MARK EYSKENS OVER HET REFERENDUM

 

Naar aanleiding van het boek: Mark Eyskens "Democratie tussen spin en web. Democratisch samenleven in de kennis- en netwerkmaatschappij" Universitaire Pers Leuven 1999.

 

Mark Eyskens heeft een nieuw boek geschreven waarin hij zich betrekkelijk positief uitlaat over het referendum op volksinitiatief. Dat is merkwaardig, want de CVP is als partij nog steeds tegen directe democratie gekant. Eyskens neemt overigens ook afstand van de opkomstplicht die in België nog steeds bestaat.

 

Verdedigers van het puur representatieve systeem stellen, dat het kiesgedrag van burgers (individueel of in groep) bepaald wordt door eigenbelang. De politicus daarentegen behartigt het collectief belang. Daarom mag de burger niet doordringen tot de eigenlijke besluitvorming. De maatschappelijke keuzes worden in een representatief systeem gemaakt door een kleine elite, in de wandeling 'politieke klasse' genoemd. De burgers die niet tot deze 'klasse' behoren hebben geen middel om in een welbepaald besluitvormingsproces daadwerkelijk tussen te komen. Zij kunnen enkel vanaf de zijlijn toekijken of via een actiegroep of lobby druk uitoefenen. En om de vier jaar kunnen de burgers via verkiezingen de krachtsverhoudingen binnen de besluitvormende elite enigszins beïnvloeden.

 

Verdedigers van een integrale democratie stellen, dat naast het representatieve besluitvormingskanaal ook een direct besluitvormingskanaal (referendum op volksinitiatief) moet geïnstalleerd worden. Het volk is pas soeverein wanneer het ook vrij kan bepalen hoé voor ieder concreet onderwerp de besluitvorming plaatsvindt. Indien het volk over een onderwerp een referendum aanvraagt, gebeurt de besluitvorming langs directe weg; zoniet beslist de volksvertegenwoordiging.

 

Het merkwaardige is, dat Eyskens in zijn boek de eerstgenoemde visie onderschrijft (p.158-159) maar toch pleit voor het referendum. De oud-premier is enerzijds intelligent genoeg om te zien dat de invoering van directe democratie op termijn onvermijdelijk is: "een meerderheid verlangt naar referendaire democratie, zoals uit alle peilingen blijkt" (p.171). Maar anderzijds blijkt dat Eyskens een erg restrictieve en bevoogdende vorm van referendum voorstaat, waarbij de politieke klasse het laatste woord behoudt. Zo schrijft hij op p.206:

 

"Alvast is absoluut vereist dat een voldoend hoge drempel wordt ingebouwd, b.v. het inzamelen van een behoorlijk aantal honderdduizenden handtekeningen en dat het parlement in functie van vooraf bepaalde criteria zou oordelen over de ontvankelijkheid van het referenduminitiatief".

 

Het opleggen van onwerkbaar hoge handtekeningdrempels is inderdaad een klassieke techniek om het referendum formeel in te voeren, zonder het werkbaar te maken. De CVP was in het Langendries-overleg reeds een actieve bepleiter van excessief hoge drempels voor het gemeentelijk referendum (de huidige handtekeningdrempel van 20% van het aantal inwoners voor kleinere gemeenten is een wereldrecord). In Zwitserland , dat ongeveer evenveel inwoners telt als Vlaanderen, zijn 100.000 handtekeningen nodig voor een federaal referendum. Deze drempel werd door de Zwitserse kiezers zelf per referendum vastgelegd. Blijkbaar denkt Eyskens aan een drempel die vele malen hoger is.

 

Bovendien wil Eyskens het parlement een soort vetorecht geven inzake referenda. Dat is onredelijk. Indien het soevereine volk een referendum vraagt, dan betekent dit dat het kiest voor de directe besluitvorming. Geen enkele instantie, ook het parlement niet, kan dan het referendum tegenhouden zonder meteen de volkssoevereiniteit te krenken. In de praktijk komt een referendum op volksinitiatief bijna altijd tot stand omdat het parlement in de ogen van de bevolking te kort schiet, hetzij doordat de volksvertegenwoordigers een ongewenste wet goedkeurden, hetzij doordat ze nalaten om een dringend gewenste regeling te treffen. Het is absurd om uitgerekend deze falende volksvertegenwoordiging dan te laten beslissen of een bijsturing per referendum wel of niet mag plaatsvinden.

 

Het kernprobleem van de christen-democratie

 

In tegenstelling tot de liberale en de socialistische stroming grijpt de christen-democratie terug tot een antieke inspiratiebron: het christendom. Eyskens schrijft terecht: "In wezen is een christen-democratische partij geen echte centrumpartij, een concept dat tot een vernauwing van de politieke doelstelling leidt. Een christen-democratische partij is geen mengelmoes van een scheutje links socialisme en een vleugje rechts liberalisme". Het cruciale element dat volgens Eyskens de christen-democratie kenmerkt is de ethische dimensie: "Deze ethische dimensie is in de politiek fundamenteel en noodzakelijk, vandaag en morgen, nog meer dan gisteren. Zij heeft te maken met de talrijke uitdagingen van onze hedendaagse samenleving. De ethische inspiratie is, naar mijn gevoel, nog steeds optimaal aanwezig in de beginselen van het christendom. Een christen-democratische partij, die een volkspartij is, kan enkel een waardenpartij zijn, beter: een waardenbeweging zijn" (p.185-186).

