TWEEDE DEEL VAN HET VERSLAG

Werkgroep 1: De rechten van het kind

Nog niet zo lang geleden werden zeventigduizend Vlaamse kinderen bevraagd door het Kinderrechtencommissariaat over wat ze belangrijk vinden. Jan de Zutter in De Morgen van 25 oktober 2000:
" De uitslag is even voorspelbaar als schrijnend. Kinderen willen -in die volgorde- meer speelruimte, veiligere straten en meer plekken om rond te hangen. Voorspelbaar, omdat alle onderzoeken die de laatste twee decennia zijn gebeurd dat resultaat geven, schrijnend omdat er niets aan wordt gedaan."
David Grossman citeerde in zijn voordracht de Surgeon-General. Op het eind van een hoorzitting rond de invloed van geweld in de media werd hem gevraagd of hij niet een studie kon laten maken om dit fenomeen te onderzoeken. "Natuurlijk kan ik een studie laten maken ", zei hij, "maar waarom doet men niet eerst iets met de studie die ik in 1972 liet uitvoeren. We don't need research, we need action."
Het is een welbekend verschijnsel. Wanneer men een probleem waarvan de oorzaken voldoende bekend zijn, niet wíl oplossen, dan laat men er (nog eens) een studie over maken. Daarmee wordt de publieke opinie gepaaid, terwijl de mistoestanden gewoon blijven verder bestaan.
Soms vraagt men zich af of het met conferenties en verdragen niet ook zo gesteld is.
We kennen allemaal de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Op papier ziet het er allemaal zeer mooi uit, maar hoe kan men ooit die goedbedoelde intenties in de praktijk omzetten zolang inkomen beschouwd wordt als een economisch gegeven, terwijl dat eigenlijk een recht is dat los moet staan van economie.
Hoe kan iemand menswaardig leven als zijn inkomen afhangt van zijn werk, dat dan weer afhangt van de vrije markteconomie, van de vraag naar (goedkope) arbeid ? Zonder driegeleding zijn die mooie beginselen onuitvoerbaar. Hetzelfde geldt o.i. voor de rechten van het kind.
Op 20 november 1989 werd het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen. Op 2 september 1990 trad het effectief in werking nadat het vereist aantal landen (20) het verdrag had geratificeerd. Op dit ogenblik hebben enkel de Verenigde Staten en Somalië het verdrag niet ondertekend.
Over dit verdrag sprak Dr. Jan Willems in positieve zin. Het is natuurlijk een stap in de goede richting wanneer deze rechten ook formeel erkend worden, wanneer het kind eindelijk beschouwd wordt als een mens in plaats van als een voorwerp dat exclusief eigendom is van de ouders. De opvattingen over wie bepaalt wat goed is voor een kind veranderen met de tijd en verschillen van cultuur tot cultuur. Dat is ook zo met regeringsvormen. In een moderne grondwet staat de scheiding der machten ingeschreven. Volgens Jan Willems zou dat ook het geval moeten zijn met de 'trias pedagogica': de driehoek die gevormd wordt door

kind
ouders
overheid

In het verleden waren de ouders zo goed als alleenheersers over het lot van hun kinderen. Tegenwoordig hebben ze invloed en macht moeten afstaan aan de kinderen zelf en aan de overheid.
We bekijken even de drie partijen.

1) Overheid
De overheid is indertijd tussengekomen met de wetten op kinderarbeid en de leerplicht resp. schoolplicht. In 1900 had een vierde van de Londense kinderen tussen 5 en 13 een betaald werk. De overheid heeft dat gereglementeerd, niet uit bekommernis om de kinderen, maar omdat ze vaststelde dat jonge mannen ten gevolge van de zware lichamelijke arbeid in hun jeugd niet meer de minimumlengte bereikten om in het leger te kunnen ingelijfd worden. Anderzijds had de industrie te lijden onder het 'onverantwoordelijk' gedrag van de arbeiders; 's zondags drinken en dan op maandag niet kunnen of willen werken, om maar een zaak te noemen. De school werd het instrument bij uitstek om kinderen van kleinsaf burgerlijke deugden als discipline, volgzaamheid, vlijt enz. bij te brengen, aldus Sally Jenkinson (blz. 38 in 'The Future of Childhood').
De overheid mag met recht en rede gewantrouwd worden. De staat heeft zijn eigen doelstellingen. Als een van de eindtermen stelt dat men kinderen moet leren dat België een democratie is, dan mogen we spreken van regelrechte indoctrinatie. Michaela Glöckler wees in haar voordracht op een mogelijk gevaar van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. In art. 24 wordt gesteld dat de staten die partij zijn de passende maatregelen nemen om baby- en kindersterfte te verminderen en om traditionele gebruiken die schadelijk zijn voor de gezondheid van kinderen af te schaffen. Met dit artikel kan men eigenlijk de reguliere geneeskunde als norm stellen, inentingen verplicht maken en wie weet zelfs antroposofische en andere zgz. alternatieve geneeswijzen verbieden.

