IS DIRECTE DEMOCRATIE VERWORVEN?

'Directe democratie is verworven', luidde het in De Standaard van 27 november (zie elders in deze Witte Werf). De uitspraak is van Dirk Van der Maelen, voorzitter van de Commissie Politieke Vernieuwing van Kamer en Senaat. Het scenario lijkt te zijn, dat op het einde van deze legislatuur de nodige grondwetsartikelen voor herziening zullen vatbaar verklaard worden, en dat na 2003 Paars II het referendum op volksinitiatief zal invoeren.
De historische ervaring leert, dat een en ander niet van een leien dakje zal lopen. Er dient een tweederde meerderheid gevonden te worden voor een voorstel. Dat betekent dat ook partijen, die de directe democratie niet bijzonder gunstig gezind zijn, mee de boot in moeten. Zeker aan Franstalige kant is dat een probleem. En zelfs de partijen die gelden als voorstanders , maken gemakkelijk voorbehoud. Het artikel in le Soir (5 december, zie elders in deze Witte Werf) spreekt boekdelen. Ook de Franstalige groenen blijken bijvoorbeeld tegenstanders te zijn van referenda over fiscale en budgetaire materies. Verder willen vele politici zich verschuilen achter de 'fundamentele rechten en vrijheden' om allerlei essentiële onderwerpen uit te sluiten. Het asielrecht of de muilkorfwetten inzake racisme en revisionisme (m.a.w. 'de strijd tegen extreem rechts') zullen volgens vele politici niet aan een referendum mogen onderworpen worden. Binnen de politieke klasse overheerst de impliciete overtuiging, dat er een soort boven de menselijke individuen zwevende 'universele' moraal bestaat, waartoe toppolitici meer dan gewone burgers toegang hebben, en die reeds werd gecanoniseerd in een reeks internationale teksten en verdragen. Het spreekt vanzelf dat deze opvatting haaks staat op het concept van volksoevereiniteit, dat de grondslag vormt van het democratisch ideaal. Democratie zal er in ons land maar zijn, wanneer het soevereine volk rechtstreeks kan beslissen over alle aangelegenheden, zonder uitzondering. Hiermee is niet bedoeld, dat democratische beslissingen op alle domeinen ook aangewezen zijn. Het is bijvoorbeeld zeker niet aangewezen dat de meerderheid van het volk bepaalde politieke of religieuze overtuigingen per referendum zou opleggen aan ieder afzonderlijk individu. Doch een soeverein volk kan per definitie dit soort terughouding enkel op eigen initiatief ontwikkelen, en niet onder externe dwang.

De Commissie had op haar beurt een wetenschappelijk Comité in het leven geroepen, en het is het door dit Comité uitgebracht advies dat de aanleiding vormde voor het krantenbericht van 27 november. Dit rapport is niet zonder kwaliteiten, al dient opgemerkt dat lang niet alle relevante wetenschappelijke literatuur werd geciteerd (eigenaardig genoeg wordt de nochtans omvangrijke Duitstalige litteratuur in het rapport onvermeld gelaten). Verder bevat de tekst een paar uitschuivers van formaat. WIT heeft op twee bijzonder zwakke plekken gereageerd door alle parlementairen een nota toe te zenden. De eerste uitschuiver staat op p.34 van het rapport. Daar wordt impliciet gepleit voor de uitsluiting van budgettaire en fiscale onderwerpen. Een ander thema dat op bijzonder troebele wijze wordt behandeld, is dat van de opkomstdrempel (p.67-68). We geven deze nota's hieronder weer.

WIT heeft aan verschillende Commissieleden voorgesteld om hearings te organiseren met buitenlandse experts, en terzake ook een reeks namen gesuggereerd. Tot nu toe werd op dit voorstel niet ingegaan. Wij blijven na de lezing van het advies van het wetenschappelijk comité meer dan ooit overtuigd van de wenselijkheid van zo'n hoorzittingen.

Directe democratie: geen uitsluiting van fiscale onderwerpen!

Nota 1 van 'WIT voor directe democratie' omtrent het rapport 'DE POLITIEKE VERNIEUWING. DIRECTE DEMOCRATIE'.

De auteurs van het rapport VAN HET 'WETENSCHAPPELIJK COMITE VOOR DE POLITIEKE VERNIEUWING' stellen op p.34 het volgende:
"Fiscale aangelegenheden zijn in de meeste landen uitgesloten van een volksstemming; de reden schuilt in de terechte vrees dat de bevolking bij het referendum of de volksraadpleging nagenoeg steeds zal opteren voor een verlaging van de op hen rustende lasten, terwi I zij van de overheid tegelijkertijd eenzelfde of een betere dienstverlening zal eisen".

'WIT voor directe democratie' wijst erop, dat deze stellingname niet in overeenstemming is met de werkelijkheid.

In feite komt een volwaardig referendum op volksinitiatief enkel voor in een aantal Amerikaanse deelstaten en in Zwitserland (dit wordt ook vermeld in het rapport, p.88).

De Commissie vermeldt dat in 'bepaalde' Amerikaanse deelstaten referenda over fiscale aangelegenheden mogelijk zijn. In feite kennen, onder de 25 staten en gebieden waar referenda mogelijk zijn, alleen Alaska, Montana, New Mexico en Wyoming een algemene uitsluiting van fiscale onderwerpen (H.K.Heussner'Volksgesetzgebung in den USA und in Deutschland' Köln: Erlanger juristische Abhandlungen Band 43, Carl Heymanns Verlag, p.166). Wel bestaan in nog 13 staten eng omschreven beperkingen (bijvoorbeeld betreffende wedden van verkozenen en regeringsleden). Elisabeth Gerber ('The populist paradox. Interest group influence and the promise of direct legislation' Princeton UP 1999, p.124 ev) publiceerde het meest recente vergelijkende onderzoek tussen Amerikaanse staten met en zonder referenda op volksinitiatief. De belastingen en staatsuitgaven liggen globaal genomen wat lager in staten met directe democratie, doch de verschillen zijn eerder beperkt. In staten met directe democratie wordt wat meer uitgegeven aan onderwijs, gezondheidszorg, wegen en milieu, en wat minder aan politie, welfare en ziekenhuizen; maar de verschillen zijn globaal genomen niet significant. De door de Commissie voorspelde ontwrichting van de openbare voorzieningen via onverantwoorde belastingverlagingen doet zich in werkelijkheid helemaal niet voor.

De Commissie vermeldt in haar rapport niets over Zwitserland. In Zwitserland bestaat op federaal niveau absoluut geen beperking voor fiscale onderwerpen. Burgers hebben in dat land de mogelijkheid om, mits het bijeen brengen van 100.000 handtekeningen, een referendum aan te vragen over gelijk welke fiscale of budgettaire materie. In totaal betroffen 8,6% van de volksinitiatieven tussen 1848 en 1994 fiscale of budgettaire aangelegenheden (p.194 in: M.Gallagher & P Vincenzo Uleri `The referendum experience in Europe' Londen: MacMillan). Een greep: op 21/3/1976 en 4/12/1977 vonden federale referenda plaats over door burgers voorgestelde belastinghervormingen; op 10/3/1985 werd gestemd over een volksinitiatief voor verlenging van de betaalde vakanties; op 12/6/1988 over verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd; op 26/9/1993 over de invoering van een bijkomende arbeidsvrije feestdag. Overigens komen ook referenda van rechtswege voor over fiscale materies. In 1973 keurden de Zwitsers per referendum een regeringsvoorstel goed over een verhoging van de brandstoftaksen.

In heel wat Zwitserse kantons bestaan vergelijkbare regelingen, en vaak gaat men nog verder. Zo moet bijvoorbeeld een deficitaire begroting in sommige kantons automatisch langs direct-democratische weg goedgekeurd worden.

Ook in Zwitserland bestaan geen aanwijzingen dat directe democratie op fiscaal vlak leidt naar ontwrichting van het staatsbestel. De modale burger beseft natuurlijk maar al te goed, dat koken geld kost.

