins het streven van zijn kiezers respecteert: het zoveelste voorbeeld van ‘volksvertegenwoordigers’ die allerminst het volk, nog minder de kiezer, maar wel degelijk de economische elite blijken te vertegenwoordigen. Blijkbaar zijn er aan de top van de politieke besluitvorming binnen zo’n partijen machtige mechanismen werkzaam, die bewerkstelligen dat de verkozenen, tegen hun eigen overtuiging en die van hun kiezers in, de invoering van de directe democratie tegenhouden. Die blokkering moet het werk zijn van een betrekkelijk beperkte superelite, want zelfs binnen de manifest anti-democratische christen-democratische partijen is er nog een aanzienlijk deel van de bredere elite voorstander van directe democratie.

Het besluit is duidelijk: in het Duitse particratische regime is er een aan de top een kleine en discreet georganiseerde minderheid werkzaam, die de belangen dient van de economische machthebbers en daarom de weg naar de invoering van de democratie verspert, tegen de wens in van de grote meerderheid van de bevolking. Het zal in ons land wel niet anders zijn.

.

SNEL BELG WORDEN:
DE RECHTE WEG NAAR GELIJKE RECHTEN


Waar kun je beter wonen dan in je eigen geest? Er gaat niets boven thuisloosheid

Hafid Bouazza

Wie uit een cultuur van onderdrukking komt, staat de verworvenheid van het vrije woord niet meer af

Ayaan Hirsi Ali


‘Migrantenstemrecht’ is eigenlijk een misleidende term. De discussie gaat niet over stemrecht voor ‘migranten’. Het gaat over stemrecht voor immigranten die permanent en wettig in België verblijven, maar die weigeren om de Belgische nationaliteit aan te nemen. In België kan men snel Belg worden. ‘Stemrecht voor naturalisatie-weigeraars’ is dus een meer nauwkeurige omschrijving.

De Waalse partijen en de SP.a willen gemeentelijk stemrecht voor niet-Belgen die enkele jaren in ons land verblijven, en de PS wil bovendien ook provinciaal stemrecht. De mening van de gemiddelde burger blijkt moeilijk in kaart te brengen. Een enquête gepubliceerd in de Gazet van Antwerpen (24 10 03) leverde 80% tegenstanders op in Vlaanderen. Kiezers van de SP.a, de enige grote Vlaamse partij die stemrecht voor niet-Belgen verdedigt, zijn voor 62% tegen. Op deze peiling kwam nogal wat kritiek, maar andere bevragingen geven ook meerderheden contra. Zo vonden de professoren Kris Deschouwer en Stefan Walgrave dat 52,9% van de SP.A-Spirit-kiezers tegenstanders zijn van ‘gemeentelijk migrantenstemrecht’ (De Morgen, 22 04 03, p.4). Een peiling in Le Soir (04 11 03) leverde dan weer een lichte meerderheid pro ‘migrantenstemrecht’ op. Deze gigantische verschillen roepen ernstige vragen op omtrent de betrouwbaarheid en het gemanipuleerd karakter van dit soort enquêtes. Maar in elk geval is een meerderheid in het parlement voorstander, en dat is doorslaggevend. De mening van de burgers heeft daarentegen geen enkel belang. In de loop van het debat werd trouwens herhaaldelijk en uitdrukkelijk gesteld, dat het nut van de parlementsleden juist bestaat in het nemen van besluiten die tegen de volkswil ingaan. Zoals gewezen VLD-voorzitster Annemie Neyts, voorstandster van ‘migrantenstemrecht’, heel snedig formuleerde:
" Dat de meeste Vlamingen tegen zouden zijn, is geen argument. Of zeg je er dan meteen bij dat je geen verkozen politici meer nodig hebt?” (HUMO 7 oktober 2003, p.11).

Referendum?

De VLD verzet zich tegen ‘migrantenstemrecht’ (al lijkt de tegenstand eerder op elektorale dan op principiële gronden te berusten). Deze partij heeft, niet verwonderlijk, een wetsvoorstel klaar om een referendum te houden over de kwestie (De Standaard, 21 10 03; ikzelf heb dit idee vroeger ook al geopperd, in een lezersbrief in De Standaard, 09 06 00). Volgens Coveliers, VLD-fractievoorzitter in de senaat, zou zo’n referendum aantonen dat “..SP.A-Spirit iets wil laten goedkeuren waar de Vlamingen tegen zijn” (DS 21 10 03, p.6). Hij heeft waarschijnlijk gelijk. Ook SP.a- voorzitter Steve Stevaert gelooft, dat de meeste Vlamingen tegen zijn.

Stevaert is qua directe democratie een geval apart, want hij heeft enkele jaren geleden een petitie voor de invoering van het bindend referendum getekend (terwijl Louis Tobback de boot afhield). De SP.A-voorzitter heeft in een vroeger leven ook wetgevende initiatieven genomen pro directe democratie. Maar betreffende een eventueel referendum over het ‘migrantenstemrecht’, vervalt hij in anti-democratische retoriek:
Er worden wel meer beslissingen genomen waar veel Vlamingen tegen zijn. Of gaan we er een referendum over houden? Dan ken ik nog wel een paar leuke onderwerpen. Zullen we een referendum houden over de afschaffing van alle belastingen? Of misschien kunnen we de bevolking eens vragen of villa’s zoals die van Rik Daems verboden moeten worden” (HUMO 7 oktober 2003, p.11). Particratie is inderdaad geen democratie. Je hebt inderdaad, zoals Annemie Neyts het stelt, verkozen politici nodig om tégen de volkswil te kunnen ingaan. Want het volk is gevaarlijk en dom, en volgens Stevaert zouden ze direct alle belastingen afschaffen, indien ze daartoe de kans zagen. In Zwitserland bestaan eigenaardig genoeg nog altijd belastingen, ook al kunnen Zwitserse burgers alle taksen per referendum direct wegstemmen. Misschien is het door Stevaert geselecteerde voorbeeld een beetje ongelukkig. Zou bijvoorbeeld een referendum over fiscale amnestie voor belastingsfraudeurs geen “..leuk onderwerp” zijn? Steve?

Zie ook knipselbijlage p.D


De democratische eer van de SP.a werd vooralsnog gered door vice-premier Vande Lanotte die stelde:
Ik ben voor elk referendum. U zult lachen, maar ik ben een grote aanhanger van de directe democratie. Ik heb er in 1987 zelfs een boekje over geschreven. Ik ga ervan uit dat de burger meestal verstandiger is dan vele politici denken. Veel mensen in mijn partij denken van niet, maar ik wel (...) Waar ik niet tegen kan, is dat sommigen alleen maar referenda willen als het hun goed uitkomt. Voor dit of dat wél, voor zus en zo niét. Als de vaste regel is dat je de bevolking laat beslissen, so be it. En dan verlies je eens, maar dat is de kern van de democratie” (De Morgen, 31 10 03, p. 47) .

Dat is tenminste klare, democratische taal.

De argumenten pro

Waarom zou iemand die de Belgische nationaliteit afwijst, tòch stemrecht moeten krijgen? Er circuleren vreemde argumenten. Gewezen eerste minister Mark Eyskens stelt bijvoorbeeld:
" We moeten de Vlamingen dringend uitleggen dat het voor hun eigen toekomst van belang is dat er voldoende vreemdelingen naar ons land blijven komen en hier een gezin stichten en kinderen krijgen. Gemiddeld krijgt elke Vlaamse vrouw nog maar 1,5 kind; om onze bevolking op peil te houden, zouden dat er 2,1 moeten zijn. Wie gaat helpen onze sociale zekerheid en pensioenen betaalbaar te houden? (...) Het blanke ras is goed voor 16% van de wereldbevolking, over tien jaar zal dat nog 12% zijn. We evolueren onvermijdelijk naar een multiculturele samenleving” (HUMO 7 oktober 2003, p.11). Migrantenstemrecht moet dus de rassenvervanging in Vlaanderen bevorderen: het blijkbaar onvruchtbaar geworden blanke ras dient door andere rassen te worden vervangen, kwestie van de pensioenen betaalbaar te houden (1).