2) Ouders
Voor de meeste ouders zijn de waarden en gebruiken waarmee zijzelf opgegroeid zijn dé norm geworden waarmee ze zelf hun kinderen willen opvoeden. Verkeerde attitudes werden en worden aldus van generatie op generatie doorgegeven (transisme). Wie autoritair opgevoed is, zal de neiging vertonen om zijn eigen kinderen ook autoritair op te voeden.

Hierboven ziet u een strip die indertijd zeer populair was. Toen die ongeveer veertig jaar geleden in de krant verscheen, keek niemand daarvan op. Hoe Piet Fluwijn omging met Bolleke was zeer herkenbaar voor tijdgenoten: "Wie zijn kinderen liefheeft spaart de roede niet ..."
Weinig kinderen in het Westen maken nu nog mee wat voor de generatie van Bolleke vanzelfsprekend was. En wat Bolleke moest verduren was maar een peulschil vergeleken met wat een Russische jongen nog op het einde van de 19de eeuw moest verduren. Maxim Gorki, de bekende Russische schrijver, vertelt in zijn autobiografie dat hij als kind de taak had om in het huishouden de samovar te voorzien van kolen en water en thee. Op een keer vergat hij het water bij te vullen, de samovar werd zo heet dat het kraantje eraf smolt. Zijn grootvader ranselde hem af met een twijg:
"Grootvader sloeg net zo lang door tot ik mijn bewustzijn verloor en een paar dagen lang lag ik ziek op mijn buik op een breed warm bed. De dagen dat ik ziek was, waren bepalend voor mijn verdere leven. In die tijd moet ik veel rijper geworden zijn en iets bijzonders doorgemaakt hebben. Sindsdien kreeg ik een rusteloze aandacht voor mensen en het was net of er een vel van mijn hart getrokken was, zo overgevoelig was het geworden voor alle krenkingen en leed die mijzelf en anderen aangedaan werden."
Zijn grootvader kwam hem bezoeken en had snoep en lekkers mee:
"Het is toen wat uit de hand gelopen, mijn jongen. Ik was razend van woede; je had me gebeten en gekrabd, nou, en toen ben ik ook kwaad geworden ! Maar het is geen ramp dat je wat te veel van het goede hebt gekregen, daar word je groot van ! Onthoud goed: als iemand van je eigen mensen, van je eigen familie, je slaat, dan wil hij je geen kwaad doen maar je wat leren ! Een vreemde mag je dat niet toestaan, maar iemand van je eigen mensen - dat geeft niks ! Dacht je dat ze mij niet geslagen hadden ? Mij hebben ze hard geslagen, zoiets maak je zelfs in een nachtmerrie niet mee. Ik heb zo veel te verduren gehad dat de Here God zelf, als hij het gezien had, gehuild zou hebben ! En wat was het resultaat ? Dat ik, een wees, zoon van een bedelares, nu opgeklommen ben tot deze positie: gildemeester, baas over anderen."
Dat was tot voor kort de gangbare mening.

3) Kinderen
Na Auschwitz is het geloof in discipline en autoriteit serieus aangetast. Er werd een verband gelegd tussen autoritaire opvoeding en het blindelings uitvoeren van diabolische bevelen. Toch duurde het nog tot de jaren zestig vooraleer alternatieve onderwijsmethodes doorbraken. En pas in 1989 werd het Verdrag over de Rechten van het Kind In New-York aangenomen.
Maar er is nog een lange weg af te leggen. Uit de Financieel-Economische Tijd van 21 november 2000:

Kinderrechtencommissariaat hamert op uitwerking participatierechten

Meldingen van kinderen gaan vooral over inspraak

Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind is een mooi document, maar toch blijft de toepassing ervan problematisch. Vooral inzake participatierechten is er een inhaalbeweging nodig. Dat stelde de Vlaamse kinderrechtencommissaris, Ankie Vandekerckhove, maandag bij de voorstelling van het tweede jaarverslag van haar dienst. Ze hamerde op de uitwerking van de rechtspositie van minderjarigen in ons land en de nood aan een samenhangend beleid van de Vlaamse en federale overheden.

Het kinderrechtencommissariaat fungeert als ombudsdienst, adviesorgaan voor de overheid, onderzoekscentrum en informatie- en sensibiliseringsorgaan. Het jaarverslag, dat de periode van 1 oktober 1999 tot 30 september 2000 beslaat, werd dan ook een lijvig document van 190 paginas.

In de beschreven tijdsspanne kreeg het commissariaat 878 meldingen. Het merendeel ervan waren vragen om informatie (70 procent). Een kwart waren klachten, de overige 5 procent suggesties. De meldingen die van kinderen zelf kwamen - ongeveer een kwart -, gingen vooral over hun participatierechten. Volwassenen die met de ombudsdienst contact opnamen, hadden het vooral over de beschermingsrechten van kinderen. Na de algemene informatieve vragen over kinderrechten en over de werking van het commissariaat (44 procent), is het gezin het tweede belangrijkste thema (26 procent). De helft van de meldingen over gezinsproblemen ging over scheidingen, zei Vandekerckhove. Daaruit blijkt hoe moeilijk kinderen het hebben om gehoord te worden bij de gerechtsprocedures die samenhangen met de scheiding van hun ouders. Ze klagen over het gebrek aan spreekrecht voor de rechtbank en over de uitvoering van het omgangsrecht. Onderwijs neemt 7,3 procent van de meldingen voor zn rekening. Drie vierde ervan gaat over problemen als pesten, te veel huiswerk, bestraffing zonder verweermogelijkheden en gebrek aan inspraak.

