De mens en zijn dubbelganger(s)_

Op 6 mei 2000 sprak Dr. Hériard Dubreuil in het Centrum Emile Verhaeren in Brussel over dit onderwerp. Wij konden er door omstandigheden niet bij zijn en daarom gingen wij zelf op zoek naar wat Rudolf Steiner hierover gezegd heeft. We kennen allemaal de uitdrukking "een gezonde geest in een gezond lichaam", maar het lijkt erop dat in een gezond lichaam meer dan één geest zit !
Onze eigen ziel heeft een fysiek lichaam nodig om te kunnen verder ontwikkelen, maar op een of andere manier is dat fysiek lichaam "te groot" voor ons. Verschillende wezens profiteren daarvan en kruipen mee in dat fysiek lichaam. We kunnen ons dit zo voorstellen: een mens heeft voor zijn werk een auto nodig en hij krijgt die van zijn baas. In dat voertuig zijn vier of vijf zitplaatsen. Op het ogenblik dat die mens wil vertrekken, springen er drie of vier kerels in de wagen. Zij wilden ook een voertuig maar ze kregen er geen van hun baas. Ze lossen het dan maar op hun manier op: ze rijden mee met die ene gelukkige. Die van zijn kant heeft ze liever niet aan boord, maar wat kan hij doen ? Hij kan ze er niet uitgooien, want als hij zijn stuur even loslaat, neemt één van die meerijders het maar al te graag over. De mens probeert dan maar zo goed het gaat zijn eigen doel te bereiken, maar onderweg mag hij geen seconde de aandacht laten verslappen of er wordt aan zijn stuur gerukt. Want die meerijders hebben ook hun eigen doel en willen dat bereiken met het voertuig van de mens.

Het is voor ons belangrijk om dat te weten. Wanneer we een mens rare bochten zien maken, dan moeten we ons afvragen: rijdt hij nog zelf ? Wordt er aan zijn stuur getrokken ? Is hij misschien de controle volledig kwijt en zit er een ander wezen op de zetel van de bestuurder ?

Als uitgangspunt nemen we een fragment uit GA 99, "Die Theosophie des Rosenkreuzers".

[ ... ]
" Het moet u klaar zijn dat u in uw leven geleid worden door machten die u zelf niet kent. Wat op het etherlichaam werkt zijn de vormstructuren die u vroeger zelf op het astrale vlak geschapen heeft, en wat uw levenslot uitmaakt, dat zijn wezenheden, krachten uit de hogere regionen van het devachaan die u zelf ingeschreven heeft in de Akasha-kroniek. Deze krachten of wezenheden zijn de occultist niet onbekend, ze nemen hun plaats in in de rangorde van gelijkaardige wezens. U moet beseffen dat u zowel in het astrale lichaam als in het ether- en fysiek lichaam de werking ondervindt van die andere wezenheden. Al wat u onwillekeurig doet, al wat u doet vanuit een automatisme, geschiedt door de werking van die wezens. Er gebeurt niets zomaar uit het niets. De verschillende wezensdelen van de mens zijn voortdurend echt doordongen en opgevuld door andere wezenheden. De ingewijde leraar laat een groot deel oefeningen maken om deze wezens uit te drijven, zodat de mens altijd vrijer en zelfstandiger wordt."

Als je dus 's morgens wakker wordt en uit bed springt (of kruipt, al naargelang je temperament), dan is dat door de werking van zo'n wezen. Blijf je echter liggen en begin je te overleggen: "Als ik vandaag niet ontbijt, dan kan ik een kwartier langer blijven liggen", dan is dat de werking van Ahriman ! Je gebruikt dan immers je combinerend verstand. Dat is de reden waarom zo weinig mensen ingewijd zijn; eerst moet de mens ook het allerkleinste facet van zijn leven vormgeven vanuit zijn Ik. Zolang die andere wezenheden nog taken voor ons uitvoeren, kan men de Wachter op de Drempel niet passeren.
Rudolf Steiner gaat dan verder in deze voordracht meer in detail in op deze wezenheden:
- De wezens die in ons astraal lichaam zitten, worden demonen genoemd; goede of slechte, dat hangt af van onze gedachten. Ware gedachten kweken goede demonen (zoals die van Socrates), onware gedachten, leugens, creëren slechte demonen.
- In ons etherlichaam zitten spoken, die ons onvrij maken.
- In ons fysiek lichaam zitten fantomen.
- In ons Ik zitten geesten, zoals ons eigen Ik ook een geest is.
(Over deze wezens meer in een volgende Brug - fdw)