Een ander merkwaardig argument luidt, dat ‘migrantenstemrecht’ een signaal- en compensatiefunctie zou hebben. Volgens dit ‘signaalargument’ worden niet-Belgen gediscrimineerd, uitgespuwd en beledigd. Het ‘migrantenstemrecht’ geldt als een soort symbolische compensatie: “Vooral de VLD blinkt (...) uit in originaliteit bij het bedenken van argumenten om dit stemrecht tegen te houden. Zo blijft men hardnekkig verwijzen naar de snel-Belg-wet, maar de partij verliest uit het oog dat dit niet meer dan een “snel-Belgische-identiteitskaartwet” betreft, die niets verandert aan de structurele achterstelling van allochtonen op het vlak van onderwijs, tewerkstelling, huisvesting, enzovoort. Het louter toekennen van migrantenstemrecht vormt evenmin de deus ex machina, maar zou niettemin toch een krachtig signaal zijn” (El Omari Mohamed, in De Standaard 14 10 03). AEL-voorzitter Ahmed Azzuz stelt het op de AEL- website aldus:
" Inderdaad is dit een symbooldossier, het symboliseert namelijk hoe lang dat dit beleid de migrantengemeenschappen heeft beledigd. Net als vele gemeenschappen , de arbeiders, de vrouwen, …., die deze belediging hebben moeten meemaken in België zullen ook de migrantengemeenschappen moeten vechten voor hun rechten ipv de illusies te koesteren alsof anderen dit zullen doen voor hun. De AEL roept daarom alle democraten nu op om een einde te maken aan dit beledigend debat, enkel de democraten beseffen dat actie en niet debat de oplossing is. EN ACTIE ZAL ER KOMEN INSHA ALLAH!!” (2).
Fethi Gümüs, een Turk die permanent in België woont maar weigert om de Turkse nationaliteit te ruilen voor de Belgische, situeert net als de AEL of de SP.a de eis voor het migrantenstemrecht in het verlengde van de eis voor het algemeen enkelvoudig stemrecht of het vrouwenstemrecht. Hij wijst op het stemrecht waarover EU-burgers beschikken en beschouwt het feit dat hij, als Turk, niet over hetzelfde stemrecht beschikt, als “...een daad van institutioneel etnocentrisme, om niet te zeggen van racisme” (De Morgen, 14 12 01). Daarmee is het hoge woord gevallen: wie stemrecht voor naturalisatieweigeraars verwerpt, is eigenlijk een racist (3) die vergeet dat de weigeraars werden ‘uitgespuwd’ en ‘beledigd’: “
Het feit dat een aantal Vlamingen van vreemde herkomst zich toch Turk, Marokkaan... blijft noemen, hoewel ze cultureel veel meer aan onze maatschappij zijn aangepast dan aan de maatschappij waar hun ouders of grootouders vandaan kwamen, heeft (...) meer te maken met de Vlaamse weigering hen als volwaardig lid van onze samenleving te zien (...). Het is voor sommigen ongetwijfeld wat te veel gevraagd om zich door naturalisatie officieel aan te sluiten bij een maatschappij die hen uitspuwt. Zij menen daarenboven waarschijnlijk niet ten onrechte dat het Belgische staatsburgerschap hen geen stap dichter brengt bij een werkelijke aanvaarding door de samenleving. Het is zelfrespect en niet de biologie dat uiteindelijk ten grondslag ligt aan hun gedrag” (Van Keymeulen, De Morgen 28 12 01; SP.a-senatrice Fatma Pehlivan sloot zich bij die redenering aan in De Morgen van 02 01 02).
De autochtone bevolking is het probleem: zij discrimineren en beledigen de allochtonen, die van de weeromstuit weigeren om de Belgische nationaliteit aan te nemen, zodat laatstgenoemden ter compensatie dan ‘migrantenstemrecht’ moeten krijgen. Het betoog op dit vlak bereikte een zeldzaam hoogtepunt toen De Morgen (28 10 03) op de voorpagina uitpakte met een artikel (‘CNN: wortels van 9/11 liggen ook in België’) waaruit moet blijken dat het Vlaams Blok medeverantwoordelijk is voor de aanslagen op de WTC-torens in september 2001. De moslimwoede die ten grondslag ligt aan deze aanslagen werd immers veroorzaakt door de discriminatie die relatief goed opgeleide moslims in Europa ondervonden. Deze stelling wordt, volgens het bericht van De Morgen, onderbouwd in de documentaire ‘Searching for the roots of 9/11’ van Thomas Friedman, die één en ander illustreert met het voorbeeld België,
" ...het land waar de discriminatie jegens vreemdelingen sterk tot uiting komt”. Friedman somt de “Belgische uitsluitingsmechanismen” op: “geen stemrecht, discriminaties op de arbeidsmarkt, onverdraagzaamheid, de opkomst van het Vlaams Blok”. De causale keten loopt volgens Friedman (met in zijn kielzog De Morgen) dus ten dele als volgt: bestaan van het Vlaams Blok => moslimfrustratie => aanslagen op WTC-torens. Wat kunnen wij doen om dit onzalige tij te keren? Op blz.2 van dezelfde krant trekt redacteur Koen Vidal de ultieme conclusie:
Friedman heeft een grote invloed op Washington en de Amerikaanse opinie. Friedmans documentaire is met andere woorden niet echt goed voor het imago van België in het buitenland. Zeker niet omdat er een bijna rechtstreeks verband wordt gelegd tussen België en 9/11 (...) De hoogste tijd, zo denken wij, dat onze leiders, net als Friedman, even doordenken over de gevolgen van de discriminatiemechanismen die zij veroorzaken of tolereren. De hoogste tijd, zo denken wij, om het migrantenstemrecht goed te keuren”.
Het komt er dus min of meer op neer, dat het ‘migrantenstemrecht’ moet goedgekeurd worden omdat het Vlaams Blok anders de niet-Belgische migranten ertoe dwingt om aanslagen te plegen op Amerikaanse gebouwen zoals de WTC-torens of het Pentagon; en dat is heel slecht voor de perceptie van ons imago in het buitenland (zie knipselbijlage p.D en E).

Alle gekheid op een stokje: het ‘signaal’-argument klinkt niet echt overtuigend. Vooreerst is de voortdurend herhaalde en zeer politiek correcte bewering, als zouden migranten in het onderwijs of op de arbeidsmarkt gediscrimineerd worden, volstrekt onbewezen. De discussies terzake worden vrijwel steeds gevoerd op basis van valse premissen. Inzake onderwijsachterstand bijvoorbeeld, wordt nooit het nochtans goed gedocumenteerde feit in rekening gebracht, dat migranten op IQ-testen gemiddeld veel lager scoren (4). Maar zelfs indien van discriminatie sprake zou zijn, volgt daaruit niet dat verlening van ‘migrantenstemrecht’ de geschikte compensatie zou vormen. Het stemrecht kan geen gift of gunst zijn, die wordt verleend om individuen of groepen gunstig te stemmen of schadeloos te stellen. Rechten zijn niet geeigend om als psychologische of socio-economische pasmunt te dienen. Je gaat een niet-gediplomeerde die slachtoffer werd van een roofoverval, niet ter compensatie of als ‘signaal’ een diploma hoger onderwijs toekennen. Je gaat iemand die niet de Belgische nationaliteit heeft en het slachtoffer werd van discriminatie, niet ter compensatie of als ‘signaal’ stemrecht toekennen. Een diploma is sui generis het resultaat van een gedane studie, en stemrecht is sui generis het resultaat van nationaliteitsverwerving. Je nationaliteitsbewijs heeft als enige betekenis dat het je lidmaatschap van een rechtsgemeenschap documenteert. Het is je lidkaart van de nationale gemeenschap van rechtsgelijken, die op voet van strikte gelijkheid wetten maken en publieke maatregelen treffen, die vervolgens op strikt gelijke wijze voor iedereen gelden. Met die lidkaart sjoemel je niet. En ook met rechtsgelijkheid sjoemel je niet. Je kan niet een beetje, of min of meer, of in grote lijnen rechtsgelijk zijn. Rechtsgelijkheid is strikt, of is niet. En je verwerft rechtsgelijkheid door nationaliteitsverwerving, wat in België heel gemakkelijk gaat. Van uitsluiting is dus geen sprake.