Ook dit wijst op een nog onvolledige erkenning van de minderjarige als mondige rechtspersoon, verklaarde de commissaris. De toegang tot het onderwijs blijkt in de praktijk eveneens niet altijd gegarandeerd. Zeven aanmeldingen, die betrekking hadden op 200 leerlingen, gingen over de weigering van scholen om leerlingen in te schrijven. Het commissariaat heeft de bevoegdheid om klachten te onderzoeken; het onderzoek kan leiden tot een bemiddeling, een advies of een afwijzing als de klacht ongegrond blijkt te zijn. Vaak krijgt een probleem wel een oplossing, maar niet dé oplossing, blijkt uit het relaas van Vandekerckhove. Een kind dat door een leerkracht gepest wordt, bijvoorbeeld, verandert van klas. Maar de vastbenoemde, goed beschermde leerkracht blijft of wordt hoogstens gemuteerd naar een andere school. De Vlaamse minster van Onderwijs, Marleen Vanderpoorten, stelde in een reactie op het rapport dat zij werkt aan een participatiedecreet en een decreet waarin de rechtspositie van leerlingen wordt uitgetekend. Ze verwacht dat eind 2001 beide decreten door het Vlaams parlement zullen goedgekeurd zijn.

Het jaarverslag is te vinden op de gloednieuwe website www.kinderrechtencommissariaat.be of kan opgevraagd worden op het nummer 02.552.98.07.

Peter Adriaenssens wees erop dat een gemeentebestuur bij het plannen van een woonwijk zorgt voor een goede aansluiting op het wegennet zodat de ouders vlug op hun werk kunnen geraken. Of het een gezellige wijk wordt, dat is bijkomstig. Kinderen moeten nog altijd wijken voor het gemak van de volwassenen.

Werkgroep 5: Als kind zijn we van nature sociaal, de school leert het ons af.

Niet alleen door het verborgen leerplan. Als wij bvb. werken met een puntensysteem dan is het verborgen leerdoel: 'Zorg ervoor dat je zoveel mogelijk punten vergaart; leren doe je voor punten, niet uit interesse. De beste is wie het meest punten heeft, dus: deel je kennis zeker niet met anderen, anders hebben ze evenveel of zelfs meer punten dan jij". Dat staat natuurlijk nergens expliciet in een leerplan, maar kinderen ontvangen deze boodschap allen door de gebruikte methode.
Mary Jane Drummond maakte de deelnemers aan werkgroep 5 bewust van hun aangeleerde asocialiteit op de volgende manier.
Ze vroeg dat iedereen met zijn buurvrouw/man zou uitwisselen met welke vraag hij of zij naar deze werkgroep gekomen was. Na tien minuten vroeg ze dat iedereen niet zijn eigen vraag zou stellen, maar dat hij de vraag zou formuleren die bij zijn buur geklonken had. Stilte ... Iedereen moest inzien dat hij niet echt geluisterd had naar zijn medemens !
Later vroeg ze om eens de namen op te schrijven van een groep mensen die we kenden. Ikzelf dacht aan de leden van onze leesgroep in Aalst en schreef op:
- Lieve
- Frans
- Jan
- Lizette
- Linda
- Nadine
- Maria
- Ann
- Ingrid
- Ilse
Dan vertelde Mw. Drummond over het groepje 6/7-jarigen die samen een taak hadden verricht; ze had aan een van hen gevraagd om op te schrijven wie er meegewerkt had aan die opdracht. De opsomming zag er zo uit: Lisa en Tom en Helen en John en Kate en ... tot er dertien namen stonden. Dertien namen en twaalf keer 'en'. Het was dus geen opsomming van mensen als producten op een boodschappenlijstje.
Op hun manier benadrukten de kinderen hun solidariteit. In de loop van hun schooltijd zal hun wel ingeprent worden dat er elf keer 'en' te veel stond, dat het zo niet hoort. En zo wordt ook, samen met spraakkunst, een bepaalde boodschap meegegeven

Werkgroep 14: Niet het kind aanpassen aan de school, maar de school aan het kind.

Steeds meer kinderen kunnen zich niet meer concentreren op het schoolonderricht. Gaan we dan het onderwijs aanpassen aan deze kinderen ? Nee, natuurlijk niet, we gaan die kinderen eventjes aanpassen met behulp van de scheikunde. Sally Jenkinson in 'The Future of Childhood', blz. 42:
"Er zijn sterke aanwijzingen dat miljoenen kinderen in de V.S. sterke psychotropische medicamenten toegediend krijgen om hun gedrag aan te passen. Dat gebeurt routinematig, zonder medische aanwijzingen. Daarbij is hun gedrag niet echt afwijkend, het is een normaal gedrag voor kinderen die in opvangcentra moeten zitten wachten tot de lange werkdag van hun ouders voorbij is."