Toevoeging door Democratos : politici schijnen graag met geld te gooien.

Daarentegen bestaan er belangwekkende studies over de positieve impact van directe democratie op het economisch welzijn en het geluk en de tevredenheid bij de burgers. Meer bepaald leidt meer directe democratie op fiscaal en budgettair vlak tot een drastische afname van de fiscale fraude. Aan de universiteiten van Zürich en Sankt Gallen is hierover heel wat onderzoek verricht.
Wetenschappelijk onderzoek in Porto Alegre, een stad van 1,3 miljoen inwoners in Brazilië waar een bijzonder systeem van directe burgerparticipatie op budgettair vlak werd ingevoerd, voerde eveneens tot de conclusie dat authentieke burgerparticipatie leidt tot een drastische afname van de belastingfraude. WIT heeft informatie op dit terrein doorgegeven aan de voorzitter van de Commissie voor politieke vernieuwing. Geïnteresseerde parlementsleden kunnen documentatie aanvragen bij WIT (nota van de redactie: twee parlementsleden reageerden op dit aanbod: één van de VLD en één van het Vlaams Blok).

Tenslotte wenst WIT voor directe democratie te onderstrepen dat burgers, in een systeem van daadwerkelijke en niet louter met de mond beleden volkssoevereiniteit, ook om principiële redenen direct moeten kunnen beslissen over de bestemming van het door hen samengebrachte belastinggeld. Belastinggeld mag niet beschouwd worden als het resultaat van een soort legale roof. De belastingsopbrengst moet beschouwd worden als het geld dat de burgers samenbrengen om de gemeenschappelijke behoeften te dekken. Het blijft in principe het collectief bezit van de burgers en deze laatsten moeten dan ook, indien ze dat wensen, direct over de bestemming van deze gelden kunnen beslissen

Directe democratie: geen deelnamequorums

Nota 2 van WIT voor directe democratie' omtrent het rapport 'DE POLITIEKE VERNIEUWING. DIRECTE DEMOCRATIE'.

De auteurs van het rapport VAN HET WETENSCHAPPELIJK COMITé VOOR DE POLITIEKE VERNIEUWING stellen op p.68 het volgende:

Het participatiequorum van 10% van de inwoners (voor gemeenten met meer dan 30.000 inwoners) U komt de meeste leden van het comité wel het absoluut minimum voor, zonder dat de vereiste representativiteit bij volksbevragingen in het gedrang zou komen".

De meeste leden van het Comité onderschrijven dus het principe van het deelnamequorum.

WIT voor directe democratie pleit dringend tegen de instelling van een participatiequorum, en dit zowel op ervaringsgronden als op principiële gronden.

a. Ervaringsgronden
Momenteel functioneert directe democratie in Zwitserland en in een aantal Amerikaanse deelstaten. In Zwitserland wordt geen participatiequorum gehanteerd. In 17 van de 24 Amerikaanse deelstaten waar het referendum op volksinitiatief bestaat, ontbreekt iedere vorm van participatiequorum. Het participatiequorum bestaat wel in België en in Duitsland. Het maakt in beide gevallen deel uit van een globaal pakket van maatregelen (excessief hoge handtekeningdrempels, uitgesloten onderwerpen, mogelijkheid van parlement of gemeenteraad om de vraagstelling te wijzigen of om de volksbeslissing a posteriori weer te vernietigen...) dat duidelijk bedoeld is om de directe democratie te verzwakken en onwerkbaar te maken.

Het belangrijkste effect van het participatiequorum is, dat het boycotacties uitlokt. Partijen en groepen die vrezen dat hun standpunt bij het volksinitiatief zal afgewezen worden, roepen op tot boycot van de stemming in de hoop dat het quorum niet gehaald wordt. In België konden we dit verschijnsel ondermeer observeren bij het Phoenix-referendum in Genk, het Belfort-referendum in Gent, en het referendum over de heraanleg van de Grote markt in Sint-Niklaas. Ook in Duitsland is het verschijnsel uitvoerig beschreven. Zelfs kleine minderheden kunnen hun slag thuishalen door af te zien van het maatschappelijk debat en op te roepen tot boycot. Bij de genoemde referenda in Gent en Sint-Niklaas bleek de overgrote meerderheid te stemmen tegen de plannen van de meerderheid in de gemeenteraad, en in beide gevallen mislukte de boycotoproep van bepaalde meerderheidspartijen slechts nipt. In Genk werd dan weer een ander stuitend gevolg van het deelnamequorum vertoond: stembrieven werden ongeteld vernietigd. Dat is een echte kaakslag voor al diegenen die hun stem uitbrachten. WIT betreurt dat de Commissie het boycot-effect slechts terloops vermeldt (op p.68) en helemaal niet ingaat op het ongehoorde feit, dat momenteel in ons land - zogenaamd in naam van de democratie - stembrieven ongeteld kunnen vernietigd worden.

Men kan dit perverse effect van het deelnamequorum niet uitschakelen door de drempel tot een 'aanvaardbaar' peil te verlagen. Ofwel is het quorum zo laag, dat het sowieso wordt gehaald. Dan heeft het quorum geen functie. Ofwel is het quorum zo hoog, dat het mogelijkerwijs niet wordt ehaald. Dan bestaat de grote kans, dat bepaalde trokken partijen gaan oproepen tot boycot. Tertium non datur.

b. Principiële gronden
De auteurs van het rapport schrijven:

"Het komt de leden van het Comité voor dat onthouding een vorm van meningsuiting als een andere kan zijn en dat er dus rekening mee moet gehouden worden" (p.67).

Onthouding is echter geen 'vorm van meningsuiting als een andere'. Een mening heeft per definitie een inhoud, en bij stemonthouding ontbreekt iedere objectief identificeerbare inhoud.

Op logische gronden kan aan een niet uitgebrachte stem slechts één (formele) betekenis worden toegekend, namelijk die van een impliciete mandatering aan de medeburgers. Deze formele betekenis, die van rechtswege aan de stemonthouding moet worden toegekend, volgt rechtstreeks uit het concept zelf van de rechtstaat. In een rechtstaat gelden de goedgekeurde wetten op gelijke wijze voor alle leden van de gemeenschap. Anderzijds krijgt in een rechtsstaat iedereen de gelegenheid om op voet van gelijkheid (één mens, één stem) bij te dragen tot het ontstaan van de wet. De keerzijde is, dat ook niemand zich kan onttrekken aan het bereik van de goedgekeurde wet onder het voorwendsel, dat hij/zij de wet niet mee heeft gecreëerd.

Hieruit volgt onontkoombaar, dat diegenen die niet deelnemen aan de totstandkoming van de wetten, formeel geacht worden een mandaat te geven aan de medeburgers, die wèl stemmen. Wetten worden bijgevolg altijd gemaakt door een groep van gemandateerde burgers. Dit kan op twee wijzen gebeuren:

1) In het geval van onrechtstreekse of representatieve besluitvorming berust het wetgevend mandaat bij het parlement of de gemeenteraad. In een integrale democratie zijn de verkozenen in deze organen gemandateerd om wetten te maken op alle domeinen, waarop de burgers niet direct wensen te beslissen.