Er bestaat ook een meer bezadigde en specifiek lokale variant van het signaal-argument. Zo schreef Bart Sturtewagen (De Standaard 27 10 03, p.10):
Het gemeentelijk stemrecht voor niet-EU-burgers behoort tot het domein van de praktische politiek. Centraal daarin staat de vraag of je in lokale gemeenschappen een kwalitatief beter beleid voor àlle inwoners krijgt als je iedereen die er voldoende lang woont een stem in het debat geeft, los van nationaliteit (...) Het uitgangspunt van de voorstanders is, of zou moeten zijn, dat de verzuring van onze samenleving in de eerste plaats samenhangt met lokale toestanden. (...) Als die verzuring er lokaal is gekomen, moet ze lokaal worden bestreden. Op zijn allerbest is migrantenstemrecht daar een klein onderdeeltje van. Het is hooguit een signaal dat iedereen die in een buurt woont, uitgenodigd wordt om bij te dragen tot de leefbaarheid ervan. Wie mordicus een keuze voor onze nationaliteit wil zien, schiet met een kanon op een mug. Hij heeft formeel overschot van gelijk, maar verzaakt aan dat signaal en mist dus een kans”.

Deze lokale variant van het ‘signaal-argument’ deugt evenmin. Nogmaals: stemrecht heeft een heel specifieke functie, is een directe emanatie van het gelijkheidsbeginsel, en kan niet gebruikt worden om te compenseren of allerhande psycho-sociale ‘signalen’ uit te sturen. Men kan trouwens aanvoeren dat met het selectief verlenen van lokaal stemrecht een vals ‘signaal’ wordt gegeven. Door zo’n maatregel geef je het ‘signaal’, dat strikte rechtsgelijkheid eigenlijk niet zo belangrijk is. Sturtewagen spreekt van ‘met een kanon op een mug schieten’. Hij heeft het mis: het idee, dat een rechtsstaat begint met strikte rechtsgelijkheid onder de burgers, is geen bijzaak. Strikte rechtsgelijkheid is het fundament en de hoeksteen van iedere rechtstaat en van elke democratie. Het is een beginsel dat verdient om consequent en met volharding verdedigd te worden.

En tenslotte: wordt het niet hoog tijd dat achter de hele nieuwspraakrage rond ‘signalen’, die zogenaamd in alle richtingen tussen burgers, partijen en ‘doelgroepen’ worden uitgewisseld, krachtdadig een punt wordt gezet? Die gekke ‘signaal’metafoor, sinds een jaar of vijftien in ons taalgebruik opgedoken, is niet onschuldig. Het denkbeeld dat mensen voortdurend met ‘signalen’ bestookt moeten worden, omdat ze ‘het’ anders niet begrijpen, gaat uit van een denigrerende mensvisie. In een gezonde maatschappij belagen mensen elkaar niet met ‘signalen’. Ze spreken met elkaar in duidelijke mensentaal, als wezens die met verstand en geweten zijn begiftigd. Het signaalgedoe gaat uit van de verzwegen premisse, dat burgers niet op redelijke gronden aanspreekbaar zijn en dat men ze enkel kan bereiken via een emotioneel geladen en irrationele taal van beelden, symbolen, parabelen en ‘signalen’. Weg met die ‘signalen’! De rechtsstaat, de democratie en het beginsel van strikte rechtsgelijkheid kunnen met redelijke en heldere argumenten perfect uitgelegd en verdedigd worden.

Stemrecht voor naturalisatieweigeraars wordt natuurlijk ook op andere gronden bepleit. De Standaard (23 09 03, p.4) publiceerde een lijstje met argumenten. De opsomming oogt weinig indrukwekkend. Heel wat argumenten kunnen net zo goed, of zelfs beter, gebruikt worden om stemrechtverwerving door naturalisatie te verdedigen. Dit geldt bijvoorbeeld voor het ‘verwaarlozingsargument’ (“Mensen die geen stemrecht hebben worden politiek verwaarloosd”), voor het ‘positieve opvoedingsargument’ (“Het is een doeltreffende factor voor integratie” ; DS 23 09 03) en voor het ‘negatieve opvoedingsargument’ (zonder opvoeding via stemrecht worden de immigranten misschien wild: “Buitenlanders die geen stemrecht krijgen, kunnen geneigd zijn om pressiegroepen op te richten die gebaseerd zijn op een culturele, etnische of godsdienstige identiteit in plaats van zich aan te sluiten bij de ‘traditionele’ partijen” ; ibid.). Neem bijvoorbeeld het opvoedingsargument. Ten gronde moet dit argument worden verworpen, want stemrecht is helemaal geen pedagogisch instrument. Maar afgezien daarvan kan men ook betogen, dat stemrechtverwerving via naturalisatie een beter pedagogisch effect heeft, omdat het duidelijker het grote gewicht laat zien dat in een rechtstaat aan strikte gelijkberechtiging wordt toegekend (terwijl ‘migrantenstemrecht’ met behoud van buitenlandse nationaliteit het beeld juist vertroebelt). Stemrecht op gemeentelijk niveau voor de enen, en stemrecht plùs opkomstplicht op alle bestuursniveaus voor de anderen. En op gemeentelijk niveau: enkel stemrecht voor de enen, en daarnaast ook recht op kandidering voor de anderen. Hoe kan men hopen dat zo’n ongelijkheid tot integratie en tot begrip voor het gelijkheidsbeginsel kan leiden?

Ook het ‘no taxation without representation’argument (“Inwoners die belastingen betalen (...) moeten ook het recht hebben om zich uit te spreken over de manier waarop geld wordt uitgegeven en het beleid wordt gevoerd” ; DS 23 09 03) faalt om deze reden. Niet alleen bestaat er geen logisch verband tussen het betalen van belastingen en het recht op deelname aan bestuur, maar daarnaast kan dit manke argument net zo goed of zelfs consistenter worden aangevoerd om de verwerving van stemrecht via een snel-Belgwet te verdedigen. Migranten betalen immers niet alleen gemeentelijke belastingen, maar ook provinciale en federale belastingen. In de mate dat belastingbetalen een argument pro stemrecht is, zou het op alle bestuursniveaus moeten gehanteerd worden, en niet enkel op gemeentelijk vlak.

Terugblikkend lijkt de hele rits argumenten voor de invoering van het stemrecht voor naturalisatieweigeraars wel één grote zeepbel. Niet verwonderlijk dat zovele burgers, ondanks de al jaren aanhoudende mediacampagne, nog altijd contra zijn. Maar waarom wordt dit ‘symbooldossier’ dan zo gepromoot? Het Standaard-lijstje omvat nog één argument dat we niet hebben vermeld. Dat is het ‘vervagingsargument’: de nationale identiteit verdwijnt hoe langer hoe meer, en bijgevolg kan nationaliteit geen criterium zijn inzake stemrecht. Minister Louis Michel formuleerde dit aldus:
Ik ben een liberaal. Een liberaal heeft een universele visie op de mens. Voor hem zijn alle mensen gelijk. Een moderne humanist mag zijn horizon niet laten inperken door een grens. Dat is slechts een tijdelijk historisch kader, waarrond heel wat romantiek is geweven. Romantiek is fictie. Mijn politieke overtuiging laat me niet toe overdreven veel belang te hechten aan grenzen. Een liberaal kan zijn visie op een gemeenschap niet laten afhangen van een territoriale zone” (De Morgen, 06 01 03, p.7). In het argumentenoverzicht in De Standaard (23 09 03):
De Europese ontwikkelingen verdringen het vraagstuk van de nationale identiteit naar de achtergrond. We evolueren naar een Europees burgerschap. We kunnen ons niet veroorloven om een groep burgers in de kou te laten staan enkel en alleen omdat ze buiten Europa werden geboren”.