De Morgen van 8 maart 2000 :

Rilatine, de nieuwe partydrug?

Vanuit Amerika en Nederland komen alarmerende berichten over Ritalin, bij ons op de markt onder de naam Rilatine. Scholieren hebben blijkbaar ontdekt dat het effect van het medicijn sterk gelijkt op dat van cocaïne. Uit verschillende scholen komt het bericht dat kinderen hun medicijn verhandelen op de speelplaats. De 'dealers' zijn leerlingen die het geneesmiddel op doktersvoorschrift hebben gekregen, maar het liever verhandelen en zo een cent bijverdienen. Om het effect te vergroten, wordt Ritalin op dezelfde manier ingenomen als cocaïne: de pillen verpulveren tot poeder en dat dan opsnuiven. Op internet zijn ook al berichten verschenen, waarin studenten de kick van het snuiven van het poeder beschrijven.

Uit recente cijfers van de Amerikaanse Drug Enforcement Agency (DEA) blijkt dat op sommige Amerikaanse scholen 20 tot 30 procent van de scholieren aan de Ritalin zit. Ook in Nederland is het probleem reëel. Nederlandse kinderartsen menen dat de problemen te wijten zijn aan het ten onrechte voorschrijven van het medicijn. "Het is een groot misverstand dat kinderen die een beetje drukker zijn dan anderen aan ADHD lijden. Het gaat meestal om volstrekt gezonde kinderen. Er is hier volgens mij eerder sprake van een nieuw modeverschijnsel," reageert professor J. Kimpen, hoofd van het Utrechtse Wilhelmina Kinderziekenhuis in de Nederlandse krant De Telegraaf.

Of Rilatine ook op onze speelplaatsen wordt verhandeld, is niet helemaal duidelijk. UIA-hoogleraar Paul Schepens heeft er in elk geval nog niet van gehoord. "Ik wist niet eens dat het medicijn nog bestond. Het gaat hier om een oud product dat blijkbaar weer op de markt gebracht werd onder een nieuwe naam. Dat het product de nieuwe partydrug zou zijn, moet ik dan ook ten stelligste ontkennen." Mocht het toch die richting uitgaan, dan is onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk, vindt Schepens. "Het gaat hier niet zomaar om een onschuldig pilletje, maar om een krachtige drug. Een echte amfetamine die het centrale zenuwstelsel stimuleert en bij verkeerd of overmatig gebruik tot verslaving, gewelddadig gedrag en psychoses kan leiden."

Iedere generatie wil het leven aanpakken op zijn manier. Als we goede opvoeders willen zijn zouden we moeten achterhalen wat het precies is wat de nieuwe generatie, dus ieder jong kind, wil. Het is weinig waarschijnlijk dat jonge mensen kiezen voor een wereld van sociale onrechtvaardigheid, competitie, ziekelijke consumptie, verkwisting. Toch lijkt het schoolsysteem erop gericht om aangepaste consumenten te kweken. Men bereikt een hogere plaats in de maatschappelijke hiërarchie pas wanneer men bewezen heeft dat men bovengenoemde 'waarden' voldoende geïnterioriseerd heeft. Test een examen werkelijk een kennisniveau ? Welke volwassene zou onvoorbereid zijn laatstejaarsexamen van de middelbare school nog kunnen afleggen ? Examens zijn disciplinetesten. Om te zien of je bereid bent werk te verrichten waarvan de zin je totaal ontgaat. Eerlijke leerkrachten hebben dat door en durven het toegeven. Karel Jonckheere bvb.

Mislukte opdracht

Oud-leerlingen vol overmoed,
van wie geen derde mij nog groet,
ik werd betaald om u te leren
dat men zijn meesters moet vereren.
Mijn waar heb ik dus slecht verkocht
of uw gemoed maar half bewrocht.
Gedoogt dat ik u wroegend groet,
als gij mij op uw weg ontmoet.

