De waarde van goede gedachten

 

 

 

Wie antroposofie leert kennen door de werken van Rudolf Steiner, en verder in het gewone beroepsleven staat waar hij dag in dag uit geconfronteerd wordt met materialistisch gezinde mensen, die zou wel eens aan het dromen kunnen gaan: wat een vreugde het toch zou zijn om te kunnen werken met mensen die allemaal naar een geestelijk doel streven. Wanneer deze persoon dan het geluk -of het ongeluk, of misschien nog beter: het karma- heeft om beroepshalve terecht te komen in een antroposofisch instituut zoals een school of een verzorgingsinstelling, dan zou hij wel eens raar kunnen opkijken, desgevallend diep teleurgesteld worden. In plaats van minder klein-menselijke trekjes zou hij er hier wel eens méér kunnen aantreffen.

Rudolf Steiner legt uit hoe dat komt.

 

[ ... ]

Het was in de eerste fase van de antroposofische ontwikkeling zo, dat werkelijk de antroposoof zich meestal in twee mensen opsplitste. Hij was bvb. bureauchef of zo iets dergelijks, zoals men tegenwoordig die dingen noemt, en hield zich met dat soort zaken bezig, hij liet zijn wilsimpulsen in de banen lopen die de uiterlijke levensomstandigheden, de uiterlijke levenspraktijk vragen. Die levenspraktijk ontwikkelt zich al enkele eeuwen, maar de mens wil er met het innerlijkste van zijn ziel aan ontsnappen. Maar daar steekt hij nu in, met zijn wil zit hij erin. Daar kunnen we niet naast kijken: de wil is met dit alles uitermate versmolten. Met datgene waarmee men als bureauchef van 's morgens tot 's avonds bezig is, daarmee versmelt de wil. Men hoeft niet bureauchef te zijn, men kan schoolmeester of professor zijn, men doet dan misschien 'denkwerk'; maar in dit denken, voorzover het in het uiterlijke leven staat, vloeit ook een wilsimpuls. Zodoende is de wil dan toch daarbuiten gebleven en juist omdat de ziel de eigen wilsrichting wou ontvluchten, ging ze met gevoel en gedachte naar de Antroposofische Vereniging. Nu had men aan de ene kant de wilsmens en aan de andere kant de gevoels- en gedachtemens. Velen voelden zich zelfs buitenmate gelukkig op die manier. Hoe verheugden zich vele kleine sekte-achtige groepjes niet, wanneer ze konden samenkomen, nadat ze hun wilsmens dus in de meest triviale levensstromingen hadden beziggehouden, wanneer ze dan zich konden samenzetten en " gedachten uitstuurden, goede gedachten uitstuurden". Men vormde dergelijke kransjes, zond gedachte uit, goede gedachten, men ontvluchtte het uiterlijke leven in een leven dat, ik zeg niet dat het onwerkelijk is, maar dat slechts in gevoelens en gedachten leeft. De mens splitste zich echt in twee, één ging alle dagen naar het kantoor of zo, en de andere ging naar de antroposofische lees- of studiegroep en leidde daar een totaal ander leven.

Toen nu bij een aantal mensen de drang ontstond om uit het antroposofische denken en voelen iets levenskrachtig door de wil te stichten, toen moest men de wil terug opnemen in de gehele mens. Daar ontstonden conflicten.

Het is verhoudingsgewijs gemakkelijk om goede gedachten uit te sturen naar iemand van wie men weet dat hij een uitstap in de bergen maakt opdat hij zijn benen niet zou breken. Maar deze goede gedachten nu ook in de wil te sturen die iets direct uiterlijk, iets materieel maakt, zodat dit materièle zelf doordrongen wordt van iets geestelijks door de kracht van de mens, dat is het moeilijke. En daardoor mislukte veel in de derde fase van de Antroposofische Vereniging. Want noch aan intelligentie, noch aan genieèn ontbrak het -ik zeg dat heel eerlijk en oprecht- maar aan het laten instromen van genie en intelligentie in een krachtige en onbuigzame wil, daar ontbrak het aan.