2) Indien de burgers, door het halen van een handtekeningdrempel, te kennen geven dat ze wél direct willen beslissen, vindt een referendum op volksinitiatief plaats. Ook dan ontstaat noodzakelijkerwijs een groep burgers die voor het wetgevend werk is gemandateerd. In het geval van directdemocratiscfie besluitvorming is de groep van gemandateerde burgers de verzameling van effectieve kiezers. Wie gaat stemmen verkiest als het ware zichzelf tot lid van het ad hoc parlement, dat beslist over het onderwerp dat ter stemming voorligt. Wie bij een referendum thuisblijft wordt dus formeel geacht om een mandaat toe te kennen aan de effectieve stemmers. De situatie is in principe volledig analoog met de verhoudingen bij parlementaire verkiezingen. Wie zich voor de parlementsverkiezingen niet verkiesbaar stelt, of zich verkiesbaar stelt doch niet verkozen wordt, wordt formeel geacht een wetgevend mandaat te verlenen aan de verkozenen, ook al heeft hij voor geen van die verkozenen gestemd. De in het verkozen parlement goedgekeurde wetten zijn immers geldig voor iedereen, ook voor diegenen die op geen enkel parlementslid hun stem hebben uitgebracht. Wat het verkozen parlement is bij onrechtstreekse democratie, is de verzameling van effectieve kiezers bij directe democratie. In beide gevallen gaat het om groepen burgers met een wetgevend mandaat, en beide groepen moeten in principe gelijk behandeld worden.

Vaak wordt hiertegen ingebracht, dat men beide groepen niet kan vergelijken, omdat parlementsleden een algemeen wetgevend mandaat hebben gekregen. Maar dat laatste is juist in een integrale democratie niet langer het geval. In een integrale democratie hebben de parlementairen geen algemeen wetgevend mandaat, maar enkel een wetgevend mandaat voor de aangelegenheden waarvoor de burgers niet direct wensen te beslissen. En het zijn de burgers die soeverein, via het bijeenbrengen van handtekeningen onder referendumaanvragen, beslissen over welke aangelegenheden directe besluitvorming is gewenst.

Het is dus niet consequent om enerzijds een participatiequorum te eisen voor een referendum op volksinitiatief, en anderzijds géén participatiequorum te eisen voor parlementaire verkiezingen. Welnu, voor een parlementaire verkiezing is een participatiequorum duidelijk onmogelijk, omdat anders (bij het niet halen van het quorum) het wetgevend werk langs vertegenwoordigende weg kan stilvallen. Bijgevolg moet ook het participatiequorum voor directe besluitvorming worden verworpen, omdat anders het wetgevend werk langs directe weg kan stilvallen.

BOEKBESPREKINGEN

(noot: de twee hieronder besproken recente academische werken bleven onvermeld in het advies uitgebracht door het wetenschappelijk Comité van de Commissie voor Politieke Vernieuwing)

1) Directe democratie: Zwitsers exportproduct?

Gerhard Kirchgässner, Lars P Feld en Marcel R.Savioz "Die direkte Demokratie. Modern, erfolgreich, entwicklungs- und exportfähig" München: Verlag Franz Vahlen (1999)

2) Radicaal Federalisme

Bruno S. Frey en Reiner Eichenberger (1999) "The new democratic federalism for Europe. Functional, overlapping and competing jurisdictions"
Cheltenham: Edward Elgar (Studies in fiscal federalism and state-local finance)

Subsidiariteit en federalisme zijn twee polaire begrippen. Het concept 'subsidiariteit' impliceert, dat een primaire allesomvattende macht bevoegdheden afstaat naar kleinschaliger niveau's, die als 'lager' worden beschouwd. In dit schema is de burger het allerlaagste niveau, waar enkel wat restbevoegdheden terechtkomen. Federalisme gaat uit van het soevereine individu, die dan beslissingsbevoegdheid overdraagt naar zijn gemeente, die op haar beurt bepaalde bevoegdheden kan delegeren naar nog ruimere niveau's. In dit schema vormt de burger het hoogste niveau: de ruimere niveaus staan hiërarchisch het laagst. Federalisme en subsidiariteit worden vaak door elkaar gehaspeld, omdat het eindresultaat in beide gevallen hetzelfde zou zijn: beslissingsbevoegdheden worden verdeeld over de meest aangewezen niveau's. Toch berusten beide begrippen op onverenigbare visies op mens en maatschappij. Directe democratie gaat bv. natuurlijkerwijs hand in hand met federalisme, doch is onverenigbaar met subsidiariteit. Subsidiariteit is de facto de visie die overheerst in de katholieke kerk of in de Europese Unie.

Federalisme wordt echter nog te vaak opgevat in zuiver territoriale zin. In 'The new democratic federalism in Europe'stellen Frey en Eichenberger een alternatief voor: het ontvlechtend federalisme, waarbij bevoegdheden worden overgedragen naar organismen (zogenaamde FOCJ: 'functional, overlapping and competing juridictions'; enkelvoud: FOCUS) die elkaar territoriaal kunnen overlappen, en waartussen burgers of gemeenten vrij kunnen overstappen. Deze vrije overstapmogelijkheid vormt in de ogen van de auteurs een vijfde economische vrijheid (naast het vrij verkeer van goederen, diensten, arbeid en kapitaal - p.4). Frey en Eichenberger eisen vrijheid van secessie op: "Het vergt niet noodzakelijk geografische mobiliteit om uit FOCJ te stappen; burgers en gemeenten kunnen overstappen zonder te verhuizen. Dit maakt de dreiging van secessie juist zo effectief. Het belang van de mogelijkheid tot afscheuring in ons FOCJ-concept staat in tegenstelling tot het overheersende concept van nationale en federale staten, die een uitstap verbieden. Secessie is dikwijls met bruut geweld verhinderd: denk maar aan de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865) of aan de Sonderbundskrieg in Zwitserland (...) De uitstapmogelijkheden moeten zo groot mogelijk zijn, zodat competitie tussen regeerinstanties maximaal wordt" (p.6). Het gaat echter niet alleen om de mogelijkheid om uit territoriale staatsverbanden te stappen (Balkenland verlaat Spanje, de provincie Luxemburg sluit zich aan bij het Groothertogdom enz; voor allerhande secessiebewegingen, zie http://www.visi.com/-homelands). Dat deze mogelijkheden moeten bestaan is op zich duidelijk genoeg. Staten zijn er voor mensen, en niet omgekeerd. Er bestaat geen enkele reden om bijvoorbeeld Québec de onafhankelijkheid te weigeren, indien een meerderheid van de burgers in deze Canadese deelstaat zulks voorstaat. Diverse historici hebben trouwens de idee geopperd, dat het succes en het genius van het klassieke Griekenland, van Noord-Italië in de renaissance of van Europa in het algemeen, samenhangt met de staatkundige en maatschappelijke decentralisatie die tijdens de bloeitijden in deze gebieden (North 1983).

De weerstand tegen territoriale secessie komt onveranderlijk van diegenen, wier machtspositie ontleend is aan het unitaire verband dat in vraag wordt gesteld. Frey en Eichenberger zien de eis tot secessiemogelijkheid veel ruimer. Een voorbeeld is het onderwijs:

"Gecentraliseerde staten (...) vertonen de tendens om uniforme programma's op te leggen die geen rekening houden met de lokaal varierende vraag van de burgers. Staatsscholen en staatsleerplannen zijn vaak dezelfde voor een heel land (...) Neem het geval van sommige ouders die een brede opvoeding voorstaan, en anderen die voor hun kind een meer gespecialiseerde opleiding wensen die is geconcentreerd op slechts enkele onderwerpen (bv. wiskunde en natuurwetenschappen). Hoewel deze visies verschillen hoeven ze niet uit te monden in een ongelukkig compromis. Het is beter dat een groep ouders een nieuwe onderwijs-FOCUS opricht. Door hun vorige onderwijs-FOCUS te verlaten vermindert hun belasting, en daarmee kan de nieuwe onderwijs-FOCUS worden gefinancierd. Meestal zullen ouders die ontevreden zijn over het bestaande onderwijsaanbod niet eens een nieuw FOCUSinitiatief moeten nemen; meestal zullen politieke ondernemers dat wel doen. En door de coëxistentie van de oude en de nieuwe FOCUS ontstaat een gezonde competitie (...) Maar die competitie is enkel eerlijk indien de uitstappende ouders niet verplicht worden om belasting te blijven betalen voor het bestaande schoolsysteem. In vele landen is de kost voor het zenden van een kind naar een private school niet eens fiscaal aftrekbaar" (p.15-18).