Wendy Scott (werkgroep 14) schrijft het volgende in haar bijdrage (blz. 18 in 'The Future of Childhood') om te illustreren hoe het denkvermogen van kinderen onderschat wordt:
"Margaret Donaldson (1978) legt uit hoe kleine kinderen blijk geven van een gesofistikeerd niveau van begrijpen wanneer ze de context van complexe vragen doorzien. Ze onderstreept dat volwassenen er zeker moeten van zijn dat het kader waarbinnen ze een leermoment aanbieden door het kind begrepen en aanvaard wordt. Dikwijls geven kinderen te kennen dat er logica ontbreekt in bepaalde uitgangspunten en strategieën.
Sonnyboy was al vijf jaar oud maar hij had nog niet geleerd dat een van de eerste vereisten om een leerling te zijn is: Stil zijn en luisteren.
Hij vroeg aan de leerkracht:" Waarom blijf jij al die vragen stellen aan de kinderen als je toch al de antwoorden weet ? Zoals, euh, welke kleur heeft dit voorwerp ? Je ziet toch zelf wel dat het rood is ... waarom vraag je dat dan aan ons ?"
Het veelvuldig gebruik van de vragende vorm creëert een nep-interactie die de bevraagde eigenlijk als bedreigend ervaart.
Wat tegenwoordig aan de orde is zijn authentieke discussies over zaken die zowel volwassenen als kinderen echt interesseren; hou op met dat steriele vragen stellen om te controleren of de kinderen de antwoorden al kennen die volwassenen willen dat de kinderen ze weten.
Dat de meeste kinderen op die onnozele vragen blijven antwoorden is gewoon omdat zij vermoeden dat ze de volwassenen daarmee een plezier doen.
Kinderen doen volwassenen graag een plezier. Wanneer die lullige methodes jarenlang volgehouden worden, moeten we dan verwonderd zijn dat de kinderen het opgeven en rebels worden ? Het is een wonder dat ze nog zo braaf zijn !

De bekende regisseur Elia Kazan schrijft in zijn autobiografie ( A Life, blz. 46):

" Ik begon het schoolsysteem in vraag te stellen, het systeem dat een kind aan een stoel nagelt wanneer het zes jaar is, dat inschikkelijkheid en gehoorzaamheid eist, dat hem onderdanig maakt, daar een gewoonte van maakt, dat het kind temt zodat het zich onderwerpt aan de uitingen van autoriteit -zijn leermeesters- en nooit de oordelen van bovenaf in vraag stelt; zodat het gaat geloven dat vooruitgang erin bestaat om te geloven wat de leraars geloven; zodat het in staat is om, wanneer men het hem vraagt, te herhalen wat hem is voorgezegd. Ik veronderstel dat ik toen enkele zaken geleerd heb die ik nu volledig vergeten ben: een beetje Latijn, Grieks, algebra, fysica, economie, geschiedenis van Renaissance-schilderkunst, geschiedenis van Amerika, Amerikaanse politiek, astronomie, en de bronnen van Coleridge's "Ancient Mariner" en T.S. Elliot's "Waste Land". Allemaal zaken die voor mij generlei waarde hebben gehad. De universiteit en het werk in de klassen hadden me niet bijgebracht wat ik het meest nodig had, namelijk het vermogen om mijn eigen weg te vinden in mijn eigen richting in een wereld waarvan ik al vervreemd was. Dat zou mij pas toegelaten hebben om te genieten van de onafhankelijkheid die ik zo naar waarde had leren schatten. Na vier jaar had ik geen enkele blijvende interesse ontwikkeld voor de vakken die ik had moeten studeren. Praktisch gezien moest ik opnieuw opgevoed worden om iets te leren dat voor mij van nut was, zoals mijn vader al zei: iets nuttigs. Want als ik dat niet deed dan zou ik al spoedig in een situatie terecht komen waarin ik mijn tijd en energie en het greintje talent dat ik bezat moest verkopen om de rekeningen te kunnen betalen."

Werkgroep 19: Verslaving

Op dit ogenblik kunnen we de kinderen niet meer weghouden van verdovende middelen, ze komen er onvermijdelijk mee in contact. Wat we wel kunnen doen is zorgen dat een eventuele omgang met die middelen niet tot verslaving leidt.
Daar ging het over in werkgroep 19. Felicitas Vogt definieerde verslaving als volgt: een toenemend dwangmatig proces van uiterlijke stimulansen om zonder innerlijke inspanning leegheid en conflict te vervangen door plezier.
Vele verslaafden zijn niet goed geworteld in het leven. Dat kan verschillende oorzaken hebben.
1) De verhouding tot het eigen fysiek lichaam kan verstoord zijn door
- te veel inentingen ( op dit ogenblik in Duitsland al 20 tot 25)
- voeding zonder waarde (de Europese Unie erkent dit probleem wanneer ze fabrikanten verplicht om kunstmatige vitamines toe te voegen aan bvb. babyvoeding)
- gebrek aan beweging (auto, openbaar vervoer, TV-kijken)
- leven in een virtuele mediawereld.
2) Kinderen wortelen vast in het leven door een gezonde gezinscultuur. Maar we stellen vast dat er geen tijd meer beschikbaar is om daaraan te werken (vgl. de cijfers op blz. 4: ouders besteden slechts 5 à 6 minuten per dag aan zinvolle conversatie). Onderzoek wijst uit wat de kinderen 's morgens het vaakst horen:
"Schiet op !"
We geven de kinderen geen tijd omdat we zelf geen tijd hebben. Ook niet om conflicten op te lossen. Een medemens (partner) doet dingen die ons niet bevallen: zap, weg ermee, we verbreken het contact. "Krijg ik je speeltje ?" - "Nee." - "Dan ben je mijn vriendje niet meer !"
3) Voor een kind is het verbreken van een hechtingsband traumatiserend. Vele verslaafden hebben zo'n ervaring niet kunnen verwerken. Wat houdt hen gevangen in de verslaving ? Het feit dat ze eindelijk behoren tot een groep waar ze niet bekritiseerd worden. Ze beleven gevoelens die normalerwijze een kind in zijn kindertijd moet beleven: geen spanning, iedereen houdt van mij, ik ben O.K. 4) Dikwijls gaat depressie vooraf aan verslaving.
Marilyn Benoit, kinderpsychiater in Washington D.C., vertelt over twee hardwerkende, goedverdienende ouders die met hun kind bij haar komen omdat het depressief is. Na het onderzoek suggereert zij dat de ouders meer tijd zouden vrijmaken voor hun kind, dat ze het niet in zo'n druk en strak schema van buitenschoolse activiteiten zouden inkapselen. Daar hadden deze mensen geen oor naar, ze zochten een andere psychiater. Maar als de ouders al verslaafd zijn, aan werk, aan geld, wat moet er dan van het kind terechtkomen ?
In de vroege jeugd wordt de basis gelegd voor de weerstand tegen verlokkingen op latere leeftijd. Wij moeten het hechtingsproces versterken.
In Cuba zijn er zeer weinig druggebruikers. Moeders en kinderen krijgen er een voorkeursbehandeling. Ze worden geëerd als de toekomst van de maatschappij. Het familiegevoel is er sterk ontwikkeld. Ondanks de armoede is er weinig straatgeweld en zijn er bijna geen zelfmoorden.