In GA 178 ("Individuelle Geistwesen und ihr Wirken in der Seele des Menschen") heeft Rudolf Steiner het over nog een andere wezenheid, een Ahrimanische dubbelganger:

[ ... ]
"Wanneer de mens door de geboorte in het aardse bestaan treedt, dan heeft hij door zijn fysiek lichaam niet alleen de mogelijkheid om zijn eigen ziel een thuis te geven, maar [ ... ] behalve onze ziel neemt ook nog een ander geestelijk wezen bezit van ons lichaam, van het onderbewuste deel van ons lichaam. Zo is het nu eenmaal: korte tijd vóór wij geboren worden sluipt een ander wezen in ons - volgens onze terminologie een ahrimanisch wezen. Dat zit even goed in ons als onze eigen ziel. Deze wezens wier leven erin bestaat om de mens te gebruiken om te kunnen vertoeven in de sfeer waarin ze willen leven, deze wezens hebben een buitengewoon grote intelligentie en een fors ontwikkelde wil, maar ze hebben geen gemoed, ze hebben niet wat men een menselijk gemoed noemt.
En zo stappen wij dus door het leven met aan de ene kant onze ziel en aan de andere kant zo'n dubbelganger die veel slimmer, zeer veel slimmer is dan wij, zeer intelligent, maar een mefistofelische intelligentie, een ahrimanische intelligentie, en daarbij een ahrimanische wil, een zeer sterke wil, een wil die veel dichter bij de natuurkrachten staat dan onze menselijke wil, die door het gemoed gereguleerd wordt.

In de 19de eeuw heeft de wetenschap ontdekt dat er in het zenuwstelsel elektrische stromen werken. Ze had gelijk, deze wetenschap. Maar als ze denkt, als de natuurwetenschappers geloven dat de zenuwkracht die bij ons hoort, die de basis uitmaakt van ons voorstellingsleven, ook maar iets met elektrische stromen te maken heeft die door onze zenuwbanen zouden gaan, dan hebben ze het verkeerd voor. Want die elektrische stromen, dat zijn krachten die door het wezen dat ik zojuist beschreven heb, in ons wezen ingebouwd zijn, die behoren niet tot ons eigen wezen. Er zitten elektrische stromen in ons, maar ze zijn van ahrimanische oorsprong.
Deze wezens, met hun grote intelligentie, maar zuiver mefistofelische intelligentie, en een wil die meer verwant is met de natuur dan dat van de menselijke wil kan gezegd worden, die hebben ooit eens vanuit hun eigen wil besloten om niet te willen leven in de wereld die hen toebedacht was door de wijsheid van de goden uit de hogere hiërarchie. Ze wilden de aarde veroveren, ze hebben lichamen nodig; eigen lichamen hebben ze niet, ze gebruiken van het menselijk lichaam zoveel ze kunnen, omdat de menselijke ziel het fysiek lichaam niet volledig kan doordringen.
Deze wezens kunnen dus, wanneer het menselijk lichaam zich vormt, op een bepaald ogenblik voordat de mens geboren wordt, in dit menselijk lichaam indringen. Onder de drempel van het bewustzijn begeleiden ze ons. Slechts één iets kunnen ze absoluut niet verdragen in het menselijk leven: ze kunnen namelijk de dood niet verdragen. Vandaar dat ze een menselijk lichaam waarin ze zich vastgezet hebben, terug moeten verlaten, telkens dat moet sterven. Dat is telkens weer een bittere teleurstelling, want dat is nu juist wat ze zich willen veroveren: in het menselijk lichaam kunnen blijven ook na de dood. Dat zou een grote verworvenheid zijn in het rijk van deze wezens; maar dat hebben ze niet kunnen bereiken.
Indien er niet het Mysterie van Golgotha was geweest, indien Christus dat niet had doorgemaakt, dan was het op aarde al lang zo geweest dat deze wezens zich de mogelijkheid hadden verschaft om ook in de mens te blijven na het moment van de dood dat hem door het karma is voorbestemd. Dan zouden zij de overwinning behaald hebben op de menselijke ontwikkeling op aarde en waren ze heersers van de menselijke ontwikkeling op aarde geworden.
Zo iets heeft een ongemeen diepe betekenis: in te zien hoe het doorleven van het Mysterie van Golgotha door Christus samenhangt met deze wezens die de dood in de mensennatuur willen veroveren, maar dat tegenwoordig nog niet kunnen verdragen; ze moeten altijd oppassen om niet in een mensenlichaam het uur van diens dood te beleven zoals dat voorbestemd is; ze moeten oppassen om niet het lichaam voorbij het doodsuur te willen in stand houden, om het leven van dit lichaam niet te verlengen tot voorbij het doodsuur.
Over deze zaak waarover ik het nu heb, zijn bepaalde kringen al lang op de hoogte, ze kennen deze dingen zeer goed en willen ze niet aan de mensheid bekend maken - met welk recht, daar gaan we nu niet op in. Vandaag de dag is het zo dat het onmogelijk is om de mensen niet stilaan te voorzien van begrippen die ze nodig hebben wanneer ze door de poort van de dood gaan. Want alles wat de mens hier beleeft, ook wat hij onder de drempel van het bewustzijn beleeft, dat heeft hij nodig na de dood omdat hij op het voorbije leven moet terugblikken en dat hij dit leven volledig moet begrijpen en omdat het het ergste is wanneer hij dat niet kan. Maar men heeft niet genoeg begrippen om bij de terugblik het voorbije leven te verstaan wanneer men geen licht kan werpen op een wezen dat zo innig met ons is verbonden als dit ahrimanisch wezen dat voor onze geboorte bezit neemt van ons en altijd aanwezig is, altijd in het onderbewuste rondzwerft. Altijd weer moet men dat wezen kunnen belichten. Want wijsheid wordt licht na de dood.