Het onderwijs biedt dus een domein waar ontvlechting leidt tot autonomie op individueel domein. Het zijn de gezinnen die beslissen welk onderwijs ze willen en die hiervoor op grotere of kleinere schaal FOCJ's oprichten die ze dan zelf financieren (wat het best gebeurt via een schoolbonsysteem). In België en vele andere landen oefent de staat schooldwang uit: alle burgers worden gedwongen om te betalen voor het staatsgecontroleerde onderwijs, ook als ze van dit soort onderwijs helemaal geen gebruik willen maken. Door de burgers de gelegenheid te geven om op onderwijsdomein eigen FOCJ's te creëren laat men in feite een nietterritoriale secessie toe: iedereen die wil kan naast de monolitihische staat op onderwijsdomein een onafhankelijk gebied creëren. Competitie zal dan moeten bepalen of deze afgescheiden eenheden levensvatbaar zijn of niet.

Welke weg naar de ontvlochten samenleving?

Natuurlijk kunnen niet op ieder domein FOCJ worden gecreëerd op dezelfde wijze. In sommige domeinen zal het aangewezen zijn, dat iedere burger lid is van een FOCJ. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn voor pensioenfondsen (p.28). In andere gevallen, zoals bijvoorbeeld in het geval van vuilnisophaling, wordt een FOCJ beter opgebouwd uit gemeenten dan uit individuele burgers. Frey en Eichenberger verzetten zich op dit gebied tegen een a priori constructivistische aanpak. Hoe op een bepaald domein de ontvlechting best gebeurt, moet langs het politieke proces worden uitgemaakt (p.29). De vrijheid voor de burgers om eigen onderwijsFOCJ op te richten moet eerst door de burgers aan zichzelf worden toegekend, normaliter langs directdemocratische weg. Maar Frey en Eichenberger doen ons wel een criterium aan de hand om na te gaan, hoe FOCJ's op een bepaald domein best worden ingericht. Het cruciale element zijn hier de 'externaliteiten' (p.29). Iedere FOCJ heeft ook gevolgen voor diegenen die géén lid zijn van de FOCJ. Beschouw bijvoorbeeld de vuilnisophaling. Indien binnen een bepaalde gemeente vijf verschillende vuilnisophaaldiensten actief zijn, vervijfvoudigt voor iedereen de overlast van passerende vuilniswagens, terwijl ook de ophaalkosten voor iedereen sterk zullen verhogen, vermits een vuilniswagen een grotere afstand moet afleggen om dezelfde hoeveelheid afval op te laden. Men heeft dus in aanzienlijke mate last van de vier vuilnisFOCJ waarvan men géén lid is. Het is duidelijk dat het meer aangewezen is om vuilnisophaling te organiseren via intercommunales; het exit-recht berust in dat geval niet bij de individuele burgers maar bij de gemeenten. Bij een onderwijs-FOCJ speelt dit niet. Zelfs het omgekeerde effect kan hier spelen: een gezin dat aan thuisonderricht doet veroorzaakt bijvoorbeeld minder verkeer tijdens de spitsuren. Externaliteiten kunnen niet 'objectief' worden vastgesteld; hun aard hangt af van sociale appreciaties, die kunnen veranderen. Zo wordt het roken door anderen momenteel als een schadelijke externaliteit ervaren, terwijl het amper enkele decennia geleden als een onvermijdelijk gegeven werd gezien. Vandaar dat de invoering van FOCJ, met de daarbij gepaard gaande maatschappelijke inschatting van de externaliteiten, langs democratische weg moet gebeuren.

Voor Frey en Eichenberger moet de nationale staat allerminst verdwijnen. Maar de democratische kern van deze staat moet uitgebouwd worden, en vervolgens gebruikt om op diverse levensdomeinen FOCJ af te splitsen en zo te komen tot een verticale, nietgeografische federalisering. Het is bijzonder interessant dat Frey en Eichenberger uiteenlopende types FOCJ zien ontstaan: "Aan het ene uiterste vinden we FOCJ die vele leden tellen en die collectieve goederen en diensten voor die leden produceren; aan het ander uiterste vinden we FOCJ die eigenlijk uit één persoon bestaan - de gewone private zelfzorg dus waarin het collectief element ontbreekt" (p.28)

Hoewel de auteurs dit punt niet verder uitwerken, kunnen we hier toch de verbinding leggen met ideeën die Steiner (1919) reeds na de eerste wereldoorlog ontwikkelde. Steiner bepleit een afsplitsing van de centrale staat in twee richtingen. Enerzijds pleit hij voor een complete afscheuring van het onderwijs en het cultuur- en geestesleven in het algemeen van de staat. Over het onderwijs bijvoorbeeld schrijft hij: ""Opvoeding en onderricht, de uiteindelijke bron van alle geestesleven, moeten onder het beheer komen van diegenen die onderrichten en opvoeden. En noch de staat noch het economisch leven moeten zich daarmee bemoeien. Iedereen die onderricht, moet daarnaast nog de ruimte krijgen om het onderricht ook te besturen. Het onderwijs en het onderricht zullen aldus zichzelf beheren. Wie niet onderricht en opvoedt moet ook geen richtlijnen geven op dit domein. Noch het parlement noch gewezen leraars moeten hier meespreken" (p.10-11). Volgens Steiner leidt de bemoeienis van buitenaf op dit domein alleen maar tot levensvreemdheid en passiviteit. En hij beschouwt het als sociaal destructief, wanneer jonge mensen les krijgen van levensvreemde volwassenen.

Volgens Steiner dient de mens ook een recht op vrije tijd krijgen, om aldus geestelijke belangstelling te ontwikkelen. Die vrije tijd moet door de staat niet in beslag worden genomen, door bijvoorbeeld verplicht schoolbezoek op te leggen: "Mensen die volgens zichzelf met'practische levenswijsheid' zijn eeld, opperen tegenover deze gedachten vaak: de mensen zullen hun vrije tijd aan drank vergooien, en het analfabetisme zal weer oprukken, wanneer de staat voor zo'n vrije tijd zorgt, en wanneer schoolbezoek van de vrije keuze van de mensen afhankelijk wordt gemaakt. Zo'n `pessimisten' zouden maar beter een afwachten en kijken wat gebeurt, wanneer zij hun invloed niet langer op de samenleving uitoefenen" (Steiner 1919, p.84-85). Steiner heeft zijn verzet tegen schooldwang, en zijn verdediging van individuele vrije ruimte herhaaldelijk uitgesproken. Wellicht is de beste manier om deze vrijheden te garanderen de invoering van een algemeen en onvoorwaardelijk basisinkomen, dat voor kinderen naast het bedrag dat momenteel de gezinnen via kindergeld en belastingsaftrek bereikt, ook het geld zou moeten omvatten dat momenteel gaat naar het departement van onderwijs , kinderdagverblijven enz. Op die manier zou iedere burger, ieder gezin, zich als een FOCUS van de staat kunnen afsplitsen; gezinnen zouden zich dan buiten iedere staatsbemoeinis om kunnen federeren om schoolinitiatieven te nemen enz. Scholen zouden de gezinnen moeten overtuigen, in plaats van te parasiteren op de schooldwang die nu door de staat op de gezinnen wordt uitgeoefend.