Michaela Glöckler: Ontwikkeling in het teken van liefde en vrijheid

Vrijheid en liefde zijn twee begrippen die tegenwoordig zwaar onder vuur worden genomen, zowel wetenschappelijk als sociaal.
Iemand als Skinner bvb. raadt de mens aan om op te houden met te zoeken naar vrijheid, dat is een illusie en een mens wordt er alleen maar ongelukkig van. Wees toch gewoon een intelligent zoogdier, zo luidt zijn boodschap.
Wanneer we een hond bekijken, dan kan die zeer individueel overkomen, sommige honden hebben a.h.w. een persoonlijkheid. Maar toch bereiken alle honden hun ontwikkelingsdoel, hetgeen van de mens zeer zeker niet kan gezegd worden. Bij het dier zitten de individuele en sociale competenties in zijn instinct. Bij de mens ook ... tot hij in de puberteit komt. Dan begint hij te dromen van de grote liefde, van onafhankelijkheid, van macht. De mens gaat op zoek, hij is niet aangepast, gedraagt zich verre van intelligent. Maar dat is juist het verschil tussen mens en dier. Een dier wordt geslachtsrijp, een mens heeft een puberteit. Als ouder moet men blij zijn wanneer het kind zich afzet en een eigen weg wil gaan. Zou dat niet het geval zijn dan is ergens in de ontwikkeling van dit kind de menselijke waardigheid gekwetst geweest.
Hoe meer liefde en vrijheid er in een mensenleven is, hoe menselijker dat leven is.
Michaela Glöckler ging dieper in op twee artikels die onlangs verschenen in het tijdschrift 'Scientific American'. In het eerste artikel werd een onderzoek beschreven dat tot de bevinding kwam dat gezondheid in het organisme afhangt van het 'sociaal vermogen' van iedere afzonderlijke cel. Iedere cel moet geïntegreerd zijn in het geheel, hoewel ze tegelijkertijd autonoom kan werken. In het tweede artikel werd ingegaan op het verschil tussen een computer en het menselijk brein.
De biochemie streeft ernaar om de werking van de hersenen te kunnen verklaren als een soort computer met harde schijf (het geheugen), maar:
Computers kunnen nooit een zin vinden in een nieuwe situatie, en ... ze kunnen niet vergeten !
De cel is een zeer complex systeem waarvan de sturing niet fysiek te localiseren is, die kan niet gereduceerd worden tot een moleculaire functie: ze werkt als geheel ! Maar toch hoopt men vanuit de biochemie dit raadsel te kunnen verklaren, en men stelt letterlijk dat het om niet minder gaat dan: het onttronen van de mens als denkend, vrij wezen. Als men erin slaagt om het menselijk handelen 'wetenschappelijk' te verklaren, dan "kunnen wij de mens bevrijden van zijn schuldenlast", dan kan hij zijn (slecht) geweten over boord gooien. Dat zou na Copernicus, Darwin en Freud de laatste stoot zijn om een geestelijke oorsprong van de mens definitief te kunnen ontkennen.
We zien hierin een geweldige haat op de vrijheid.
Maar als men de vrijheid afschaft, dan kan er ook geen liefde meer bestaan. Liefde, als er geen mogelijkheid is tot liefdeloosheid, is geen liefde meer. Bij de ouder komt liefde voor het kind soms in aanvaring met de vrijheidswil van het kind. Gaat men zijn kind maar graag zien zolang het doet wat de ouder wil ?
Een kind moet vrijheid krijgen maar soms kunnen we niet anders dan die vrijheid beperken in het belang van het kind zelf. Het kind wil een ijsje, we geven het. Het wil een tweede; goed, het krijgt dat. Het wil een derde ? Sorry, neen. Verbieden moeten we altijd doen vanuit een diepgevoeld medelijden met de pijn die we veroorzaken. Laat ons niet verbieden omwille van het plezier van onze macht te kunnen uitoefenen.
Liefde zegt altijd ja.
Door nee te zeggen komen we in het gebied van de vrijheid. Vrijheid is in die zin negatief: we maken ons vrij ván iets, van een beperking bvb.
In de loop van een gezonde ontwikkeling maken we ons altijd meer en meer vrij ván iets: van tradities, van familiebanden, van emotionele afhankelijkheid; tot we op een punt komen dat we vaststellen: eigenlijk heb ik nu niet nog meer vrijheid nodig, ik heb nu genoeg vrijheid. Na de kaalslag, het vrijmaken van ons levensterrein, kunnen we bewust terug gaan planten en (liefdes)verbindingen aanknopen in volle vrijheid! Ik gebruik nu mijn vrijheid om mij vrijwillig te binden, te verbinden met een bepaalde zelfgekozen opdracht.
De vrijheid die eerst uit antipathie kwam (weg van ..., zich vrijmaken van ...) gaat naar een sympathische beweging (vrijheid om te ...)
De liefde die eerst uit een natuurlijke sympathie kwam, die symbiotisch was, egoïstisch, verandert in een grenzenloze interesse voor al wat bestaat.
Liefde op geestelijk niveau geeft een vrijruimte aan de andere. "Ik heb toch genoeg interessen, ik sta gemakkelijk iets af aan iemand die het in mijn plaats wil doen, daardoor krijg ik nu de gelegenheid om mij te ontplooien op een ander gebied."
Hoe dikwijls maken we zo'n houding mee op beroepsvlak ?
Vrijheid en liefde ontvangen hun inspiratie door het Weten. Daarom kunnen ze beide zowel groeien als krimpen, naarmate het weten toe- of afneemt.
Tot slot wees Michaela Glöckler op een mogelijk gevaar van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, zoals we al eerder vermeldden. In het belang van het kind werden de rechten van de ouders beperkt, en heeft de staat die overgenomen. Maar zonder een spirituele levensbeschouwing bestaat het gevaar dat de staat gaat uitmaken wat goed is voor het kind (en dus voor de mens). Als we zien dat de gangbare wetenschap zich als de objectiviteit zelf presenteert, dan zou men zgz. in het belang van de mens de vrijheid nog kunnen afschaffen.
Als men de hemel op aarde wil vinden, dan is ongelukkig zijn zinloos, dan is ontwikkeling zinloos, dan is uiteindelijk mens-zijn zinloos.

