De alchemie van artikel 33

Artikel 33, eerste lid, van de grondwet, stelt dat alle macht uitgaat van "de Natie". Het tweede lid van hetzelfde artikel stelt, dat de machten worden uitgeoefend "op de wijze bij de Grondwet bepaald". Omdat de Grondwet geen referendum toestaat, kan de Natie haar macht niet op die wijze uitoefenen. Dat is de redenering gevolgd door de meeste professoren , die de commissie adviseren.

De hele vraag is dus, wie of wat men eigenlijk verstaat onder "de Natie". In een democratie zou de machtsuitoefenende instantie natuurlijk het volk moeten zijn. In dat geval stelt het eerste lid van artikel 33 gewoonweg, dat België een democratie is. Het tweede lid van artikel 33 kan dan onmogelijk als een beperking van het eerste lid worden opgevat. Immers, indien het volk de hoogste autoriteit is, dan heeft iedere uitspraak van het volk per definitie kracht van wet, en indien zo'n uitspraak over de grondwet gaat, heeft zo'n uitspraak grondwetgevende kracht. De grondwet volgt en weerspiegelt in een democratie de wil van het volk. In een democratie is de grondwet de vrije en gemeenschappelijke schepping van het volk en zij kan ook vrij door het volk gewijzigd worden. De mogelijkheid voor het volk om vrij en ongehinderd, naar eigen goeddunken te kunnen spreken, is in een democratie het eerste gegeven dat nog vóoacute;r de grondwet komt; want een democratische grondwet vooronderstelt een volk dat vrij spreekt, bepaalt en beslist. Het tweede lid van artikel 33 kan, binnen een democratische lezing, dus alleen maar betekenen dat het volk op ieder moment in de grondwet kan inschrijven hoe de machten worden uitgeoefend.

De restrictieve lezing die de politieke klasse en de academische wereld aan de grondwet geeft, is dan ook geen democratische doch een particratische lezing. Het cruciale verschil zit hierin, dat de grondwet boven het vrij sprekende en beslissende volk wordt geplaatst, en de mogelijkheid tot wijziging van de grondwet dan wordt voorbehouden aan de politieke klasse, en meer bepaald aan de parlementairen, die de facto onder partij-controle staan. Deze lezing is historisch natuurlijk zeer goed te begrijpen, omdat onze grondwet helemaal niet onder democratische voorwaarden tot stand is gekomen. Onze grondwet ontstond in omstandigheden waarbij het overgrote deel van de bevolking noch stemrecht had, noch zich verkiesbaar kon stellen. Professor Vény (RUG) merkte hierbij voor de parlementaire commissie het volgende op:
n"De stelling als zou de organisatie van een referendum en van een volksraadpleging ongrondwettelijk zijn, werd geopperd door de afdeling wetgeving van de Raad van State en domineert tevens de rechtsleer en rechtspraak. In de Grondwet is voor de zogenaamde ongrondwettelijkheid evenwel nergens een duidelijke grondslag terug te vinden: nergens verbiedt een bepaling formeel het referendum of de volksraadpleging. Bovenvermelde redenering is gebaseerd op artikel 33 van de Grondwet, maar dat artikel blijft erg vaag. Bovendien zou de ongrondwettelijkheid alleen maar voortvloeien uit het tweede lid van artikel 33, en dan nog in combinatie met artikel 42 van de Grondwet. Zo de andere sprekers daarin een impliciet verbod menen te zien, dan komt dat doordat zij aan de grondwet een restrictieve lezing geven. Niets belet echter een ruimere lezing. Daar komt nog bij dat beide assemblees zonder aarzelen artikel 33, tweede lid, opzij hebben geschoven, telkens als het erop aan kwam internationale instellingen bevoegdheden te verlenen, terwijl de Raad van State daar bij verschillende gelegenheden had tegen ingebracht dat de toewijzing van beslissingsbevoegdheden en de overdracht van nationale soevereiniteit aan internationale instanties niet met die grondwetsbepaling strookte" (p.22-23).