Steiner ziet nog een tweede maatschappelijk domein, dat zich dient af te snoeren van de staat. Dat domein is het economisch leven. Eén van de grootste illusies van onze tijd bestaat hierin, dat men meent dat de staat zich minder dan in vroegere tijden met de economie bezighoudt. Dat is niet het geval. De staat treedt steeds meer op als waterdrager van de economie. Het globale kapitalisme heeft de staat broodnodig als instrument om de uitbuiting in stand te houden. Zo zorgt de staat ervoor (bijvoorbeeld door het op gang brengen van migratiestromen), dat er een werklozenleger in stand wordt gehouden, zodat de werkende mensen in een zwakke positie staan ten opzichte van de bezitters der productiemiddelen en om den brode onevenwichtige arbeidsovereenkomsten moeten afsluiten; door het opleggen van een wettelijk betaalmiddel bevoordeligt de staat de geldbezitters, en verhindert hij dat de werkende mensen nieuwe munten creëren waarmee ze elkaar kunnen betalen los van de bezitters van de 'wettige' munt enz. Staatsdwang is een essentieel aspect van het kapitalisme, en in dit opzicht is communisme niet het tegenovergestelde, maar integendeel een soort hypertrofie van de kapitalistische ordening. Volgens Steiner is het contract of de overeenkomst tussen producenten, consumenten en handelaren het natuurlijke bindmiddel in de economische sfeer. Uit de aard der zaak zelf hebben economische actoren de tendens, om zich tot een weefsel van associaties te verbinden, waarbij de associatie tussen producenten en consumenten de belangrijkste polariteit vormt: "Wie ervaringsgetrouw denkt ziet in dat zo'n associatieve gemeenschappen op elk ogenblik kunnen ontstaan, en dat aan dit concepts helemaal niets utopisch kleeft. Het ontstaan van associaties wordt verhinderd door het feit, dat de mensen tegenwoordig het economische leven van buitenaf willen organiseren (...) Dat georganiseer, waarbij men van buitenaf de mensen in productieve verbanden bijeen wil brengen, is het tegenbeeld van het vrije associeren. AI associërend verbindt de ene mens zich met de andere, en het planmatige van het geheel ontstaat door het inzicht van de afzonderlijk handelende individuen. Men kan zeggen: wat nut heeft het, wanneer de bezitsloze zich met de bezitter associeert? Men kan het beter vinden wanneer alle productie en consumptie van buitenaf 'rechtvaardig' geregeld wordt. Maar zo'n opgelegde organisatie verwoest de vrije scheppende kracht van de individuen, en ontneemt de economie de aanvoer van alles, wat uit de vrije scheppingskracht ontspringt. Men probere maar eens, ondanks alle vooroordelen, om associaties te laten ontstaan tussen diegenen die momenteel bezitsloos zijn, en de bezittenden. Indien enkel economische krachten mogen meespelen, zal de bezittende noodzakelijkerwijs tegenover de bezitsloze prestatie met tegenprestatie moeten honoreren" (Steiner 1919, p.18-19). In het economisch leven hebben we te doen met wat Frey en Eichenberger noemen "... FOCJ die vele leden tellen en die collectieve goederen en diensten voor die leden produceren" (p.28). In deze richting komt het er dus op aan om ruimte te scheppen voor vrije associaties tussen consumenten en producenten. Zo'n associaties moeten zich langs democratische weg kunnen afsnoeren van iedere economische staatsbemoeienis.

Voor de integrale democraat zijn ideeën als die van Frey en Eichenberger essentieel, omdat zij laten zien hoe nauw de idealen van federalisme en integrale democratie samenhangen. Daarbij dient federalisme niet alleen als horizontale (geografische), maar vooral ook als verticale geleding te worden begrepen. De democratische staat kan zichzelf versterken en verdiepen, door FOCJ af te snoeren op de levensdomeinen (economie, onderwijs ...) waar democratische besluitvorming vanuit de staat niet geëigend is: dat is de diepere boodschap van dit boek.

Referenties:

D. North (1983) Structure and change in economic history" New York: Norton R. Steiner (1919, 1976) "Die Kernpunkte der sozialen Frage in den Lebensnotwendigkeiten der Gegenwart und Zukunft' Dornach: R.Steiner Verlag

Interview met Bruno Frey

In Tages-Anzeiger van 1 december 2000 verscheen onder de titel "Wie eine Institution des 19. Jahrhunderts" een interview met prof. Bruno Frey. Hieronder volgen ruime uittreksels uit dit interview.

V: Gemeten naar het inwoneraantal zijn kleine lidstaten in vele overlegorganen oververtegenwoordigd. Is het juist om dit onevenwicht in de bijeenkomst te Nice te corrigeren?

BF: Het is niet goed, om alleen maar naar het formeel stemgewicht te kijken. Wanneer Duitsland en Frankrijk akkoord zijn en Groot-Brittanië niet diametraal tegen, gebeurt in de EU doorgaans wat de twee dominante landen willen. Toch ben ik minder bezorgd om de kleine lidstaten, maar eerder om de kiezers in álIe lidstaten. Wat de EU eerst En vooral moet doen, is de burgers meer betrekken. En ik vrees, dat dit volgende week in Nice zal vergeten worden.

V: Brussel heeft toch het probleem van het 'democratische deficit' erkend. Er is een verantwoordelijke voor burgerzaken, er zijn opiniepeilingen en informatiecampagnes.

BF: Het blijft een 'democratie van bovenaf'. Het principe, dat de politici moeten uitvoeren wat het soevereine volk wil, is de EU volkomen vreemd.

V.: Is de tijd van de Europese burgers niet te kostbaar, om zich tweewekelijks te buigen over Europese afvaldirectieven of voorstellen voor bescherming van cultuurgoederen. Stemonthoudingen zijn nu al een probleem.

BF.: Ik geloof helemaal niet, dat alles langs directdemocratische weg moet besloten worden. Veel kan aan parlement en regering overgelaten worden. Maar de burgers moeten effectief kunnen ingrijpen, wanneer zij het met een bepaald besluit oneens zijn. En economisch bekeken is een lagere kiesopkomst geen probleem. De deelname stijgt automatisch naarmate een vraag als belangrijker wordt beschouwd. Kijk bijvoorbeeld naar de Zwitserse stembusgang omtrent de afschaffing van het leger.

V: Zijn het niet precies allerhande direct-democratische excessen, die Zwitserland blokkeren?

BF.: Ons wetenschappelijk onderzoek leidt tot andere conclusies. Natuurlijk is de Zwitserse werkwijze nogal omslachtig: de eindeloze discussies, meningsverschillen en debatten ten gronde. Maar anderzijds zijn eenmaal genomen besluiten ook beter tegen de tijd bestand dan het geval is in landen, waar men sneller beslist. Zwitserland hinkt niet overal achterop. De Zwitserse ouderenzorg geldt voor vele andere landen als na te streven model. Vaak zijn de Zwitserse oplossingen niet in overeenstemming met wat intellectuelen verkiezen, doch het zijn de oplossingen van het volk.

V: Oplossingen van het volk, maar tegelijk economisch onefficiënte oplossingen?

BF: Direct-democratische oplossingen zijn enkel bij oppervlakkige beschouwing onefficiënt. Wij hebben aangetoond dat in Zwitserse kantons met bijzonder uitgebouwde inspraakrechten voor het volk, de economische productiviteit ook hoger ligt. Het denkbeeld, dat een 'daadkrachtig' politiek beleid gunstig is voor de economie, is volledig verkeerd.

V: In de EU-verdragen is het principe van de subsidiariteit verankerd. Brussel mag enkel tussenkomen wanneer regionale en nationale instellingen daartoe niet in staat zijn.

BF: Het subsidiariteitsprincipe is misschien wel verankerd, maar het werkt niet. Subsidiariteit geldt blijkbaar alleen wanneer de EU-instellingen die subsidiariteit zien zitten. De fiscale politiek is een goede graadmeter. Mogen gemeenten belastingen heffen, om daarmee op zelfstandige basis diensten te leveren? In Zwitserland kan dat, in Duitsland bijna niet. Subsidiariteit in Europa zou hier en nu betekenen, dat de lokale en regionale instanties veel meer beslissingsbevoegdheid krijgen.

V: U wilt toch niet problemen als georganiseerde kriminaliteit of miliuevervuiling op gemeentelijk vlak aanpakken?