 

Het cruciale punt is echter, dat waardebepaling enkel door individuen kan gebeuren. Alleen individuen hebben een geweten en een moreel oordeelsvermogen; partijen, organisaties en bewegingen als zodanig niet. Het originele van het christendom is juist de erkenning van dit fundamentele feit. In de evangelies lees je niets over de instelling van enige autoriteit of moreel gezag. Maar tegelijk is het duidelijk, dat deze bevrijdende impuls van het christendom gekaapt werd door de georganiseerde staatskerk die in de vierde en vijfde eeuw ontstond. Het frappantste voorbeeld van autoritaire institutionalisering is de zogenaamde instelling van het pausdom door Christus. Petrus is een beetje de Lambik van het evangelie: vol goede wil, maar kwetsbaar, zwak, onvolmaakt en vol zelfoverschatting. Petrus wil over het water lopen, maar zakt erdoor. Hij zweert Christus eeuwige trouw, maar verraadt hem driemaal voordat de haan kraait. Hij valt, op een zeer ongepast ogenblik, in de Hof van Olijven in slaap. Petrus heeft eigenlijk niets, behalve één element: hij is niet onverschillig, doch open en enthousiast. Hij is niet lauw. Hij heeft de bekwaamheid om een roeping te horen (iets wat erg mooi is weergegeven in de bekende preekstoel van de Sint-Andrieskerk in Antwerpen). Voor de rest is niets menselijks hem vreemd. In die zin is hij een zeer levensechte representant voor het beste wat wij als modale mensen in ons hebben. Wanneer Christus zegt: "Ik zeg U, gij zijt steenrots, en op deze steenrots zal ik mijn gemeenschap bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen" (Mattheus 16,18 - het Griekse 'ecclesia' betekent 'gemeenschap' en niet 'kerk' in de moderne, institutionele zin), dan is daarmee niet bedoeld dat het individu Petrus de eerste, opperste gezagdrager van een hiërarchisch instituut wordt. Bedoeld wordt dat de wezensaard van Petrus, de modale mens in zijn feilbaarheid en tekort, maar voorzien van goede wil en vermogen tot inzet en warmte, de vaste grondslag of 'steenrots' is waarop een menswaardige gemeenschap kan worden gevestigd. Met andere woorden: hier wordt een principe van diep vertrouwen in de modale, feilbare mens uitgesproken. En het is juist dit vertrouwen dat men nodig heeft om de directe democratie in te voeren. Integrale democratie invoeren betekent niets anders dan dat men het individuele morele oordeelsvermogen van onbevoogde en vrije mensen als steenrots neemt waarop het maatschappelijke huis wordt gebouwd.

 

Het denkbeeld, dat Christus een soort autoriteit heeft ingesteld, die ten opzichte van zijn medemensen op één of andere wijze over een bijzonder leergezag beschikt, is wel een kerkelijke maar tegelijk een compleet anti-christelijke gedachte. Wanneer Christus zegt: "Ik noem U geen dienaars meer, want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar u heb Ik vriend genoemd, want Ik heb u alles meegedeeld wat Ik van de Vader heb gehoord" (Joh.15,15), en "..de waarheid zal u vrij maken" (Joh.8, 32), dan spreekt Hij zich precies radicaal uit tegen iedere vorm van kennismonopolie of andere vormen van spirituele dominantie van de ene mens over de andere. Dit gegeven is door de diverse kerkelijke hiërarchieën systematisch ontkend. Het bevrijdend karakter van het christendom, dat met name in het vroeg-Ierse christendom nog leefde, heeft in de geschiedenis van het Westen een essentiële rol gespeeld. Doch het heeft die rol gespeeld tégen de kerkelijke instituten (die trouwens vaak de lezing van de evangelies ontmoedigden); het christendom als bevrijdende kracht is altijd een subversieve stroom geweest, gedragen door individuen en niet door instituten. Het is precies deze breuk met het oeroude systeem van heren die heersen over onbekwamen en onwetenden, die karakteristiek is voor het christendom én voor de integrale democratie.