Voor het menselijk leven zijn deze wezens zeer belangrijk. De mensen moeten er geleidelijk kennis van nemen, en ze zullen er ook kennis van nemen. Maar dat moet op de juiste manier gebeuren. Deze kennis mag niet onder de mensen verspreid worden door occulte kringen die er een machtskwestie van maken en daardoor hun eigen macht willen vergroten. Ook mag deze kennis niet langer stilgehouden worden ter wille van de macht van bepaalde egoïstisch strevende broederschappen. De mensheid streeft naar algemeen toegankelijk weten en het weten moet uitgebreid worden. Want in de toekomst kan het niet meer heilzaam zijn wanneer occulte broederschappen dergelijke zaken voor het uitbreiden van hun macht kunnen aanwenden.
De kennis van deze wezens zal in de volgende eeuwen altijd meer en meer mensen moeten bereiken. De mens zal in de volgende eeuwen altijd meer en meer moeten weten dat hij zo'n ahrimanische, mefistofelische dubbelganger in zich draagt. De mens moet dat weten.

En hier openbaart zich iets wat in de toekomst werkelijk beoefend moet worden als het mensengeslacht niet oneindige hindernissen, oneindige schriktoestanden wil meemaken. Want deze dubbelganger waarvan ik gesproken heb, die is niet meer of niet minder dan de veroorzaker van alle fysische ziektes die spontaan uit het innerlijk tevoorschijn komen; hij is de veroorzaker van alle organische ziektes. En een broeder van hem, die dan wel niet ahrimanisch maar luciferisch geaard is, dat is de veroorzaker van alle neurasthenische en neurotische ziekten, alle ziekten die eigenlijk geen ziekten zijn, die slechts, zoals men zegt, zenuwziekten zijn, hysterische ziekten en zo verder."
[ ... ]