BF: Het is verrassend hoeveel milieuproblemen lokaal kunnen opgelost worden. Men zegt vaak zeer snel, dat dit of dat milieuprobleem een nationaal, internationaal of globaal karakter heeft. Zo'n probleem wordt dan naar een hoger bestuursniveau doorgeschoven en daar vergeten. Een gemeente die lokaal het probleem van afvalverwerking of afvalwater kan oplossen, levert een belangrijke bijdrage tot de milieuzorg. Vele milieuproblemen kunnen het beste lokaal aangepakt worden. De mislukte klimaatconferentie in Den Haag heeft getoond hoe moeilijk het is om maatregelen te treffen die op internationale schaal kunnen doorgezet worden.

V: EU-commissaris Verheugen heeft een storm ontketend door een referendum voor te stellen over de EU-uitbreiding naar het Oosten. Bent U voorstander van zo'n referendum?

BF: Absoluut! Zo'n essentiele stappen moeten hoe dan ook aan het volk voorgelegd worden. Het is ondenkbaar dat, zoals vaak op EU-niveau gebeurt, men bezwaren gewoon negeert en veronderstelt dat de mensen na enkele jaren wel akkoord zullen zijn. Ook over de invoering van de Euro had volgens mij een referendum moeten plaatsvinden. Dan ontstaat een discussie, en dan moeten de politici uitleggen hoe en waarom zij een eenheidsmunt willen invoeren. Gelukkig konden de Denen stemmen. Zij hebben de Euro afgewezen. Ik ben niet tegen Europese oplossingen, maar zij moeten steunen op de wil van de burgers.

V: De Duitse minister van buitenlandse zaken joschka Fischer zei, dat de Duitsers toch niet over andere staten kunnen beslissen, bijvoorbeeld over de toetreding van Polen tot de EU.

BF: Fischer kan een verstandig mens zijn, maar het is dom wat hij daar beweerde. Bij de EU-uitbreiding zijn er immers twee partijen: enerzijds de staten die willen toetreden (die trouwens ook best langs directdemocratische weg zouden beslissen) en aan de andere zijde de EU zelf, die door zo'n toetreding ten gronde verandert. Ik begrijp Fischer niet. In zijn jonge jaren predikte hij de basisdemocratie. Nu is hij minister van buitenlandse zaken en zegt hij dat het volk niet mag beslissen. Nu is hij natuurlijk minister en beslist hij liever zelf. De burgers van de EU moeten Fischer niet alleen laten beslissen!

V: U wilt nu een stemming over de oostwaartse uitbreiding van de EU, tien jaar nadat de toenmaals communistisch geregeerde Oost-Europeanen de toetreding tot de EU werd beloofd?

BF: Wie heeft die voorbarige belofte uitgesproken? Dat waren de politici. Die hadden moeten zeggen, dat zij de oostwaartse uitbreiding van de EU wilden overwegen. En dan hadden zij aan de burgers de argumenten ten gunste van zo'n uitbreiding moeten voorleggen. ik geloof bijvoorbeeld dat de Duitsers de toetreding van Polen wel zouden zien zitten. Maar men moet de burgers de vraag voorleggen en ze ernstig nemen. Wat Fischer zegt is typisch: hij heeft in principe niets tegen directe volksbeslissingen - dat zeggen de meeste politici - maar in dit specifieke geval , de Euro bijvoorbeeld, of de oostwaartse uitbreiding, blijkt een referendum toch telkens 'ongepast'. Dat is in Zwitserland anders. Daar kunnen de politici niet willekeurig bepalen wanneer het volk mag beslissen. Daar bestaan klare institutionele regels (...) juist grote historische beslissingen moeten democratisch onderbouwd zijn, vooral in de 21 ste eeuw. Dat is mijn probleem met de EU: de Unie is in hoofdzaak een club van politici die bepalen wat goed is voor het volk - alsof de EU een instelling is uit de 19de eeuw. Ik zie geen reden waarom de huidige EU-leden zich zouden verzetten tegen de oostwaartse uitbreiding. Waarop het aankomt is echter: hoé worden de kandidaatlidstaten opgenomen? Zoiets gewoon over de hoofden van de burgers beslissen is niet, wat ik een goed historisch proces zou willen noemen (...).

V: Aangenomen dat in Nice een akkoord wordt bereikt over het hervormingspakket, is de EU dan tot uitbreiding in staat?

BF: Mijn probleem met de uitbreiding is het 'Acquis communautaire': de tienduizenden bladzijden met voorschriften, wetten, regels, die nieuwe lidstaten onveranderd moeten overnemen. Ik geloof dat dit grondig verkeerd is. Men had kandidaat-lidstaten op afzonderlijke domeinen, bijvoorbeeld inzake goederenverkeer, veel sneller kunnen integreren. En op moeilijke punten, zoals de liberalisering van de arbeidsmarkt, had men langer kunnen wachten. Er bestaan trouwens nu reeds gedifferentieerde oplossingen, bijvoorbeeld inzake grenscontroles of landsverdediging. Een Europa met verschillende snelheden wordt door vele politici negatief beoordeeld. Volgens mij ligt het juist omgekeerd: een gedifferentieerd Europa is de toekomst. Waarom kunnen niet enkele staten een gemeenschappelijke munt hebben? Het is helemaal niet nodig dat iedereen meedoet.

V : U hebt voorgesteld om Europa volledig opnieuw te organiseren, met zogenaamde 'functionele vennootschappen' die telkens slechts een specifieke openbare taak verzorgen. De burgers zouden dan de mogelijkheid hebben, om te kiezen tussen diverse vennootschappen. Daardoor zou de druk op de politici, om rekening te houden met de wensen der bevolking, aanzienlijk verhogen. Een vernieuwend voorste dat alles ongelooflijk door elkaar zou schudden...

BF: Het lijkt erop dat alles door elkaar wordt geschud. Maar tegelijk is zo'n hervorming op de oplossing van problemen gericht, en de specifieke burgers die voor een bepaald probleem staan, worden dank zij zo'n hervorming bij de oplossing betrokken. De bescherming van de regio rond het meer van Konstanz interesseert bijvoorbeeld een andere groep dan de Europese veiligheidspolitiek. Dat geldt ook voor crisisgebieden. Het is toch ongelofelijk dat er binnen de EU verschillende gebieden zijn waar men dicht tegen een toestand van burgeroorlog aanzit: Noord-Ierland, Corsica, Baskenland... , en dat Brussel niets tot een oplossing bij kan dragen. Ik stel voor om uit deze conflictgebieden afzonderlijke staatstaken, zoals bijvoorbeeld de watervoorziening, 'los te weken'. Het water in Noord-Ierland is niet protestants of katoliek. op welbepaalde gebieden kan samenwerking perfect over de landsgrenzen heen geschieden. Laat de Corsicanen toch, wanneer ze over bepaalde kwesties met Italië willen samengaan! Daarom hoeven zij nog niet van Frankrijk te worden afgesplitst.

Personalia: Prof. Bruno Frey werd in 1941 in Bazel geboren. In 1977 werd hij hoogleraar economie aan de universiteit van Konstanz Frey startte in Europa de theorie van de 'Public Choice'. die ervan uitgaat dat ook politici en ambtenaren handelen vanuit economische motieven. Hij interesseert zich speciaal voor de toepassing van het economisch denken op domeinen als kunst, milieu, terrorisme en familiezaken. Hij behoort tot de meest geciteerde Europese economen. Zijn boeken werden vertaald in vele talen, waaronder Japans en Chinees.



En als we nu eens democratie probeerden?

(politiek niet correct stuk, toegezonden aan De Standaard en De Morgen, maar uiteraard niet door deze kranten gepubliceerd)

Politiek correct Vlaanderen krabde zich weer in de haren. Opnieuw een pikzwarte zondag! De 'democratische' partijen vragen zich af wat men kan doen om 'het tij te keren'. Wel: er is een eenvoudige remedie: voer de democratie in.

Maar eerst moeten een aantal heilige huisjes worden ingetrapt.