Doorheen het ‘vervagingsargument’ komen we de eigenlijke globalistische motivatie achter het ‘migrantenstemrecht’ op het spoor. Het debat omtrent het migrantenstemrecht is inderdaad een symbolisch debat. Het gaat over een ideologisch debat van eerste orde. Het gaat niet over een kleinigheid, het gaat niet over ‘praktische politiek’. Het gaat over de vraag, of we de nationale staat versterken of laten vervagen. Het gaat over de globalistische agenda.

De eigenlijke inzet: rechtsgelijkheid

Het argument pro naturalisatie is, zoals gezegd, het argument voor gelijkberechtiging. Het nationaliteitsbewijs is de lidkaart van de nationale rechtsgemeenschap, dat aan iedere drager volstrekt gelijke rechten en plichten toekent. De nationaliteit wordt daarbij losgekoppeld van alle bloed-en-bodemoverwegingen: de drager van de lidkaart ziet zijn rechten en plichten op geen enkele wijze beïnvloed door zijn etnische, raciale of geografische herkomst.

Omgekeerd leidt verschil in nationaliteit altijd tot verschil inzake rechten en plichten.
Dit wordt heel duidelijk geïllustreerd door een merkwaardige eis van de Franstalige liberalen (MR; de socialisten hebben al laten weten dat de eis ‘bespreekbaar’ is): niet-Belgen zouden hun gemeentelijk stemrecht enkel verkrijgen, indien ze een verklaring ondertekenen waarin ze beloven al de wetten van het Belgische volk en het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens na te leven. Dat voorstel is een bekentenis van formaat, want het impliceert dat legaal en permanent in ons land verblijvende niet-Belgen normaliter niet al de wetten van het Belgische volk naleven. En hier ligt inderdaad de koe gebonden. Het zogenaamde migrantenstemrecht ondermijnt ernstig het gelijkheidsbeginsel, dat de grondslag vormt van de rechtsstaat, en de MR vindt blijkbaar dat enige vergulding van deze bittere pil is aangewezen. Nogmaals (want het kan niet genoeg gezegd worden): de rechtstaat impliceert een burgergemeenschap, waarvan de leden op voet van gelijkheid wetten maken waaraan ze vervolgens ook op gelijke wijze onderworpen zijn. Zonder dit gelijkheidsbeginsel verkruimelt het recht en is democratie ondenkbaar. Samen op voet van gelijkheid wetten maken kan enkel, indien alle wetten voor iedereen onder dezelfde omstandigheden op gelijke wijze van toepassing zijn. Wie bepleit dat in een samenleving mensen van verschillende nationaliteit permanent moeten samenwonen, bepleit de installatie van permanente rechtsverschillen tussen de leden van die samenleving, en bepleit daarmee tegelijk de uitholling van de nationale rechtstaat (en tevens van de democratie, die een nationale rechtstaat nodig heeft om te kunnen functioneren).

Het gaat bij dit alles niet om kleinigheden.
Neem bijvoorbeeld het privaatrecht. In De Morgen (19 04 02) verscheen een artikel over de invoering van IPR- codex (IPR staat voor ‘internationaal privaatrecht’). Deze codex bundelt de bepalingen die op privaatrechterlijk gebied gelden voor in ons land verblijvende vreemdelingen. Hoewel ernaar gestreefd wordt om voor de betrokkenen zoveel mogelijk het Belgisch recht te laten gelden, lukt dit blijkbaar lang niet volledig. Piet Van Bavegem, adviseur van toenmalig justitieminister Verwilghen, verklaarde hierover aan De Morgen:
" Voortaan wordt vooral rekening gehouden met de verblijfplaats van de persoon in kwestie. Woont die in België, dan valt hij onder het Belgisch recht (...) Wanneer een Turks paar uit de echt wou scheiden met onderlinge toestemming, dan viel dat onder de Turkse wetgeving. Nu zal de Belgische rechter bevoegd zijn, tenzij het echtpaar gezamelijk beslist om toch voor het Turkse te kiezen” (onze benadrukking). In De Standaard werd enkele maanden geleden melding gemaakt van een voorstel tot wetswijziging afkomstig van de senatoren Van Quickenborne (VLD) en Desteche (MR) “...zodat de verstoting uit het huwelijk in het buitenland niet erkend wordt als één van de partners in België verblijft of de Belgische nationaliteit heeft. Een voorbeeld. Tijdens een reis naar het land van oorsprong gaan Marokkaanse echtgenoten over tot het verstoten van hun echtgenote, zonder dat zij hiervan op de hoogte is. Vervolgens trouwt de man met een veelal jongere vrouw. De gemeente van de echtgenoot neemt akte van de verstoting en vernietigt het vorige huwelijk. De nieuwe echtgenote kan vervolgens door het systeem van gezinshereniging haar andere familieleden naar België overbrengen” (DS 13 03 03; 3).
Wie dus permanent in België verblijft, maar toch de Turkse of Marokkaanse nationaliteit behoudt, kan dus nog steeds opteren - bijvoorbeeld inzake huwelijksrecht - voor de buitenlandse wetgeving.“Migranten die in België wonen, blijven voor alles wat te maken heeft met hun persoonlijk statuut afhankelijk van hun land van herkomst. Een Marokkaans koppel dat wil huwen, moet dat met andere woorden volgens het Marokkaanse en niet volgens het Belgische recht doen" (De Morgen 05 06 03, p.7). Volgens een medewerkster van het zogenaamde ‘Centrum voor Gelijkheid van Kansen’ "...komt het Marokkaanse recht, dat deels gefundeerd is op religieuze bronnen, regelmatig in conflict met het Belgisch recht, dat een meer ‘seculiere’ oorsprong heeft. De meeste conflicten komen voor in het domein van het huwelijk, de ontbinding van het huwelijk, de afstamming en de adoptie” (ibid.)

Dubbele nationaliteit is eveneens verwerpelijk. In Nederland heeft CDA-kamerlid Mirjam Sterk maatregelen bepleit tegen het voortdurend in stand houden van de dubbele nationaliteit bij allochtonen van de derde of vierde generatie. Ik citeer uit haar toespraak voor de Kamer van 27 10 03 (mijn benadrukkingen): “(...)
In 1998 is de rijkswet op het Nederlanderschap herzien. De vereisten voor verkrijging van het Nederlanderschap zijn daarbij herzien. Met deze wijziging werd onder meer beoogd om dubbele nationaliteit tegen te gaan. Het CDA vindt een voorwaarde voor integratie de keuze voor Nederland als thuisland. Keuze voor de Nederlandse nationaliteit maakt dat zichtbaar. Alleen in een aantal duidelijk omschreven uitzonderingsgevallen zou dubbele nationaliteit mogelijk blijven. Er heeft ondertussen geen evaluatie van deze wet plaatsgevonden. Kan de minister aangeven hoeveel mensen sedert dien per jaar zijn genaturaliseerd, uit welk land deze personen afkomstig zijn en hoeveel van hen een dubbele nationaliteit hebben? Klopt het dat meer dan 75% van de naturalisaties mensen betreft met een dubbele nationaliteit? Vindt de minister dat dat overeenstemt met het doel van de Rijkswet? Karima Ouchan beschrijft in haar boek: Nooit geschreven boek aan mijn vader, hoe haar vader haar tijdens een vakantie in Marokko niet meer weg laat gaan, terwijl hij haar beloofd heeft dat zij in Nederland weer naar school zou gaan. Haar vader kan zijn meerderjarige dochter straffeloos verbieden te reizen, ook al heeft zij ook een Nederlands paspoort. De Nederlandse vertegenwoordiging in Marokko kan niets voor haar doen, vader staat in zijn recht. Diezelfde vader reist vervolgens zelf vrolijk heen en weer. In Nederland wordt hij evenmin vervolgd voor het tegen haar wil vasthouden van zijn dochter. Nog erger is het als vaders hun dochters zonder hun medeweten uithuwelijken in Marokko. Dit komt nog altijd voor. Ik zou een zelfde verhaal kunnen houden over kindontvoeringen. Hoe kan het dat dat gebeurt met Nederlandse burgers? Is de minister van mening dat we dit voldoende in beeld hebben? In 1999 is een missie onder leiding van staatssecretaris Verstand naar Marokko afgebroken. Zij zou tijdens deze missie onder meer de positie van Nederlandse Marokkaanse vrouwen bespreken. Zo wordt nog steeds het in Nederland gesloten huwelijk niet erkend door de Marokkaanse wetgeving. Is er na het onderbreken van deze missie ooit nog een gesprek geweest tussen de Marokkaanse regering en de Nederlandse regering om dit onderwerp bespreekbaar te maken?