Er schijnt dus ook een luciferische dubbelganger te zijn. Rudolf Steiner gaat daar op deze plaats verder niet op in. We blijven dus even bij de ahrimanische dubbelganger.
Wanneer er sprake is van de werking van Lucifer of Ahriman in ons organisme, dan moeten we ons voor ogen blijven houden dat we zonder die twee wezens niet op aarde kunnen bestaan. Op de loop gaan voor een van die twee heeft alleen maar tot gevolg dat we recht in de armen van de ander lopen. Deze twee wezens beschikken over formidabele krachten, en wij kunnen daar ook van profiteren. Een kleine vergelijking: met een bulldozer kunnen we vlug en handig massa's puin opruimen, putten maken, grond ophopen, daar waar we met een schop dagen- of jarenlang zouden bezig zijn. Gaan we echter beneveld rijden, of zetten we een onervaren chauffeur achter het stuur, dan kunnen we ontzaglijke schade aanrichten. Ons eigen Ik moet leren om bewust om te gaan met de bulldozers van Lucifer en Ahriman.
In dezelfde voordracht in GA 187 legt Rudolf Steiner uit hoe de werking van deze dubbelganger verschilt van het ene continent tot het andere. Die werking hangt samen met wat er uit de aarde stroomt van magnetische, elektrische en ook andere, meer biologische krachten.
In Amerika werken deze krachten het sterkst. Dat zien we zelfs aan de gebergteketens die zich gericht hebben volgens een Noord-Zuid-as. Dat betekent dat mensen die daar wonen een sterkere invloed ondergaan van die dubbelganger. Steiner benadrukt dat het niets met het volk als dusdanig te maken heeft, het is een zuiver geografische invloed, een Japanner die in Amerika gaat wonen, zal ook sterker door die dubbelganger geïmpulseerd worden.
Wat is nu typisch voor de werking van die dubbelganger op het Amerikaanse continent ?

"... Er ontstaat zeer gemakkelijk een streven naar macht, meer macht, en nog meer macht..."

Deze uitspraak van 1917 is ondertussen al lang bevestigd.
Dit streven naar macht hoeft niet automatisch bij alle individuen op te treden. Wie veelzijdig gevormd is, wie aan geesteswetenschap doet, kan de dubbelganger in toom houden (Steiner vernoemt hier Ralph Waldo Emerson). Wie klakkeloos de heersende cultuurwaarden overneemt, op de gewone manier een carrière nastreeft, die is eigenlijk slechts een omhulling van die dubbelganger (Steiner noemt hier Woodrow Wilson, wij zouden er gerust Nixon, Reagan en Bush durven bijzetten). Tussen deze twee uitersten vinden we dan natuurlijk alle gradaties.

Over een Luciferische dubbelganger spreekt Rudolf Steiner in GA 134, "Die Welt der Sinne und die Welt des Geistes". Hij legde eerst uit hoe de wezensdelen van de mens niet meer in evenwicht zijn t.o.v. elkaar. Onder invloed van Lucifer heeft
- het fysiek lichaam een overwicht op het etherlichaam
- het etherlichaam " " " astraal lichaam, en omgekeerd
- het astraal lichaam " " " etherlichaam
- het Ik " " " astraal lichaam.
( daarover meer in De Brug 50)