Ten eerste: we moeten af van het idee, dat onze politieke cultuur, waarbij een meerderheid een minderheid pleegt uit te sluiten, 'democratisch' is. Ook nu weer worden in alle mogelijke gemeentes 'coalities' gesloten, waarbij een 'minderheid' wordt uitgeschakeld. Deze praktijk heeft niet de minste democratische legitimiteit. De kiezer spreekt zich niet uit over de vraag, welke partijen in de meerderheid en welke in de minderheid moeten terechtkomen. Het zijn de partijhoofdkwartieren die dat doen. Maar die partijleidingen hebben daartoe niet het minste mandaat. Zij vervormen door hun interventie de kiesuitslag. De juiste richting wordt (aarzelend) getoond in Hasselt: het stadsbestuur moet een weerspiegeling zijn van de verlangens van de hele bevolking.

Ten tweede : stop met zeuren over het migrantenstemrecht. Deze regering heeft in principe de juiste weg ingeslagen: wie wettig en permanent in ons land verblijft kan drempelloos overstappen naar de Belgische nationaliteit. In een situatie waar iedere hond met een hoed op Belg kan worden, heeft het geen zin om nog uitzonderingsregimes te creëren. Gaan Belgen dan stemplicht ebben, en vreemdelingen stemrecht? En als vreemdelingen mogen stemmen, waarom mogen ze zich dan niet verkiesbaar stellen? En indien ze zich wel verkiesbaar mogen stellen voor de gemeente, waarom dan niet voor de nationale verkiezingen? En kan een buiten lander dan ook eerste minister of minister van defensie of buitenlandse handel worden? Natuurlijk niet: er zou een onoverkoombaar belangenconflict optreden. De weg van het stemrecht voor nietBelgen kan dus onmogelijk tot rechtsgelijkheid leiden. De enige en rechte weg naar rechtsgelijkheid is duidelijk: niet-Belgen die wettig en permanent in België verblijven, moeten drempelloos overstappen naar de Belgische nationaliteit. Onze politici durven blijkbaar niet zeggen, dat vele migranten om allerhande verdachte redenen aan hun oude nationaliteit vasthouden: enerzijds om nostalgische bloed-en-bodem motieven, en anderzijds om te blijven 'genieten' van de retrograde wetgeving in hun land van oorsprong (bijvoorbeeld de juridische achterstelling van de vrouw in Marokko).
En in elk geval is het stuitend om te zeggen dat migranten politiek 'uitgesloten' worden, terwijl tegelijk in alle mogelijke gemeentes hele groepen Belgische kiezers worden uitgesloten via coalitievorming (al dan niet op basis van het 'cordon sanitaire').

Ten derde: stop met zeuren over 'democratische' versus 'ondemocratische' partijen. Deze termen hebben geen zin. In een democratie bestaat er geen autoriteit boven het volk die kan uitmaken wat 'democratisch' is of niet. Er bestaat geen goddelijke of natuurlijke tafel met tien geboden, waaraan het volk zich a priori heeft te houden; in een democratie is het volk soeverein. Alle ideeën moeten aan bod kunnen komen en met elkaar in de clinch gaan, zonder beperking. A priori ideeën en voorstellen uit het debat weren omdat ze afkomstig zijn van een 'ondemocratische' partij, is zelf een ondemocratische praktijk, omdat de democratische en ondemocratische labels worden uitgedeeld door zelfbenoemde instanties die hiertoe geen enkel democratisch mandaat hebben.

Ten vierde: herstel het vrije woord. De vijanden van het vrije woord hebben de laatste twintig jaar een enorme vooruitgang geboekt. Meer en meer zaken worden verboden. Vrij spreken over de holocaust is verboden, vrij spreken over rassenverschillen mag niet meer, Michel wil geen referendum over de uitbreiding van de EU omdat er dan 'smerige woorden' over de islam zouden kunnen vallen en het referendum over migrantenstemrecht, gevraagd door senator Dedecker, mag ook al niet "...omdat er bepaalde krachten zijn die iedere discussie over zo'n gevoelig thema zullen trachten te misbruiken" (VLD-ster Jeanine Leduc in De Morgen, 10 november 2000). Stop de gedachtencontrole en de betutteling!

Ten vijfde: schaf het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding af. Dit centrum blijkt een wapen te zijn dat zichzelf 'democratisch' noemende partijen aanwenden om een als 'ondemocratisch' bestempelde concurrent te vernietigen. Het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding is gericht op de 'opvoeding' van het soevereine volk, en op gedachtencontrole bij de burgers. In een authentieke democratie bestaat er echter geen instantie boven het volk, die gemachtigd is om tot zo'n 'opvoeding' of gedachtencontrole over te gaan. Instellingen als dit Centrum zijn instrumenten om de democratie af te breken en de macht te versterken van de politieke klasse, en van de verborgen machtscentra die hun invloed direct op de politieke 'elite' uitoefenen. Zet meteen ook alle staatsbemoeienis met zogenaamde sekten (in feite religieuze of filosofische minderheidsgroepen) stop af en koppel alle religies en overtuigingen volledig los van de staat. Herstel in ere het kroonstuk van de Verlichting: de vrijheid van spreken en denken.

Wat dient er dan wél te gebeuren? Wel, de democratie moet in België worden ingevoerd.

De hoeksteen van de democratische hervorming moet het referendum op burgerinitiatief worden, op alle bevoegdheidsniveaus en over alle onderwerpen. Op Europees vlak dienen referenda tot stand te komen over alle verdragen die de soevereiniteit van de lidstaten beïnvloeden. De eventuele invoering van een Europese grondwet moet langs directdemocratische weg gebeuren. Verder dient ook op Europees niveau het referendum op burgerinitiatief mogelijk worden. Op federaal, regionaal , provinciaal en gemeentelijk niveau moeten de burgers het initiatief kunnen nemen tot referenda over alle onderwerpen die tot de bevoegdheid van deze niveaus behoren. Onder het gemeentelijk niveau dienen ook referenda mogelijk te zijn in districten en wijken, over strikt lokale aangelegenheden. lokale gemeenschappen als Doel moeten, naar Zwitsers voorbeeld, ook een direct-democratisch vetorecht krijgen tegen plannen om ze te vernietigen in naam van het 'algemeen belang'.

Referenda hebben geen zin zonder spreekrecht. Naast de herinvoering van het vrije spreekrecht dient ook een vrij forum te worden ingericht, waartoe men na het behalen van een lage handtekeningdrempel toegang krijgt. Neem bijvoorbeeld Antwerpen. Een handtekeningdrempel van 4% van het aantal kiesgerechtigden lijkt redelijk. Dat zijn ongeveer 13.000 handtekeningen. De stad publiceert maandelijks 'De Antwerpenaar', waarin een forum is voorzien voor burgerinitiatieven die naar een referendum streven. Een beginnende burgergroep kan , met een handtekeningdrempel die ongeveer tien maal lager ligt (1.300 handtekeningen), gedurende zes maanden toegang krijgen tot dit forum. De ombudsman van Antwerpen modereert het debat. Met die 1.300 handtekeningen kan de burgergroep ook haar punt op de agenda van de gemeenteraad plaatsen, en een gesprek over haar voorstel met de gemeenteraad aangaan. De gemeenteraad is verplicht over zo'n voorstel een gemoti- veerd oordeel bekend te maken, dat ook in het Vrij Forum kan gepubliceerd worden.

De kerngedachte achter dit radicaal-democratisch project is, dat burgers mondig en soeverein zijn en dat de politieke klasse ze niet moet betuttelen. De politieke klasse, en de journalistieke wereld die in nauwe symbiose leeft met deze klasse, zien zichzelf als een Verlichte groep, die het dwalende volk op het politiek correcte pad moet houden, desnoods met staatsgeweld en spreekverbod. Met echte democratie heeft dat allemaal niets te maken. De 'verzuring', waarover de Verlichte toplaag zo graag spreekt, is het symptoom van een reële malaise, namelijk het onbestemde doch volkomen terechte gevoel van chronische maatschappelijke bevoogding en betutteling dat bij vele mensen leeft. Stop eerst het paternalisme, en voerde democratie in. Wedden dat de zuurtegraad snel afneemt?

