Waarom is antroposofie zo weinig in trek ?

De meeste mensen vinden zichzelf eerder sympathiek, eigenlijk zijn ze regelrecht verliefd op zichzelf. Dat is een heel natuurlijk verschijnsel. Zelfs in het evangelie wordt dat niet veroordeeld, de mens wordt er alleen maar aangespoord om zijn naaste even graag te zien als zichzelf. Wanneer we nu de onzichtbare wereld willen leren kennen, dan kunnen we verstrikt geraken in de grootste illusies. Rudolf Steiner drong er dan ook op aan dat de mens eerst in de zichtbare wereld tot een correct oordeel kon komen vooraleer hij verdere stappen zou zetten in de richting van het onzichtbare, van het bovenzinnelijke. Het is in de eerste plaats nodig dat de mens zichzelf leert kennen zoals hij is, en dat hij zijn minder goede kanten op geen enkele manier probeert te vergoelijken of te minimaliseren. Leest men nu voordrachten van Rudolf Steiner over karma, dan wordt er af en toe eens een geval besproken waarvan menig lezer zal moeten toegeven dat het ook op hem van toepassing is. Op zo'n ogenblikken heeft men de keuze: ofwel slikt men de bittere pil door, leert men zichzelf wat objectiever zien, en neemt zich voor om deze karaktertrek te bestrijden; ofwel laat men zijn oordeel beïnvloeden door ijdelheid en egoïsme, men blijft verder leven met het mooie beeld dat men over zichzelf heeft, en gooit de antroposofie over boord. Dat gebeurt misschien niet altijd volbewust: men kan ook schijnbaar geïnteresseerd geraken in andere dingen dan antroposofie, geen tijd meer vinden om te lezen en wat weet ik nog allemaal. Toegegeven, het zijn soms harde noten om te kraken. In GA 235 legt Rudolf Steiner uit dat wij het leed dat we door onze omgeving ondervinden zelf veroorzaakt hebben door in een vorig leven te haten.

[ ... ] " Nemen we aan dat een mens zijn medemens tekort doet uit haat of uit een neiging tot antipathie. Men kan hier aan alle gradaties denken die kunnen voorkomen. De ene kan zijn medemens schade berokkenen vanuit een crimineel haatgevoel. De andere kan -ik laat de tussentrappen weg- ook criticus zijn. Om criticus te zijn moet men altijd een beetje haten, tenminste wanneer men geen lovend criticus is; maar deze laatste zijn tegenwoordig zeldzaam, want het is niet interessant om de dingen naar waarde te schatten. Het is maar interessant als men de dingen belachelijk maakt. Er zijn natuurlijk alle mogelijke gradaties op dit gebied. Maar het gaat hier dus om daden die gesteld worden vanuit een koude antipathie, een bepaalde antipathie waarover men zich niet altijd rekenschap geeft, en die tot haat kan worden. Al wat op deze manier bewerkt wordt door mensen ten opzicht van andere mensen of zelfs ten opzichte van ondermenselijke wezens, dat slaat neer in zieletoestanden die zich dan spiegelen in het leven tussen dood en nieuwe geboorte. En dan komt in het volgende aardeleven uit de haat datgene tevoorschijn wat ons toestroomt vanuit de wereld als leed, als onlust die van buitenaf komt, het tegendeel van vreugde.