[ ... ]
"In de toestand waarin de mens tegenwoordig verkeert, is hij eigenlijk voortdurend innig verweven met zijn denken, voelen en willen. Het is nauwelijks mogelijk, nietwaar, om een toestand te vinden in het uiterlijke bewustzijn waar de mens eigenlijk alleen maar in zijn zuiver Ik zit, waar hij niet verweven is met denken, voelen en willen. Leg uzelf maar eens op om de zuivere gedachte van het Ik te vatten. Onze antroposofische vrienden puffen van inspanning wanneer Dr. Unger in zijn voordrachten altijd maar weer verlangt dat ze de zuivere gedachte van het Ik zouden denken, zonder een zweem van denken, voelen en willen. Je zou ervan in ademnood geraken.
U ziet hoe moeilijk het is dit Ik alleen als gedachte te vatten, laat staan het uit het denken, voelen en willen uit te pellen. Wanneer de mens zo gewoon in zijn ziel leeft, dan schieten deze gedachten-, gevoels- en wilsuitingen door zijn ziel; daarbij nog begeerten. Hij is nooit afgezonderd met zijn Ik van het denken, voelen en willen. Dat is nu precies wat men kan bereiken via die vier toestanden die ik hierboven beschreef (over deze vier toestanden meer in de volgende Brug - fdw): buiten het denken, voelen en willen kunnen staan en die te kunnen bekijken als al het andere dat buiten ons staat. Zo onverschillig moeten wij t.o.v. onze eigen gedachten kunnen staan alsof het voorwerpen buiten onszelf waren, dat we niet meer zeggen: ik denk, maar dat ons denken ons voorkomt als een proces dat zich afspeelt en dat ons eigenlijk helemaal niet aangaat. En evenzo moet het met het voelen en willen worden. Ieder mens die ook maar een klein beetje nadenkt over de eigenaardigheden van zijn ziel, moet toegeven: zo iets kan men zich inderdaad als een ideaal voorstellen, als een ideaal dat te bereiken is. Maar de mens is nu daadwerkelijk zo één met zijn denken, voelen en willen, dat hij er zeer moeilijk uitgeraakt en dat het voor hem moeilijk is om door de wereld te gaan met het idee: hier stap ik nu door de wereld en met mij loopt er hier ook nog altijd zo een tweede gezel, die aan mij hangt omdat ik met hem vergroeid ben, maar die mij als een soort dubbelganger verschijnt. Naast mij wordt er gedacht, gevoeld, gewild; maar ik ben toch een ander, ik ben wat ik in mijn Ik ben. Ik ga naast wat ik als een drieheid, als drie zakken met mij ronddraag; de ene is gevuld met mijn denken, de andere met mijn voelen en de derde met mijn willen.
Maar zolang men deze 'driezakken-theorie' niet in de praktijk heeft gebracht, kan men zich geen juist begrip vormen van wat dat betekent: het Ik dat tegenover het denken, voelen en willen staat, zoals het oorspronkelijk bedoeld was door de goddelijke wezens, vooraleer de mens onder de luciferische invloed gekomen was. De mens was voorbestemd om toeschouwer van zijn eigen Zelf te zijn, niet om zich in zijn eigen Zelf te beleven.

Waarin heeft dan de eigenlijke verzoeking, de oorspronkelijke verzoeking, bestaan ? We kunnen dat zeer triviaal uitdrukken: ze bestond erin dat Lucifer het menselijk Ik benaderd heeft, dat door de mens in zijn zuiverheid had moeten bewaard worden naast het astraal lichaam dat hem reeds op de Maan was geschonken, en gezegd heeft -ik ga nu een beetje vertalen : "Zie eens, mens, dat is toch vervelend, zo maar altijd rond te wandelen met dit enige 'Ik-ben'-middelpunt, en alles maar aan te staren. Het is toch veel interessanter om onder te duiken in je astraal lichaam. Ik geef je daartoe de kracht, om onder te duiken in je astraal lichaam. Zo blijf je niet alleen met je Ik daar staan om naar je dubbelganger te kijken, nee, nu duik je onder in hem. En door onder te duiken in je astraal lichaam, krijg je misschien het gevoel dat je gaat verdrinken; welnu, dat los ik voor je op, ik geef je een stukje van mijn kracht."
Toen dook het Ik onder en, opdat het niet zou verdrinken, kreeg het luciferische kracht mee. En wat de mens aangenomen heeft aan luciferische kracht, dat maakt nu juist het overwicht uit van het Ik op het astraal lichaam, dat is de grotere Ik-heid, die eigenlijk een Luciferiteit is."

Over een derde dubbelganger heeft Rudolf Steiner het in GA 95'Vor dem Tore der Theosophie" en in GA 93a "Grundelemente der Esoterik". Hoe we ons die op de hals kunnen halen legt hij als volgt uit:

[ ... ]
"Wanneer de mens sterft, dan blijft er behouden wat hij van zijn astraal lichaam zelf bewerkt heeft. Ook van het etherlichaam het kleine stukje dat hij zelf bewerkt heeft; het overige deel lost op in de wereldether. Voor zover de mens dit kleine stukje etherlichaam bewerkt heeft, is zijn etherlichaam onsterfelijk. Daarom vindt hij dit deeltje weer wanneer hij terug afdaalt uit hogere sferen op weg naar een nieuwe geboorte. Wat hij nodig heeft om dit stukje etherlichaam te vervolledigen, daarvan hangt de duur van zijn verblijf in het devachaan af.
Wanneer de mens zover is dat hij gans zijn etherlichaam heeft omgewerkt, dan heeft hij geen devachaan meer nodig. Dat is het geval bij wie de occulte scholingsweg heeft afgelegd; die heeft gans zijn etherlichaam omgevormd zodat het na zijn dood intact blijft, hij hoeft niet meer door het devachaan te gaan. Men noemt dat 'afzien van het devachaan'.
Men kan een persoon aan het etherlichaam laten werken wanneer men zeker is dat hij niets slecht meer in de overige wereld zal inbrengen, anders zou hij zijn slechte instincten in de wereld inwerken. Bij hypnose kan het gebeuren dat de gehypnotiseerde de slechte instincten van de hypnotiseur in de wereld inbrengt. Bij de gewone mens wordt dit verhinderd door het fysiek lichaam, men kan bij hem het etherlichaam niet naar alle kanten trekken en sleuren. Wanneer echter het fysieke lichaam zich in een toestand van lethargie bevindt, dan kan men op het etherlichaam inwerken. Als men een mens hypnotiseert en slechte instincten in hem inwerkt, dan blijven die ook na de dood nog aanwezig. Zwarte magiërs hebben zich op deze manier vele volgzame dienaren aangeschaft. Bij witte magiërs is het de regel om een persoon niet aan zijn etherlichaam te laten werken tenzij zijn instincten reeds door een katharsis gegaan zijn. Want in het etherlichaam heerst rust en wijsheid. Als er iets slecht binnenkomt, dan komt dit slechte ook tot rust en blijft daar.
Vooraleer de mens als occulte leerling tot het punt geleid wordt vanwaar hij naar believen kan inwerken op zijn etherlichaam, moet hij tenminste gedeeltelijk in staat zijn om het karma te beoordelen, moet hij zelfkennis verworven hebben. Daarom mag men niet mediteren zonder een niet aflatende inspanning om zichzelf te leren kennen. Daardoor bereikt men dat de mens op het gepaste ogenblik de Wachter op de Drempel ziet: het karma dat nog moet worden ingelost. Wanneer men deze trap op een normale manier bereikt, dan betekent dat niets anders dan inzicht in het nog af te werken karma. Als ik begin aan mijn etherlichaam te werken dan moet ik mij vast voornemen om het karma dat nog bestaat, te vereffenen.
Het kan gebeuren dat de Wachter op de Drempel op abnormale wijze verschijnt.
Dat doet zich voor wanneer een mens een dusdanige sterke aantrekking heeft gehad tot het leven tussen geboorte en dood dat hij door een tekort aan innerlijke activiteit niet lang genoeg in het devachaan kan blijven. Als een mens zich al te zeer gewoon heeft gemaakt om alleen maar naar de buitenwereld te kijken, dan heeft hij in zijn innerlijk niets om naar te kijken. Hij komt dan spoedig terug in het fysieke leven. Zijn begeerten blijven bestaan, de korte devachaanperiode is snel afgelopen. En wanneer hij terugkeert, dan is het geheel van zijn vroegere begeerten nog aanwezig in het kamaloka, dat treft hij daar nog aan. Hij incarneert. Het oude astraal lichaam glipt samen met het nieuwe in zijn lichaam. Dat is het voorgaande karma, de Wachter op de Drempel. De mens heeft dan zijn vroeger karma voortdurend voor zich, dat wordt een bijzonder soort dubbelganger.
Vele pausen uit de beruchte pausentijd, bvb. Alexander VI, hadden in hun volgende incarnatie een dergelijke dubbelganger.
Er zijn mensen - en in deze tijd zijn ze waarlijk niet zeldzaam - die hun vroegere lagere natuur voortdurend naast zich hebben. Dat is een specifieke vorm van waanzin. Dat gaat altijd maar sterker en heftiger worden omdat het leven in het materiele altijd maar uitbreiding neemt. Vele mensen die nu volledig opgaan in het materiele leven, zullen in hun volgende incarnatie de abnormale vorm van de Wachter op de Drempel naast zich hebben. Als nu de spirituele invloed niet sterk toeneemt, dan gaat, als gevolg van de materialistische cultuur, een soort epidemisch zien van de Wachter op de Drempel optreden. Een voorbode is de nervositeit van onze eeuw. Dat is een soort opgaan in de periferie. Alle gestresseerden van nu zullen in hun volgende incarnatie door de Wachter op de Drempel opgejaagd worden. Ze gaan opgejaagd worden naar een te vroege incarnatie, een soort kosmische vroeggeboorte.
Wat wij met antroposofie moeten nastreven is een voldoende lange devachaantijd, om dergelijke vroege incarnaties te vermijden."
[ ... ]