Een andere vraag is - ook mede in het kader van het bovenstaande - hoelang Marokkaanse en ook Turkse immigranten eigenlijk ‘ook’ onder de Marokkaanse wet blijven vallen? Hoe krijgen in Nederland geboren kinderen van Marokkaanse ouders hun Marokkaanse nationaliteit? De tweede, derde en vierde generatie blijft zo nog steeds ook Marokkaans of Turks. Wanneer is een Nederlandse Marokkaan of Marokkaanse Nederlander eigenlijk gewoon Nederlander? Anders blijft de kringloop in stand gehouden. Blijft er een risico bestaan voor meisjes zoals Karima Ouchan en staan we als Nederland met lege handen tegenover Nederlandse staatsburgers. Ziet de minister kans dit te verbieden voor deze generaties? Zo zouden nl. de problemen met de twee elkaar tegenwerkende rechtsstelsels binnen een generatie opgelost kunnen worden. Zo nee, welke mogelijkheden ziet de minister dan?


Het uithuwelijken gebeurt vaak tijdens in Marokko doorgebrachte vakanties en is mogelijk, omdat de kinderen door hun Marokkaanse nationaliteit inderdaad volgens het Marokkaanse recht kunnen worden gehuwd. Momenteel kan die Marokkaanse nationaliteit door de in Nederland wonende ouders gewoon op het Marokkaans consulaat worden gefikst. De maatschappelijke impact van dit verschillend huwelijksrecht is vermoedelijk aanzienlijk. “Ruim vier op de vijf vrouwen in onze vluchthuizen zijn van allochtone afkomst” (De Standaard 25 05 02, p.39; Ayaan Hirsi Ali hierover:
" De multiculturalisten en de moslimconservatieven houden allochtone vrouwen in een wurggreep. Kritiek op deze perverse vorm van paternalisme is not done. We hebben toch gezorgd voor opvanghuizen, hoor ik dan” - Elsevier 20 09 03). Tienerzwangerschappen komen bij allochtone meisjes veel meer voor dan bij hun allochtone leeftijdgenoten. Het aantal tienerbevallingen bedraagt bij meisjes van Turkse origine 18%,en bij meisjes van Marokkaanse origine 10%; voor heel Vlaanderen is het cijfer 2,2%. “De situatie onder allochtone meisjes heeft zeker een rol gespeeld in de beslissing om 5,2 miljoen euro uit te trekken voor gratis anticonceptie”, aldus een medewerker van minister Demotte (De Morgen, 15 10 03, p.12). De Nederlandse hoogleraar Lotty Eldering heeft het probleem van de interfamiliale huwelijken bij migranten aangekaart. Er worden tijdens vakanties in Marokko en Turkije op grote schaal huwelijken gearrangeerd die (voor wat de allochtonen in Nederland betreft) in één geval op drie gesloten worden tussen een neef en een nicht: “Probleem is wel dat huwelijken tussen neef en nicht de kans verhogen op een kind met een handicap of erfelijke ziekten. Volgens Eldering verdubbelt het risico op een verstandelijke handicap van 3 naar 6 procent. Als er generaties lang binnen de familie is getrouwd, dan stijgt de kans op een kind met een ernstige handicap tot bijna 20 procent. Het maakt bovendien dat een allochtoon kind dubbel zoveel gevaar loopt om te sterven, zo bleek al uit een onderzoek van het Universitair Medisch Centrum te Utrecht” (De Morgen, 27 04 02, p.9). Interfamiale huwelijken komen blijkens een onderzoek van het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie ook veel voor in België: “Bij geregelde huwelijken bestaat er een voorkeur voor familieleden, zowel om economische redenen (geen versnippering van het familiepatrimonium, een lagere bruidsprijs) als om sociale redenen (zoals een betere kennis van de achtergrond en het karakter van de huwelijkskandidaat). Huwen met een bloedverwant blijft in belangrijke mate verbonden met het scheppen van nieuwe inwijkkansen” (De Morgen, 30 08 99). In België wordt het huwelijk tussen neef en nicht wettelijk ontmoedigd, maar in een land als Marokko niet.


Nationaliteitsverschillen brengen ook juridische verschillen teweeg op andere domeinen, waarbij in bepaalde gevallen ook selectief fraude in de hand wordt gewerkt. Ondermeer het allochtone Nederlandse kamerlid Ayaan Hirsi Ali heeft dit aangeklaagd:
Investeren bleef men doen in het thuisland, niet in Nederland. Zo zijn in Marokko hele nieuwbouwdorpen verrezen met geld van hier levende immigranten. Dat verklaart ook de steeds terugkerende strubbelingen tussen Nederland en Marokko over bijstandsfraude. Marokko weigert Nederlandse ambtenaren inzage in het kadaster. Ali Lazrak, zeer goed ingevoerd in immigrantenkring, schat dat tachtig à negentig procent van zijn landgenoten één of meer huizen in Marokko heeft gekocht” (De Standaard, 09 10 02). Ook in België bestaat deze problematiek: een onevenredig groot deel van de sociale woningen wordt bewoond door allochtonen die enkel of eveneens een vreemde nationaliteit bezitten. Wie een sociale woning huurt, mag geen huizen bezitten. Maar voor huurders met de Marokkaanse nationaliteit valt die voorwaarde blijkbaar niet te controleren.

Rechtsverschillen voortvloeiend uit nationaliteitsverschillen kunnen nooit volledig worden geëlimineerd. Bepaalde bestuursfuncties en openbare ambten zijn bijvoorbeeld onvermijdelijk voorbehouden aan dragers van het nationaliteitsbewijs. Extreem voorbeeld: indien land A met land B in oorlog komt, en de minister van oorlog of de legeraanvoerder van land B is burger van land A, dan zit land B met een probleem. Idem dito voor zachtere conflicten of belangentegenstellingen. Wie de nationaliteit afwijst van het land waarin hij woont, weigert een loyauteitsband met dat land. Logisch dat zo iemand geen openbare ambten kan opnemen. Logisch ook, dat zo iemand niet kan stemmen, en aldus de loyauteit van de landsleiding kan beïnvloeden. Het heeft dus geen enkele zin om in naam van gelijkberechtiging stemrecht voor naturalisatieweigeraars te eisen, ook niet voor de lagere bestuursniveaus. Want wie in naam van de gelijkheid stemrecht eist voor een lager bestuursniveau, moet in naam van diezelfde gelijkheid ook stemrecht eisen voor hogere bestuursniveaus. En wie in naam van de gelijkheid het recht eist om te stemmen, dient in naam van diezelfde gelijkheid ook het recht te eisen om zelf kandidaat te zijn. Al die rechten vormen immers deelaspecten van één en hetzelfde centrale burgerrecht: het recht om op voet van gelijkheid met de natiegenoten het land te besturen.
Wie de naturalisatie afwijst, weigert in feite om dezelfde rechten en plichten op te nemen als de andere leden van de samenleving. Die permanente afwijzing is onaanvaardbaar, want zij vernietigt de grondslag van de rechtsstaat, namelijk het beginsel van rechtsgelijkheid tussen de burgers. Mensen die permanent samenleven moeten daarom drager zijn van dezelfde nationaliteit. Enkel dezelfde nationaliteit.