 

Eyskens eindigt zijn boek met een epiloog, waarin zeer duidelijk de kernvraag wordt opgeworpen waarrond iedere discussie omtrent democratie uiteindelijk draait: "De waarheid is dat de hedendaagse samenleving niet echt blijf weet met de vraag of de ethiek bij democratische consensus dient opgebouwd ofwel of het individuele bewustzijn en geweten universele normen kunnen ontdekken die algemeen gelden. Als christen ben ik aanhanger van de tweede stelling omdat ik geloof dat mens en mensheid kunnen evolueren naar een finaliteit die juist de verwezenlijking van een aantal fundamentele ethische beginselen veronderstelt. Maar wie ben ik om mijn mening aan andersdenkenden op te dringen? Met deze uitroep verzeilen we opnieuw midden in het dilemma tussen min of meer individualistische democratisering en min of meer autoriare ontdemocratisering van de ethische vraagstelling. Deze laatste stelling gaat uit van de overtuiging dat er een gezag is dat de mens overstijgt en oproept. Tegelijkertijd moet echter ook de individuele vrijheid als essentiële ethische waarde worden beklemtoond, zodat ongetwijfeld een spanning kan ontstaan tussen gewetensvorming en gewetensvrijheid, tussen dwang en autonomie, tussen het volgen van het eigen kompas of het betrouwen op de wegwijzer" (p.236).

 

Eyskens stelt het probleem scherp, maar hij lost het niet echt op. Het door hem geschetste dilemma vindt zijn antwoord in het besef dat integrale democratie een waarnemingsorgaan is voor de enkeling, om dank zij de ontmoeting met de andere betere toegang te krijgen tot de 'universele bronnen' in zichzelf. Het kernstuk in een levendige, integrale democratie is niet zozeer de punktuele besluitvorming - want besluiten worden mettertijd herroepen en bijgestuurd; het kernstuk is het proces van maatschappelijke discussie en beeldvorming, waarbij het individu de eigen ethische inzichten toetst aan wat anderen aandragen en zo tot zuiverder inzicht kan komen tot wat in hemzelf inzake ethisch inzicht ontspringt. Democratie is ten gronde een ethisch waarnemingsproces, waarbij de mensen elkaars waarnemingsmiddel zijn. De ontwikkeling van ethisch inzicht is per definitie een individueel proces. Het is echter gebonden aan twee voorwaarden. Ten eerste kan een authentieke ethische beeldvorming enkel plaatsvinden in het vooruitzicht van een daadwerkelijk te maken keuze. Ethiek zonder verbinding met de daad of het besluit is geen ethiek, en de mens kan geen ethisch inzicht ontwikkelen zonder het vooruitzicht op een daadwerkelijk te maken ethische keuze. En ten tweede kan authentieke ethische beeldvorming slechts groeien in toetsing aan de andere. In een democratie worden deze twee voorwaarden vervuld: de burgers komen in het proces van de maatschappelijke beeldvorming tot een steeds scherper individueel moreel beeld dat dan inderdaad - op het ogenblik van de stemming - in een relevante individuele besluitname uitmondt. Een samenleving zal daarom op termijn des te ethischer zijn, naarmate ze democratischer is.

 

Het probleem met de christen-democratie is, dat deze politieke stroming teveel blijft aanknopen bij de bevoogdende geest van de kerkelijke instituten en niet bij de emanciperende geest van het christendom. Daardoor blijft de christen-democratie zich verzetten tegen een kwalitatieve verdieping van de democratie, terwijl ze op dit punt juist de voorvechter bij uitstek zou moeten zijn. Ze zou de individuele mensen als morele producenten ernstig moeten nemen, want Christus heeft die mensen 'goden' genoemd (Joh.10, 34-35). De christen-democratie staat aan de drempel van de komende eeuw voor de keuze: aanknopen bij het genie van het originele christendom, ofwel verdwijnen.

DIRECTE DEMOCRATIE IN VENEZUELA?

 

In december 1998 werd Hugo Chavez met 57% van de stemmen verkozen tot president van Venezuela. De gevestigde partijen werden weggevaagd. Chavez had in 1992 reeds een mislukte staatsgreep op zijn actief, en hij is een verklaard tegenstander van de gevestigde politieke klasse in zijn land.

 

Zoals in vele andere Zuid-Amerikaanse landen gaapt ook in Venezuela een enorme kloof tussen rijk en arm. Het land incasseerde de laatste 25 jaar ongeveer 300 miljard dollard aan olie-inkomsten, die echter hoofdzakelijk in handen van enkele honderden families terechtkomen. Een kwart van de bevolking is werkloos, 200.000 straatkinderen overleven door bedelen en stelen, meer dan de helft van de bevolking leeft onder de armoedegrens.

 

Chavez is een verklaard voorstander van directe democratie: "Wij willen overgaan van de vertegenwoordigende democratie, die we daarom niet moeten misprijzen, naar de participatieve en directe democratie en met een grotere deelname van het volk op alle besluitvormingsniveau's. Zodat we ons beter kunnen verzetten tegen de schending van de mensenrechten". Momenteel wordt een nieuw grondwetsproject bediscussieerd, waarin de invoering van het referendum op volksinitiatief centraal staat. Verder wordt ook gestreefd naar een uitbreiding van de gemeentelijke autonomie en naar een soort recall-recht (verkozenen kunnen halfweg hun termijn opnieuw aan een verkiezing onderworpen worden, indien de burgers dit vragen). In de loop van november zou de nieuwe grondwet aan een referendum worden onderworpen.

 

(Le Monde Diplomatique, oktober 1999).