Peter Adriaenssens: laat onze tijd toe dat we mens worden ?

Prof. Adriaenssens begon zijn uiteenzetting met enkele punten uit het werk van John Bowlby (1907-1990), met name de hechtingstheorie. Met deze theorie wordt het emotionele leven van de mens verklaard in functie van het vormen, onderhouden, verbreken of herstellen van hechtingsbanden tussen het individu en de personen die voor hem zorgen. Ook veel van het gedrag, meer bepaald misdadig gedrag kan vanuit die theorie verklaard worden. Reeds in 1944 publiceerde Bowlby een studie waarin hij een verband legt tussen het gevoelloos karakter van jeugdige delinquenten en hun voorgeschiedenis: geen moederlijke binding, scheiding, m.a.w. hechtingstrauma.
Bowlby's theorie is niet zomaar een uitgedachte theorie, ze is gebaseerd op lange en precieze observaties van kinderen. En ook die bleven niet koud-afstandelijk-wetenschappelijk. Bowlby's assistent Robertson voelde zich gedrongen om ook iets te doén voor de kinderen die hij twee jaar geobserveerd had. Hij maakte een film die het lot van kinderen in ziekenhuizen fel zou verbeteren.
Het vroegere concept dat de eerste twee jaar in een kinderleven doorslaggevend zijn, cruciaal en irreparabel, is nu verlaten. Men heeft vastgesteld dat de menselijke psyche veerkrachtig genoeg is om trauma's te boven te komen wanneer zich op een later tijdstip blijvend gunstige omstandigheden voordoen. Hechtingstauma's zijn natuurlijk een risicofactor, maar ze leiden niet automatisch naar de psychiatrie.
Gemiddeld zijn 58 % van de mensen veilig gehecht, 42 % hebben problemen: die hebben geleerd om hun emoties te dempen, ze ontwikkelen een selectief geheugen, een vermijdend gedrag. Hun jeugdervaringen zijn altijd present, hun woede is niet verwerkt. Ze zijn angstig-gehecht. Als ouder vertonen ze de neiging om hun kinderen te weinig ruimte te geven, ze willen altijd in de buurt zijn.
Mens worden kan men alleen wanneer men veilig-gehecht is.
Begunstigt de maatschappij hechtingsprocessen ?
Peter Adriaenssens moest vaststellen dat onze samenleving niet ondersteunt wat er tussen ouders en kinderen leeft ( wat een verschil met bvb. Cuba - zie boven).
Verbindingen tussen mensen worden bedreigd. Economische machtsgroepen hebben er belang bij dat mensen niet verbonden zijn. Ongehechte, ontheemde mensen zoeken vlugger troost in overbodige, overdreven consumptie. Maar wij hebben er allemaal schuld aan. De belangen van kinderen moeten nog altijd wijken voor het plezier of het gemak van volwassenen. In dure magazines over wooncultuur ziet men huiskamers als museumzalen, nooit ziet men er kinderen. De straten liggen er bij als biljarttafels in vergelijking met voet- en fietspaden. Voor een voetbalevenement als Euro 2000 vindt men miljoenen of miljarden, waarom wordt een zelfde bedrag niet besteed aan jeugdwerking ?
Het leven van scholieren is te vergelijken met dat van gevangenen. Jongeren zijn de inlandse vluchtelingen, er is geen plaats meer voor hen.
Iedere dag worden kinderen overreden maar ieder voorstel tot beperking van Koning Auto stuit op protest van volwassenen. Moeders zouden andermans kinderen omver rijden om toch maar hun eigen kind vlak voor de schoolpoort te kunnen afzetten.
Hypocrisie op alle niveau's, besloot Peter Adriaenssens, werkelijk een generatie die alles weet en niets doét !