De moderne natie: multi-individualisme en democratie

In de stroming ter verdediging van het ‘migrantenstemrecht’ ontmoeten drie krachten elkaar. Vooreerst is er het verwerpelijke bloed-en-bodemdenken, dat bij een aantal migranten duidelijk een rol speelt: zij streven naar import van het rechtssysteem van hun land van herkomst en identificeren zich met hun etnische ‘roots’:
Veel migranten proberen tegen de bierkaai op een soort verbintenis met hun land van herkomst in stand te houden, ze proberen een nieuw Marokko binnen Nederland te creëren (...) Neem nu het fenomeen van de Marokkaanse buurtvaders - dat vindt iedereen zo’n prachtig initiatief. Maar de tragiek erachter is natuurlijk dat die Marokkaanse jongens eigenlijk zeggen: we luisteren niet naar blanke Nederlanders, we luisteren alleen naar onze eigen mensen. Ze weigeren met andere woorden te luisteren naar de autoriteiten van het land waarin ze wonen. Ze voelen zich superieur, en dat is natuurlijk een vorm van racisme” (Hafid Bouazza, Knack 29 10 03). Etienne Vermeersch heeft voor deze houding (waarbij “...iemand zichzelf met een volk of staat identificeert om reden van louter biologische afstamming” ; De Morgen 21 12 01) de term ‘rootisme’ bedacht. Maar eigenlijk gaat het, zoals Hafid Bouazza terecht stelt, gewoon om een (politiek correcte vorm van) racisme. De eis voor ‘migrantenstemrecht’ sluit daar naadloos bij aan. Het is een eis die niet gericht is op rechtsgelijkheid, maar op de vermeende verbetering van een separaat rechtstatuut, waarbij men enerzijds zoveel mogelijk blijft aanleunen bij het rechtssysteem van het land van herkomst, en anderzijds maximale politieke impact wil verwerven in het verblijfsland. Dit streven wordt gesteund door onze van ruime middelen en grote macht voorziene culpabiliseringsindustrie. Zo heeft het CGRK openlijk het stemrecht voor naturalisatieweigeraars bepleit. Interessant is, dat daarbij naar ‘Europa’ wordt verwezen. In De Standaard van 09 03 02 verscheen een artikel `Europa stuurt aan op migrantenstemrecht', waarin Johan Leman stelde dat het migrantenstemrecht er zeker komt: "Europa zal ons daartoe dwingen". Volgens Leman "
..evolueert Europa steeds meer naar een burgerschap dat opgebouwd wordt rond het principe `Gij zult niet discrimineren' " Met andere woorden: wie ‘migrantenstemrecht’ afwijst, maakt zich eigenlijk schuldig aan discriminatie en zal door Europa tot andere gedachten worden gedwongen. Daarmee zijn we meteen ook aanbeland bij de derde machtsfactor die antidemocratische maatregelen als het ‘migrantenstemrecht’ promoot: de anonieme krachten die werken doorheen bovennationale instellingen als de VN of de EU. Instellingen als de EU hebben geen democratisch en zelfs geen particratisch karakter. Vanuit dat soort machtscentra wordt gestreefd naar ontmanteling van de nationale staten, naar het wegzuigen van de nationale soevereiniteit, en naar de onderwerping van de burgers aan het globale, van alle nationale banden losgekomen kapitalisme (het globale kapitalisme bedient zich daarbij, in tegenstelling tot het ouderwetse natiegebonden imperialisme, van een ‘progressief’ klinkende ideologie.) Rik Van Cauwelaert heeft recent, in een pleidooi voor een referendum over de Europese grondwet, de EU als volgt gekarakteriseerd:
De vertegenwoordigers die wij naar het Europees parlement sturen, hebben nauwelijks inspraak. Ze hebben minder macht dan het gemiddelde Vlaamse parlementslid - al is dat aan hun vergoedingen niet te zien (...) De Commissie, die door niemand wordt gekozen en die toch het zogeheten ‘Europees belang’ mag bepalen, die krijgt nu ook - we citeren Jean-Luc Dehaene - ‘het monopolie van het wetgevend initiatief’. De Raad van Ministers en het Europees parlement kunnen die voorstellen pas wijzigen met het akkoord van de Commissie. Waardoor elk systeem van controle, van checks and balances, wordt weggeslagen.
En zo dwingt
(...) de Europese grondwet ons een groot deel van onze inspraak in te leveren (...) De Europese Unie wil de meest competitieve economie van de wereld worden. Ook al kost dat de Europese burger een fors deel van zijn sociale zekerheid” (Knack 29 10 03). Heel typerend dat een figuur als Leman juist in zo’n anti-democratische instelling de ultieme bondgenoot zien om het stemrecht voor naturalisatieweigenaars erdoor te halen.
Europa zal ons dwingen...”. Jaja.

Nee, stemrecht voor niet-Belgen deugt niet. De weg naar de gelijkheid en de democratie loopt over de ondubbelzinnige overstap naar de Belgische nationaliteit, door alle permanente bewoners van dit land. Het nationaliteitsbegrip moet van alle bloed-en-bodem connotaties worden losgemaakt. Die connotaties leven met name bij veel migranten en leiden tot weigering van de Belgische nationaliteit. De nationale staat moet het neutrale terrein worden waarop vrije en individuele geesten hun tenten kunnen opslaan.“Waar kun je beter wonen dan in je eigen geest? Er gaat niets boven thuisloosheid”, stelt Hafid Bouazza in Knack (29 10 03, p.11). Dat is inderdaad de inzet. Je geest is je tent; de rechtstaat is het terrein op aarde waar je ongehinderd die tent kunt opslaan. Die rechtstaat moet daarom inhoudelijk perfect kleurloos zijn, en de vrije geesten niet willen opvoeden of censureren. Rond vrijheid van denken en spreken voor de individuen dient de rechtstaat georganiseerd te zijn. “Wie uit een cultuur van onderdrukking komt, staat de verworvenheid van het vrije woord niet meer af” (Ayaan Hirsi Ali Elsevier, 20 09 03). Het is zeker geen toeval dat de promotoren van het ‘migrantenstemrecht’ doorgaans dezelfden zijn die ook staatsopvoeding en (politiek-correcte) censuur verdedigen.

Individualisering is de eigenlijke inzet. Democratie vooronderstelt dat mensen zich als individuen gedragen, en niet als groepswezens die zich met één of andere etniciteit, met enig volk of ‘cultuur’ of religie identificeren. Wie teksten leest van mensen als Hafid Bouazza of Ayaan Hirsi Ali stuit voortdurend op het thema van de individualisering.
Al die mensen die mij in discussies met de koran om de oren slaan, zou ik wel eens door elkaar willen schudden: het kan me geen reet schelen wat de islam ervan vindt, maar wat denk je nou zélf? Ik word daar echt wanhopig van (...) Ik hoor de moslimbroeders zeggen dat de Marokkanen in Nederland zich moeten emanciperen. Nee, ze moeten individualiseren. Racisme is: mensen over één kam scheren of met elkaar verbinden vanwege hun afkomst (...) Laat om te beginnen iedere Marokkaan maar eens voor zichzelf praten” (Hafid Bouazza in Knack 29 10 03). “In de Arabische wereld telt het individu niet. De persoonlijkheid mag niet worden ontwikkeld en moet zelfs worden weggeduwd. Je hoort altijd dat de Palestijnse zelfmoordenaars tot hun onzinnige daden overgaan, omdat er dan in het hiernamaals 72 maagden liggen te wachten. Het is trivialer: deze zelfmoorden zijn een misvormde poging tot individualisering. In de zelfmoord worden ze een persoon, een individu. Palestijnen kunnen niet soeverein zijn omdat er in hun cultuur geen plek is voor het individu” (Ayaan Hirsi Ali, Elsevier, 20 09 03). “Moslims ontlenen hun identiteit aan hun religieuze gemeenschap en geen moslim, hoe vrijgevochten ook, zal die basis kwijt willen. Er is angst voor een zwart gat van ontheemding op sociaal, familiaal en psychisch gebied. Het individu is ondergeschikt aan de gemeenschap. Wat Nederland nodig heeft zijn afvalligen, ketters, vrijdenkers. Met andere woorden, volgers van de ratio” (Hafid Bouazza, NRC Handelsblad 20 02 02). Ayaan Hirsi Ali karakteriseert het “groepsgebonden denken” van de meeste moslimimmigranten aldus:
Daarin gaat de groep altijd voor het individu, bestaat sterke sociale controle, en wordt de eigen eer hartstochtelijk bewaakt, zozeer, dat mensen bezeten raken van het vermijden van schande en schaamte - vermijding en liegen zijn aanvaardbaar, want in een schaamtecultuur is het negeren of botweg ontkennen van wat werkelijk gebeurd is heel gewoon”. Ayaan Hirsi Ali vindt dan ook dat “..de nieuwkomer zijn identiteit als individu moet ontwikkelen en (...) afstand moet nemen van de traditionele eer- en schaamtecultuur” (NRC-Handelsblad 31 08 02).