Bernard Lievegoed beschrijft in zijn boek "Mens op de drempel" wel zeven dubbelgangers:

1) onze erfelijke aanleg in gestalte, temperament en karakter;
2) onze opvoeding;
3) onverwerkte resten uit vorige levens;
4) onverloste natuurwezens;
5) geografische krachten;
6) man of vrouw zijn;
7) de wachter op de drempel.

Nummer vijf is wat Rudolf Steiner de ahrimanische dubbelganger noemt, nummer drie komt overeen met de dubbelganger uit ons derde fragment. De luciferische dubbelganger wordt ook onder 5 beschreven.
Wat nummers een, twee, zes en zeven betreft: Lievegoed noemt ze dubbelgangeraspecten, maar wij zouden ze eerder het lager Ik noemen. We zien geen reden om dat dubbelgangers te noemen, Rudolf Steiner heeft dat ook niet gedaan en menskundig gezien zorgt het oneigenlijk gebruik van dit begrip niet voor meer inzicht.
Volgens Lievegoed zijn "de hevigste en pijnlijkste confrontaties in huwelijksleven en werkleven niets anders dan 'dubbelgangergevechten', en "moet er veel puin geruimd worden voor aan beide zijden de geestelijke individualiteit te voorschijn komt". Volgens ons kan men door abstractie te maken van de dubbelganger die geestelijke individualiteit toch niet zien, tenzij men helderziend is. Men kan wel het onderscheid tussen lager en hoger Ik maken.
Een voorbeeld:
Een echtpaar heeft ruzie na een uitstapje. Laat ons zeggen dat de man zag dat zijn vrouw naar andere mannen keek. Thuis gekomen geeft hij haar een pak rammel (misschien onwaarschijnlijk in onze tijd, maar we stellen het even zwart-wit voor de duidelijkheid). De vrouw is onschuldig, de man is verkeerd.
De vrouw is ook geduldig en begrijpend.
De man kalmeert en komt tot inzicht, hij zegt: "Neem me niet kwalijk liefste, maar de dubbelganger nummer een (temperament) maakt dat ik zo cholerisch ben, en daarom heb ik je afgerost. En dubbelganger nummer twee (opvoeding en cultuur) maakt dat ik het ongepast vind dat jij naar een andere man kijkt."
Ziet de vrouw nu de geestelijke individualiteit van de man, de eeuwige wezenskern, zonder geslacht, zonder een aards denken, voelen en willen ?
Als zij dat zou zien, en als haar geestelijke individualiteit ook zichtbaar is (wat we veronderstelden), dan zou een relatie met een man zoals dat tegenwoordig gebruikelijk is, volkomen overbodig zijn. Dat geeft Lievegoed ook toe. Ons lijkt het beter om de term 'dubbelganger' enkel te gebruiken in de psychpathologie, en voor het overige te spreken van het lagere Ik, waaronder we verstaan: alle delen van onze persoonlijkheid die niet bewust vanuit ons Ik vorm hebben gekregen. Lager Ik en hoger Ik verhouden zich in het beste geval als 99 tot 1, terwijl men bij het gebruik van de term 'dubbelganger' al vlug de indruk krijgt dat het 50-50 zou zijn. Zo machtig is ons hoger Ik voorlopig niet !

François De Wit


*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*




Terug naar het thuisblad