Craig Kielburger: Free the Children

Staat deze jongeman symbool voor een nieuwe generatie die niet alles hoeft te weten, maar die wel direct iets doét ?
Wanneer men deze pretentieloze jongen uit Toronto zag spreken op de laatste dag van het congres, werd men beschaamd voor het eigen gebrek aan initiatie en doe-kracht. Het is ook nauwelijks te geloven van welk een betrokkenheid deze knaap blijk gaf. Toen hij 12 jaar oud was las hij een reportage over een Pakistaanse jongen, even oud als hij, die als slaaf aan een weefgetouw geketend was en vermoord werd omdat hij durfde protesteren. Dat greep hem zo aan dat hij met een mentor op reis ging door India en Pakistan om met die ongelukkige kinderen te spreken. Daarna stichtte hij een internationale organisatie om deze kinderen te helpen: 'Free the Children'. Deze organisatie telt nu meer dan 100.000 actieve jonge mensen in 27 landen die zich inztten om het lot van minder gelukkige leeftijdgenoten te helpen verbeteren. Er worden vele initiatieven genomen, er werden al meer dan 100 scholen opgericht. Craig Kielburger sprak reeds op CNN, was te gast bij Oprah Winfrey. Een documentaire over zijn werk won in 1999 de UNESCO-prijs op het New-York filmfestival. Zijn eerste boek beschrijft zijn tocht van een voorstad van Toronto in Canada tot in de achterbuurten van Zuid-Oost-Azië, en werd in 7 talen vertaald. Al vijf jaar lang, reist Craig door de wereld, en overal spreekt hij om de rechten van de kinderen te verdedigen.
Vorig jaar, in 1999, sprak hij voor de leraren van de Steinerscholen in Noord-Amerika. Hij zei: als je de kinderen die nu 10 of 11 jaar zijn niet helpt om te leren anderen te helpen, dan verlies je ze, dan komen ze in de ban van de shopping-centers. Het materialisme zal hen inpalmen als je ze niet helpt altruïstisch te zijn, wat eigenlijk hun grootste wens is. (Joan Almon in 'The Future of Childhood', blz. 83)

Besluit

Geschreven in de week van 4 december
En dan eindigt het Congres op zaterdagmiddag. De mensen gaan naar huis. Enkele weken later vraagt men zich af: wat is er nu overgebleven van deze bijeenkomst ?
Men voelt dat er een andere vraag moet gesteld worden: hoe werkt eigenlijk een geestelijke impuls ?
En dan moeten we niet ver gaan zoeken. Door onszelf werkt de geestelijke impuls. Het voornemen om onze beste krachten in te zetten om ten minste een deel(tje) van de mistoestanden te verhelpen die op dit Congres onder de aandacht werden gebracht, dat is die impuls.
In iedere pedagoog, in iedere mens die met kinderen omgaat leeft natuurlijk een instinct om het beste te doen voor de kinderen die hem toevertrouwd zijn. Maar de impuls van dit Congres tilt ons boven onze dagelijkse horizon uit en laat ons als het ware dubbel-zien:
Met één oog naar onze werksituatie waar we iedere dag naar vermogen genezend werken met de kinderen; en met het andere oog kijken we naar een verre, ideale toekomst. Het beeld dat daar gevormd wordt trekt ons aan niet alleen figuurlijk, maar ook letterlijk, het trekt ons in de juiste richting.
In de zielekalender lezen we deze week de spreuk :

***

**

*

Kan ik het Zijn zo kennen
Dat het zichzelve terugvindt
In zielescheppingsdrang ?
Ik voel dat mij macht verleend wordt,
Om het eigen Zelf als deel
In het Wereld-Zelf nederig in te lijven.

***

**

*



Terug naar het thuisblad

*

*

*

*

*