Het individu. De identiteit als individu. Het individu als vrije geest.

Geen wonder dat de vijanden van de democratie, de voorvechters van particratische bevoogding en de promotoren van algehele onderwerping aan het globale kapitalisme, allemaal vlijtig ijveren voor een ‘multiculturele samenleving’. Want een consequente doorontwikkeling van de uit de christelijk-westerse cultuur voortgekomen individualistische levenshouding is wel het laatste wat door deze krachten wordt gewenst. Het bondgenootschap tussen supernationale instellingen als VN of EU, de culpabilisatie-industrie en de reactionaire krachten bij de immigranten is gericht tegen die éne gemeenschappelijke vijand: het zelfbewuste menselijke individu.

We moeten dringend af van het dwaze en gevaarlijke concept ‘multiculturele samenleving’. Dat is een totalitair begrip. We moeten dringend af van de rassentellingen en etnische quota, die de politiek-correcten overal invoeren. Rassentellingen en quota zijn reactionair. We moeten dringend af van de censuur. Laat de geest vrij. En laat in aansluiting daarop ook dat segregerende ‘migrantenstemrecht’ achterwege: ga voor volstrekte rechtsgelijkheid voor iedereen.

Bij het democratisch ideaal hoort een ‘multi-individuele samenleving’. Democratie is het maatschappelijk systeem dat het individu ruimte biedt om zichzelf te zijn, en om medeschepper te worden van de samenleving. De ‘multiculturele samenleving’ is daarentegen een naast-elkaar-leving gebaseerd op onderwerping, ongelijkheid en angst. In de ‘multiculturele samenleving’ geld je niet als jezelf; je geldt als een exemplaar van de groep waartoe je behoort. Hafid Bouazza heeft daar, in één van zijn fraaie NRC-Handelsbladstukjes, een voorbeeld van gegeven:
Minister Borst wilde zelfs zover gaan vrouwenbesnijdenis toe te staan onder medisch toezicht (...) Volgens minister Borst was haar toezichtsplan in elk geval beter dan fysiek, seksueel en psychisch verminkt te worden met een roestige nijptang en nog roestiger scheermes. En dat stelde een vrouw voor! Maar wat wil je, het is cultuur” (NRC-Handelsblad 02 03 02). Je behoort tot deze of gene cultuur en in functie daarvan worden de wetten anders op jou toegepast. Zo maakte De Morgen op 22 08 03 (p.5) melding van de doctoraatsscriptie van Sarah D’hondt (KUL), waarin wordt geschreven dat rechters nogal eens begripvol optreden tegenover de gevolgen van bigamie bij niet-Belgen:
D’hondt ontdekte zelfs dat Belgische rechters begrip opbrengen voor ‘de andere cultuur’ van de echtgenoot. Als de polygame echtgenoot overlijdt, beslissen die zelfs geregeld dat de levensverzekering zowel aan de eerste als aan ‘de tweede vrouw’ wordt uitbetaald. Ook bij werkongevallen komt het voor dat ‘beide vrouwen’ van het slachtoffer uitkeringen krijgen van het ongevallenfonds”. Iets dergelijks stelt men vast bij de illegale slachtingen: “Het offerfeest 2003 is net begonnen. En hoewel we beterschap waarnemen, moeten we alweer vaststellen dat er nog altijd gemeenten zijn die verboden thuisslachtingen gedogen. Er zijn er die ze nog altijd mee organiseren, door her en der containers te plaatsen waarin moslims slachtafval van illegaal geslachte schapen kunnen deponeren. Zo worden moslims aangezet tot wetsinbreuken” (Michel Vandenbosch in De Standaard, 11 02 03, p.8). Jaja, die culturen. Zogenaamde culturen die het individu aan zich onderwerpen en rechtsverschillen induceren zijn niet van deze tijd. Enkel de kosmopolitische cultuur die het vrije woord en de strikte rechtsgelijkheid koestert, past bij de moderne mens. Net zoals in een particratie de partijen zich wringen tussen de burger en de besluitvorming, wringt in de ‘multiculturele samenleving’ de ‘cultuur’ zich tussen het individu en het recht. Of het nu gaat over stemrecht voor naturalisatieweigeraars of over ‘positieve discriminatie’ voor allochtone werkzoekenden (eveneens door het CGKR verdedigd), steeds zie je hetzelfde principe: de rechten van het individu worden door de multiculturalisten afhankelijk gemaakt van iemands afkomst, etniciteit en ‘cultuur’.

In de plaats van die zogezegde ‘culturen’ die het individu overkoepelen, inkapselen en bevoogden, gaan we beter voor een schijnbaar abstract en ogenschijnlijk louter administratief natiebegrip, dat volkomen losgekoppeld is, niet enkel van alle bloed-en-bodem connotaties maar ook van alle multiculturele en andere bevoogdende ambities. De nationale staat moet niet afgeschaft, maar integendeel uitgezuiverd en doorontwikkeld worden. Democratie kan zich immers alleen maar ontwikkelen binnen een nationaal kader. Dat is een kwestie van simpele logica. Om aan democratische besluitvorming te kunnen doen, moet je nu eenmaal kunnen bepalen wie kan meestemmen en wie niet; en je moet kunnen bepalen waar de goedgekeurde wetten en besluiten van kracht zijn en waar niet. Dat kan tot nader order niet zonder het kader van een nationale staat.

Niet uit ouderwets, aan afstamming en bodem gebonden nationalisme, maar wel omdat we überhaupt een natie nodig hebben als kader om de democratie vorm te kunnen geven, moeten we de natiestaat en het nationaliteitsbeginsel consequent verdedigen. Natiestaten moeten niet afgeschaft, maar gedemocratiseerd worden. Indien we de nationale staten laten wegdeemsteren en vervagen, komt de beslissingsmacht onvermijdelijk terecht bij allerhande ‘supranationale’ instellingen die volkomen ondoorzichtig en volstrekt ondemocratisch zijn. Sneller dan velen denken zouden we kunnen terechtkomen in een regelrechte bureaucratische terreur, waarbij instellingen van het type VN, WTO of EU, direct gaan bepalen welke belastingen we moeten betalen, aan welk soort scholen we onze kinderen moeten toevertrouwen, en wat we mogen denken en zeggen. Zo’n nachtmerrie is niet ondenkbaar. Integendeel, de schemering is reeds ingetreden, en uiterste waakzaamheid is geboden.