Bekijkt u de zaak eens, laat ons zeggen, van het standpunt van het hart: wat een verschil ! Bedenkt u, iemand heeft een uiterlijk leven dat hem hartsgrondig ontevreden maakt. Hartsgrondig ontevreden kan hij gerust zijn, niet alleen omdat andere mensen hem een kwelling zijn, omdat de dingen onvolkomen zijn, maar ook omdat het leven nu eenmaal niet alles zeer gemakkelijk maakt. Nietwaar, het leven is niet altijd een zacht rustbedje. Leven, dat is arbeiden. En nu heeft hij dit leven en aan de andere kant de Antroposofische Vereniging. Dan gaat hij naar de Antroposofische Vereniging: door de deur draagt hij daar de ontevredenheid binnen. Daarbinnen is hij als voelende en denkende mens tevreden omdat hij daar werkelijk heeft wat het terecht ontevreden makende uiterlijke leven niet geeft. Dat heeft hij nu in de Antroposofische Vereniging. Hij heeft zelfs het voordeel dat daarbinnen de gedachten zeer gemakkelijk uitvliegen, terwijl die anders in de ruimte hard tegen de onmacht van de wil opbotsen. De gedachten vliegen zeer gemakkelijk wanneer men ze uitstuurt opdat de mensen die in de bergen wandelen hun benen niet zouden breken. Daar gaan ze gemakkelijk naartoe, de gedachten, zonder moeite, over gans de wereld. En dan is men tevreden. Dat geeft meer tevredenheid dan het uiterlijke leven dat terecht ontevreden maakt.

Nu, dan komt de Antroposofische Vereniging, en die richt zelf dingen op waar men met de wil in zit. Nu moet die persoon dus niet daarbuiten bureauchef zijn, dan naar de Antroposofische Vereniging komen en ontevreden kunnen zijn over het werk als bureauchef -ik zeg niet: kunnen schelden op, hoewel dat ook misschien kan voorkomen- nu moet hij dus beide in de Vereniging hebben, en nu moet hij binnen de Vereniging niet met een nuance van onbevredigd-zijn, maar met de nuance van tevreden-zijn leven. Dat was noodzakelijk, wilde de Antroposofische Vereniging tot de daad overgaan. En dat heeft ze gewild sinds 1919.

En dan ontstaat iets zeer merkwaardigs dat misschien alleen in de Antroposofische Vereniging kan bemerkt worden: dan ontstaat het merkwaardige dat die persoon niet meer weet wat hij met die portie ontevredenheid moet doen die een mens nu eenmaal graag koestert. Want hij kan het toch niet aan de Antroposofische Vereniging zelf toeschrijven, dat die hem ontevreden zou maken ! Maar het blijft daarbij niet, dat doet hij dus juist wel, hij schuift de reden voor zijn ontevredenheid in haar schoenen.

Wat er zou moeten ontstaan dat is nu die innerlijke trap van de menselijke ontwikkeling die het werkelijk brengt van gedachte en gevoel tot de wil. En als de antroposofische weg op de juiste manier wordt gevolgd, dan wordt dezetrap bereikt, dan geraakt men van gedachte en gevoel tot de wil. U ziet overal in wat gezegd wordt in "Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden" dat daar geen enkele ontwikkeling van het denken nagestreefd wordt die niet tegelijk een ontwikkeling van de wil is.

Maar de moderne mensheid lijdt eigenlijk aan twee kwalen, aan de beide kwalen die in de Antroposoifische Vereniging moeten overwonnen worden. De ene is de angst voor het bovenzintuiglijke ...

[ ... ]

De andere is, ondanks de vele uitingen van de wil die echter eigenlijk dikwijls maskeringen zijn, de wilzwakte en de innerlijke wilsverlamming van de moderne mens. En ik zou willen zeggen, deze beide noodlottige eigenschappen van de moderne beschaving en cultuur, die moeten juist bij het antroposofische leven overwonnen worden. Wil het antroposofische leven praktisch worden, dan is het nu eenmaal noodzakelijk dat de levenspraktijk geboren wordt uit een onbevreesd inzicht en uit een sterke wil. Maar dat veronderstelt dat men leert om op antroposofische wijze met de wereld te leven. Voordien heeft men geleerd om antroposofisch te leven door de wereld te ontvluchten. Maar men moet ook op antroposofische wijze met de wereld leren leven, uitdragen in de wereld, in het dagelijkse leven, in de gewone praktijk van het leven, de antroposofische impuls. Men moet dus daadwerkelijk de mens die men opgesplitst heeft in een antroposoof en in een praktische mens, terug verenigen in een mensenwezenheid uit één stuk. En dat bereikt men nooit of nooit wanneer ergens als antroposofisch leven een leven plaats grijpt als ware het eigenlijk afgesloten, door hoge vestingmuren omsloten waarover men niet kan kijken. Dat moet in de Antroposofische Vereniging overwonnen worden. Men moet zijn ogen open houden voor wat in de omgeving, in de rest van de wereld gebeurt. Dan zal men ook tot de gepaste wilsimpulsen komen."

[ ... ]

 

 

uit: GA 257, "Anthroposophische Gemeinschaftsbildung", vierde voordracht, 13 februari 1923.

Terug naar de inhoudstafel V - Z.