De commentaar van professor Vény is bepaald ontluisterend voor de politieke klasse, en illustreert treffend hoe wij wel degelijk in een particratie leven, en niet in een democratie. De particratie heeft er geen enkele moeite mee om de nationale soevereiniteit, die eigenlijk het hoogste goed is van het volk, door te schuiven naar allerhande supranationale instanties die meestal iedere re'le democratische legitimatie ontberen. Maar wanneer naar de burgers beslissingsbevoegdheid moet worden doorgeschoven, begint men plots ingewikkeld te doen en blijkt de Grondwet een bezwaar. De grondwets-artikels 33 en 42 hebben blijkbaar een hoog kameleongehalte: halsstarrig rood wanneer het om beslissingsbevoegdheid voor de burgers gaat, en snel op groen overgaand wanneer beslissingsbevoegdheid naar door het volk oncontroleerbare instellingen gaat. In werkelijkheid staat reeds vast dat het volk ooit een harde heroveringsstrijd zal moeten voeren, om de soevereiniteit die door de politieke klasse werd verkwanseld, opnieuw te verwerven. Zo spreekt professor Dumont (p.39) over "..het overwicht van de dwingende regels van het internationaal recht ("ius cogens") dat bindend is voor de grondwetgevend macht zelf" ; tegen deze 'dwingende regels' mag volgens hem dan ook geen bindend referendum op volksinitiatief worden gericht. Professor Dumont redeneert helemaal in termen van Helsen juridische piramide (zie vorige Witte Werf), waarbij de soevereiniteit uiteindelijk wordt overge-dragen van het volk naar anonieme internationale instanties die door een geíllumineerde elite worden gecontroleerd. Een blijkbaar uiterst belangrijk ideologisch sluitstuk vormt daarbij de "strijd tegen het racisme", waarover de bevolking zich blijkbaar zeker niet mag uitspreken. Zo is het volgens professor Verdussen "..ondenkbaar dat een referendum zou worden gehouden over de opheffing van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden" (p.37; zelfde opmerking op p.31). Hoe komt het dat de politieke en economische elite zo verbeten ten strijde trekt tegen racisme en xenofobie, terwijl allerhande andere opvattingen (communisme, kapitalisme) veel meer leed veroorzaken? Waarom is het principe "eigen volk eerst" verwerpelijk, wanneer het door het Vlaams Blok wordt gelanceerd, en volkomen geaccepteerd, wanneer het als kernstuk voor het kapitalistisch erfrecht fungeert? Waarom mogen "inheemse volkeren" wél aanspraak maken op een eigen cultuur en een eigen grondgebied, en moeten Vlamingen zich per se neerleggen bij de "multiculturele samenleving" (wat dat ook moge wezen)? De verklaring voor deze inconsequenties kan alleen maar zijn, dat deze "strijd" een oneigenlijk doel heeft, namelijk het volk te beletten zijn soevereiniteit te verdedigen of op te eisen, en het globale kapitalisme te dienen.

Uit de lezing van het interimverslag blijkt ook duidelijk, dat de geconsulteerde hoogleraren er op bepaalde ogenblikken niet voor terugschrikken om de parlementsleden verkeerde 'informatie' te verstrekken. Op een bepaald moment polsen enkele commissieleden naar buitenlandse ervaringen inzake uitgesloten onderwerpen. Joke Schauvliege (CVP) wenst enige toelichting met betrekking tot de buitenlandse ervaringen inzake fiscale en budgettaire aangelegenheden (p.36). Hierop ant-woordt professor Scholsem dat "...fiscale aangelegenheden om voor de hand liggende redenen zowat in alle landen zijn uitgesloten" (p.38). Dit is een flagrante onjuistheid: op de zeldzame plaatsen waar het referendum op volksinitiatief redelijk functioneert (Zwitserland en een reeks Amerikaanse deelstaten) zijn referenda over fiscale en budgettaire onderwerpen bijna altijd zonder meer mogelijk. Professor Scholsem pleit ook voor de opname van dergelijke uitsluitingsbepalingen in de grondwet. Ook professor Dumont beweert dat fiscale materies "doorgaans" worden uitgesloten (p.39). Professor Elchardus nuanceert en zegt dat fiscale aangelegenheden niet uitgesloten zijn "..in bepaalde staten van de USA" maar zwijgt als vermoord over Zwitserland (p.40). Het is duidelijk dat de hoogleraren absoluut niet de moeite namen om op dit punt de parlementsleden nauwkeurig in te lichten.

Hoe verder?
Het interimrapport laat vermoeden dat de politieke klasse slechts met mondjesmaat directe democratie zal toestaan, en in elk geval de ultieme touwtjes in handen zal willen houden. De belangrijkste weerstand kan verwacht worden vanuit de partijen die het meest met de traditionele machtscultuur zijn vergroeid en waarbinnen de ideologie het meest wordt beïnvloed door allerhande pseudo-occulte clubs (die nogal gemakkelijk geloven dat zij het volk of de samenleving in moreel opzicht discreet moeten sturen of opvoeden). Het zwaartepunt van de anti-democratische weerstand lijkt zich bij de Waalse socialisten te situeren. We kunnen alleen maar hopen dat de democratisch denkende parlementsleden voldoende helderheid van geest en slagvaardigheid aan de dag zullen leggen, en voldoende onafhankelijkheid ten opzichte van hun eigen partij-instanties, om voor de bevolking iets waardevols uit de brand te slepen.

Thuisblad.