-----
(1) De beweringen van Eyskens zijn dubieus. Het Nederlandse centraal planbureau verwierp het idee, dat arbeidsmigratie een middel zou zijn om de financiële gevolgen van de vergrijzing te verlichten (CPB, ‘Immigration and the Dutch Economy’ ISBN 90-5833-129-6, 2003). Een immigrant die in Nederland binnenkomt op de leeftijd van 25 jaar kost, na in rekening brengen van alle kosten en baten, per verblijfsjaar gemiddeld 3.000 euro aan de Nederlandse gemeenschap. Een van de oorzaken is, dat de niet-Westerse arbeidsmigranten minder vaak een baan hebben, maar vaker sociale uitkeringen genieten. Arbeidsmigratie op kleine schaal, van hoog opgeleide migranten, kan wel enig voordeel opleveren, maar zelfs dit soort migratie is volgens het CBS allerminst een noodzakelijkheid. In België heeft het planbureau de bewering van Eyskens, dat immigratie nodig is om de pensioenlasten op te vangen, expliciet afgewezen (‘Kosten vergrijzing vergen geen bijkomende immigratie’ De Standaard 14 02 01, p.1 en 5). De bewering dat in Europa op grote schaal moet geïmmigreerd worden, stoelt volgens Micheline Lambrecht op een ‘bizar’ VN-rapport (en de VN zijn inderdaad een orgaan waarin zéér, zéér bizarre krachten bezig zijn met social engeneering op planetaire schaal): “Het is een bizar rapport, gebaseerd op excessieve vragen, waarvan de inhoud inmiddels door de meeste landen en experts is verworpen”. Maar niet verworpen door Mark Eyskens, blijkbaar. Eyskens gaat ook niet in op de oorzaken van de lage geboortecijfers. Roger Pauly, voorzitter van de Gezinsbond, zei hierover: “ Het aantal geboorten ligt veel lager dan de kinderwens, wat betekent dat veel gezinnen graag meer kinderen zouden willen, maar daartoe de mogelijkheden niet hebben. Daar zou ook eens over gedacht moeten worden” (Gazet van Antwerpen, 16 04 02). De oorzaak van de discrepantie tussen nataliteit en kinderwens is de gezinsvijandige wetgeving. De invoering van een universeel basisinkomen en van een leerbon voor gezinnen met thuislerende kinderen zou het nataliteitsprobleem efficiënt kunnen ondervangen, maar zo’n gezinsvriendelijke maatregelen zijn voor de politiek correcten uiteraard taboe.

(2) Het parallellisme dat Azzuz trekt tussen enerzijds het ‘migrantenstemrecht’ en anderzijds de strijd voor het algemeen enkelvoudig stemrecht en het vrouwenstemrecht, vindt men ook terug bij SP.a- voorzitter Stevaert: “Telkens er meer mensen stemrecht kregen en dus actief konden deelnemen aan de besluitvorming, is de samenleving er op vooruit gegaan. Dat was zo honderd jaar geleden met de invoering van het algemeen stemrecht, dat was zo met de invoering van het stemrecht voor vrouwen na de tweede wereldoorlog. En dat zal ook zo zijn met het stemrecht voor allochtonen: hoe meer democratie, hoe beter” (geciteerd op de SP.a-website:http://www.s-p-a.be/nieuws/overzicht/ nieuws.asp?iID=1211). Natuurlijk slaat de vergelijking nergens op. Aan de arbeiders en de vrouwen werd de toegang tot gelijkberechtiging en gelijkwaardig stemrecht ontzegd, en ze ijverden om gelijkberechtiging te bekomen. Immigranten kunnen via de snel-Belg wet volkomen gelijkberechtiging en gelijkwaardig stemrecht bekomen. De strijd voor ‘migrantenstemrecht’ is geen strijd voor gelijkberechtiging, maar een strijd voor meer voordelen binnen een afwijkend rechtstatuut.

(3) Tegenstanders van ‘migrantenstemrecht’ krijgen wel meer te horen dat ze racistisch zijn. Zo schrijft Karel Michiels in zijn rubriek (De Standaard 29 10 03, p.22) :
Op weg naar school had [mijn dochter] een grote affiche zien hangen. ‘Geen stemrecht voor vreemdelingen’, van het Vlaams Blok. Mijn afkeer voor haat en racisme heb ik haar met de paplepel ingegoten en ze begrijpt niet dat het Blok zomaar overal affiches mag hangen (...) Niemand die bij de Jury voor Eerlijke Reclamepraktijken een klacht indient tegen de racistische affiches van het Blok”. Voor Michiels is verzet tegen stemrecht voor naturalisatieweigeraars blijkbaar een vorm van racisme, waartegen klacht moet worden ingediend. Hij vervolgt: “En zo blijft de bange blanke man zijn stempel drukken op de beeldvorming rond de nieuwe Belgen”, terwijl het debat juist gaat over mensen die geen ‘nieuwe Belg’ willen worden. Zelfs voor letterlijke demonisering - zij het op speelse toon - schrikt Michiels niet terug; hij heeft het over “...Hugo Coveliers, die zich weert als een duivel in een wijwatervat (en er zo ook een beetje uitziet)”. Van “...afkeer voor haat” gesproken!

(4) Het LOSO-onderzoeksproject, aan de KULeuven uitgevoerd onder leiding van prof. Van Damme, laat tussen allochtone en autochtone leerlingen een IQ-verschil zien van ongeveer één standaarddeviatie (15 IQ-punten) voor niet-verbale intelligentie (voor verbale intelligentie, waar taalachterstand ongetwijfeld een rol speelt, is het verschil nog veel groter). Andere onderzoekingen in België en Nederland leverden gelijkaardige bevindingen op. Het onderwijs heeft op dit soort verschillen tussen allochtone en autochtone kinderen absoluut geen greep, en wanneer ze worden verrekend blijken allochtone kinderen juist positief te worden gediscrimineerd: “Meisjes, leerlingen met vaders en moeders die zelf gestudeerd hebben en leerlingen die thuis (ook) een andere taal dan Nederlands spreken doen het relatief goed (...) als we stellen dat allochtonen het relatief goed doen, dan is dat in vergelijking met leerlingen die thuis exclusief Nederlands spreken, maar die vergelijkbaar zijn met betrekking tot de overige variabelen, m.n. het onderwijsniveau van vader en moeder, de score op de intelligentietest en de aanvangsproeven voor wiskunde en Nederlands en de aanvangsleeftijd” (J.Van Damme, J. Meyer, A.De Troy en W. Mertens, 2001 ‘Succesvol middelbaar onderwijs? Een antwoord van het LOSO-project’ Leuven: Acco , p.69-70; zie ook: J.Van Damme, A.De Troy, J. Meyer, A.Minnaert, G.Lorent, M.-C. Opdenakker, P.Verduyckt, 1997/1999 ‘Succesvol doorstromen in de aanvangsjaren van het secundair onderwijs’ Leuven: Acco). Van politiek correcte zijde wordt dit soort gegevens doodgezwegen, of er wordt zelfs positief over gelogen, om de racisme-beschuldiging te kunnen handhaven. In Klasse, oktober 2002, luidde het bijvoorbeeld: “Is de gemiddelde Turk of Marokkaan dommer dan de gemiddelde Vlaming? Nee. Toch zit maar één procent in het Vlaams hoger onderwijs. Niet meer dan één op vier niet-Belgische leerlingen verlaat het secundair onderwijs met een diploma op zak. Ze krijgen op school minder kansen doordat ze een andere etnische afkomst hebben. Discriminatie zit ingebakken in onze maatschappij. Zeker ook in onze scholen”.

(Zie verder de Witte Werf, winter 2002, in verband met de zogezegde discriminatie op de arbeidsmarkt).

_______________________________________


En tenslotte...


De mensen die ik in Den Haag meemaak, vind ik niet intelligenter dan gemiddeld, niet fantastischer dan gemiddeld. Over het algemeen zijn ze slinks, sluw en onaangenaam

allochtoon VVD-kamerlid Ayaan Hirsi Ali, over de politieke klasse (Elsevier 20 09 03)

*
Wij leven nièt in een democratie (...) we leven in een particratie. Wij kiezen voor mensen die voordien al verkozen zijn.

Gewezen staatssecretaris Reginals Moreels
Het Laatste Nieuws 31 10 03

*
Ci sono cose
che non possono essere tollerate


(‘Sommige zaken kan men niet tolereren’)


Romani Prodi, voorzitter van de Europese Commissie, over het feit dat 59% van de Europeanen Israël de belangrijkste bedreiging voor de wereldvrede noemden
La Stampa, 04 11 03



#

Naar het thuisblad.