U zult zeggen: ja, er komt zoveel leed op ons af, kan dat echt allemaal van grotere of kleinere haat in een vorig leven stammen ? Ik kan mij onmogelijk voorstellen dat ik zo'n slechte kerel ben geweest -zo spreekt de mens misschien- dat ik zoveel leed moet meemaken omdat ik zoveel gehaat heb. Ja, als men op dit terrein zonder vooroordelen wil denken, dan moet men onder ogen durven zien hoe groot de illusie is en hoe vlug men er zich aan overgeeft, wanneer het erom gaat om allerlei antipathiegevoelens weg te moffelen, dat geeft immers een goed gevoel. De mensen gaan met veel meer haat door de wereld dan ze denken, tenminste met veel meer antipathie. En zo is het nu eenmaal: de haat wordt gewoonlijk niet beleefd omdat hij de ziel in eerste instantie bevrediging schenkt. Hij wordt toegedekt door de bevrediging. Wanneer hij terugkeert als leed dat van buitenaf komt, dan wordt het leed wel bemerkt.
Beste vrienden, denkt u er eens aan wat voor mogelijkheden er op dit gebied zijn bij een gewone koffieklets, zo een echte koffieklets waar een half dozijn -dat volstaat al !- tantes, het kunnen ook nonkels zijn, samenzitten en hun medemens over de hekel halen ! Bedenkt u eens hoeveel antipathieën daar op anderhalf uur -dikwijls duurt het nog langer- uitgestort worden op de mensen ! De mensen bemerken het niet op het ogenblik dat het uitgestort wordt; maar wanneer het in een volgend aardeleven terugkomt, dan wordt het maar al te goed bemerkt. En terugkomen doet het vast en zeker. [ ... ]

Niet alleen denken de mensen niet graag slecht van zichzelf, dikwijls koesteren ze de grootste illusies als het gaat om hun eigen waarde, hun eigen onbaatzuchtigheid, hun eigen belangrijkheid. Eveneens in GA 235 vertelt Rudolf Steiner een kleine anekdote. Het ging over de moeilijkheden van het karma-onderzoek bij individuele personen, hoe gemakkelijk men op dwaalsporen gezet wordt als men niet secuur te werk gaat.

[ ... ] "Ook hier was het niet terug gemakkelijk, en er traden eerst blinde vlekken op -ook deze dingen wil ik hier vermelden. Wanneer men met dit soort onderzoek begint, krijgt men altijd allerlei indrukken, dikwijls ook vreselijke indrukken. Zelf zat ik ooit eens aan tafel in een café in Boedapest, en daar waren verzameld de gereïncarneerde Jozef II, Frederik de Grote, de markiezin van Pompadour, Seneca, de hertog van Reichstadt, Marie-Antoinette, en 's avonds kwam er dan nog Wenzel Kaunitz bij. Die zaten allemaal in dat café, 't is te zeggen, die mensen dachten dat van zichzelf, ze waren van oordeel dat zij dat waren. Ik bedoel dus maar dat er gemakkelijk zo'n zaken kunnen tevoorschijn komen wanneer mensen beginnen te speculeren of met helderziende hocuspocus beginnen te goochelen. Zoals gezegd, er duiken vlug valse sporen op, omdat het erop aan komt om uit te gaan van het meest karakteristieke punt in het leven van een mens om op de juiste wijze naar zijn vorig leven geleid te worden." [ ... ]

En tot slot, nu we toch in GA 235 zijn, wijzen we nog even op een klein detail dat ook voor de meeste antroposofen een verrassing zal zijn.

[ ... ] "Hier zou ik tussen haakjes iets willen zeggen. Ziet u, het woord karma is via Engeland naar Europa gekomen. Nu, omdat men het woord zo schrijft "KARMA", zeggen de mensen ook dikwijls "karma". Dat is verkeerd. Karma moet uitgesproken worden alsof het met "ä" geschreven was. Ik spreek het uit als "kärma" sinds ik de Antroposofische Vereniging leid en ik stel tot mijn spijt vast dat zeer vele mensen zich daardoor de gewoonte hebben eigen gemaakt om voortdurend het verschrikkelijke woord "kirma" uit te spreken. Blijkbaar verstaan deze mensen "kirma": telkens ik het woord "kärma" uitspreek. Dat is verschrikkelijk. U zult het ook al gehoord hebben dat vele, zeer trouwe leden nu al sinds enige tijd "kirma" zeggen." [ ... ]

Terug naar de inhoudstafel E - H.

Terug naar de anecdotes.

Terug naar de inhoudstafel I - L.