***********************



HET REFERENDUM OP VOLKSINITIATIEF IN BELGIE EN NEDERLAND: EEN RECHTSVERGELIJKENDE STUDIE

(G.Geudens T.B.P. 2000(8), P619-631)
Geudens publiceerde in het augustusnummer van T.B.P. een (overigens bekroonde) rechtsstudie overhet gemeentelijk referendum op volksinitiatief in België en Nederland. Het artikel levert een overzichtelijke status quaestionis van de Belgische situatie.

Artikel 33 van de Belgische Grondwet bepaalt dat alle macht uitgaat van de Natie en dat deze macht wordt uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald. In artikel 41, alinea 1 wijst de Grondwet dan de uitoefening van de macht exclusief toe aan de gemeenteraden; een beginsel dat ook benadrukt wordt in artikel 162, alinea 2.2°. Met andere woorden: in de Belgische 'democratie' heeft het volk helemaal geen soeverein beslissingsrecht, doch wordt het gedwongen om dit beslissingsrecht af te staan aan een gekozen vertegenwoordiging. Volgems Geudens maakt een bepaalde school in het Belgisch rechtsdenken dan ook een onderscheid tussen 'volkssoevereiniteit' en 'nationale soevereiniteit'. volgens deze school zou in België sprake zijn, niet van volkssoevereiniteit, doch van 'nationale soevereiniteit'. Net zoals 'volksoevereiniteit' de gedachte is die ten grondslag ligt aan de democratie, lijkt deze 'nationale soevereiniteit' het conceptueel fundament te vormen voor de particratie die momenteel de facto bestaat in ons land.

Bindende referenda zijn onverenigbaar met de genoemde grondwettelijke bepalingen. Consultatieve referenda worden door de rechtsleer eveneens strijdig geacht met de Grondwet, behalve op de lagere bestuursniveaus. Artikel 41 van de Grondwet werd trouwens in die zin aangepast: "Over de aangelegenheden van gemeentelijk of provinciaal belang kan in de betrokken gemeente of provincie een volksraadpleging worden gehouden. De wet regelt de nadere uitwerking en de organisatie van de volksraadpleging".

Artikel 318 van de Gemeentewet geeft aan dat zowel de gemeenteraad zelf als de 'inwoners' het initiatief kunnen nemen tot een volksraadpleging. Wie als 'inwoner' geldt wordt niet bepaald. Volgens artikel 322 (alinea 1) kan de aanvraag tot een volksraadpleging worden ondersteund door iedereen die in het bevolkingsregister is ingeschreven of vermeld, de volle leeftijd van 16 jaar heeft bereikt en bovendien geen veroordeling heeft opgelopen die voor een gemeenteraadskiezer de uitsluiting of schorsing van het kiesrecht zou meebrengen.

De handtekeningdrempels bij een referendum op volksinitiatief liggen zeer hoog. Voor gemeenten met meer dan 30.000 inwoners geldt, dat 10% van de inwoners hun handtekening moeten geven. Voor gemeenten met minder dan 15.000 inwoners ligt de drempel op 20%. Voor gemeenten met minstens 15.000 doch minder dan 30.000 inwoners ligt de handtekeningdrempel op 3.000 inwoners. Men moet hierbij bedenken dat niet alle inwoners (kinderen bijvoorbeeld) hun handtekening kunnen geven . Het gaat hier om de hoogste handtekeningdrempels ter wereld. Het is duidelijk de bedoeling van de politici geweest om het referendum op volksinitiatief maximaal te ontmoedigen.

Geudens merkt op p.623 volkomen terecht op, dat de wetgever de mogelijkheid heeft verzuimd, om referenda op wijk- of districtsniveau te organiseren. Een andere lacune is, dat geen termijnen voorzien werden in het geval het referendum correctief is (d.w.z. ingaat tegen een gemeenteraadsbesluit - p.624).

Niet over alle aangelegenheden kan in België een referendum worden gehouden. Uitgesloten zijn persoonlijke aangelegenheden, zuiver financiële aspecten , vreemdelingenzaken en bevoegdheidsverdelingen binnen het college van burgemeester en schepenen. Het tweede referendum in Gent is gestruikeld over de tweede uitzonderingsbepaling: de eis tot 'gratis openbaar vervoer' werd als een zuiver financiële vraag gezien. Het spreekt vanzelf dat al deze uitzonderingsbepalingen volledig antidemocratisch zijn.

Een ander eigenaardig aspect aan de Belgische referendum-regeling is, dat de stemming niet is verplicht. Geudens schrijft hierover (p.626): "Het ontbreken van de stem- of opkomstplicht wordt vooral gemotiveerd door het zuiver adviserende karakter van de volksraadpleging. Dergelijke argumentatie is ons insziens niet erg wenselijk. Het wekt immers de indruk dat het hier slechts om een tweederangs politiek instrument gaat. Uiteindelijk maakt de deelname niet veel uit: de uitslag hoeft toch niet gerespecteerd te worden".

De kiesdrempel, die in 1995 op 40% van het aantal kiesgerechtigden lag, werd in 1998 verlaagd tot de handtekeningdrempels. Geudens wijst terecht op het gevaar voor boycotacties, dat altijd met deelnamedrempels gepaard gaat. Op plaatsen waar het referendum min of meer fatsoenlijk werkt, zoals in Zwitserland of Californië, bestaan geen drempels. Wie niet deelneemt aan de stemming, wordt geacht een mandaat te geven aan diegenen die wel gaan stemmen, punt.

Vergelijking met Nederland
Geudens beschouwt het 'referendum en volksinitiatief' als "..correcties op het representatieve stelsel". Vanuit principieel oogpunt is dat natuurlijk niet juist. In een democratie is de directe besluitvorming door het volk de norm, en de vertegenwoordigende besluitvorming is een bijzondere modaliteit die wordt ingevoerd om het maatschappelijk bestuur voor het volk doenbaar te maken. We hebben echter gezien, dat België en Nederland helemaal geen democratieën zijn , maar wel particratieën, systemen dus die in tegenstelling tot een democratie niet uitgaan van het beginsel der volksoevereiniteit, maar van het beginsel der 'nationale soevereiniteit'.

In België en Nederland worden verschillende technieken gebruikt om de volksoevereiniteit op afstand te houden. In Nederland werd een grondwetswijziging, die het bindend correctief referendum zou toelaten, op het nippertje verhinderd door de tegenstem van Eerste Kamerlid Wiegel. In België geldt als principiële barrière het nietbindend karakter van het referendum op volksinitiatief. In Nederland geldt als principiële barrière het uitsluitend correctief karakter. In België mag het volk dus eigen voorstellen goedkeuren, maar die zijn niet bindend. In Nederland is de uitspraak van het volk wel bindend, maar die uitspraak kan enkel gaan over aangelegenheden waarover de gemeenteraad reeds heeft beslist. Daarnaast worden in beide landen een hele batterij remmende en ontkrachtende maatregelen ingevoerd: hoge handtekeningdrempels, deelnamequorums, uitgesloten onderwerpen enz.

In Duitsland is het plaatje gelijkaardig. Het is duidelijk dat in de diverse Europese landen nog een lange weg moet afgelegd worden om tot de realisatie van een authentiek democratisch systeem te komen. In een bepaald opzicht wordt het zelfs een wedren tegen de tijd. Want het particratisch regime ondermijnt steeds verder het recht op vrije meningsuiting en op vrije vereniging, en bouwt aan hoog tempo voort aan allerhande oncontroleerbare supranationale instanties die de bevoegdheid van de bestaande staatsstructuren overnemen. Indien directe democratie niet tijdens de eerstkomende decennia wordt gerealiseerd, is de van oorsprong liberaal-nationale staatstructuur zelf volledig weggevaagd en blijft er helemaal niets meer over dat nog gedemocratiseerd kan worden.