Schenkgeld

Zoals beloofd in de vorige Brug gaan we verder met een beetje economie, terug uit het boek van Udo Hermannstorfer "Scheinmarktwirtschaft". We herinneren even aan het uitgangspunt: in principe moet er evenveel gekocht worden als er geproduceerd wordt. Kopen de mensen minder, door bvb. te sparen, dan gaat er ook minder geproduceerd worden. Als niemand nog geld uitgeeft (door alleen gras te eten en naakt te lopen) dan valt uiteindelijk de economie stil. Door te sparen valt de economie weliswaar niet stil, maar er is toch sprake van een tegenhouden van de geldstroom. Dat gespaarde koopgeld kan nu leengeld worden als het ter beschikking gesteld wordt van het bedrijfsleven dat daarmee voor een verhoogde productie kan zorgen. Maar op den duur is er toch teveel spaargeld, de productie kan niet oneindig vergroten. Dat is het ogenblik waarop het geld schenkgeld moet worden.

Udo Hermannstorfer gebruikt de volgende vergelijking: een boer zaait bvb. 50 kg tarwe uit, hij oogst 500 kg. Dan moet hij slechts 50 kg aan kant zetten voor het volgende zaaiseizoen, de overige 450 kg mag hij verkopen of zelf opeten. Hij kan echter gefascineerd geraken door deze wonderbaarlijke vermenigvuldiging en de 500 kg uitzaaien met de bedoeling er 5000 te oogsten. In theorie kan hij zo onbeperkt doorgaan, in de praktijk moet hij ermee ophouden wanneer hij geen land meer heeft om te bezaaien of wanneer hij vaststelt dat hij alleen maar muizen kweekt met al zijn graanvoorraden !

In onze huidige economie blijft het geld op een onnatuurlijke manier vermeerderen, met alle nefaste gevolgen vandien. In plaats van het geld bewust te laten verdwijnen als schenkgeld, verdwijnt het nu ook, maar op een chaotische manier, voor niemand duidelijk hoe of waarom.

[ ... ] "Hoe kan men ervoor zorgen dat iedere burger genoeg koopgeld ter beschikking krijgt ?

De koopgeldvraag is een kwestie van verdeling: welk aandeel krijgt ieder afzonderlijk van hetgeen als gemeenschap geproduceerd werd ? Slechts als verdeelregeling kan men de loonkwestie bevredigend en realistisch oplossen. Want het doel van de economie kan toch alleen maar zijn om de levenskwaliteit te verhogen van allen die er deel aan hebben. Langzaam wint het economisch inzicht veld dat lonen niet alleen maar kosten zijn, maar vooral ook inkomens betekenen die de vraag, het kopen mogelijk maken* , m.a.w. uiteindelijk de drijvende kracht zijn van het economische leven. Het niveau van de huidige lonen mag ons niet blind maken voor het feit dat het loon algemeen nog altijd beschouwd wordt als betaling voor arbeid, dat de winsten van een onderneming nog altijd naar de eigenaars ervan gaan, die dan uit de winst de lonen betalen enz.

Op dezelfde manier worden ook "sociale lasten" beschouwd. Afgezien van het feit dat met deze uitdrukking totaal verschillende sociale verhoudingen over dezelfde kam geschoren worden, roept ze verkeerde gevoelens en voorstellingen op. De bedragen die besteed worden aan kinderen, ouderen, zieken en gehandicapten zijn namelijk geen "kosten", dus geen inhoudingen op het loon van de actieven, nee, deze groep van mensen heeft al a priori een recht op een deel van wat economisch geproduceerd wordt omdat ze tot onze levensgemeenschap behoort. We kunnen toch moeilijk over het hoofd zien dat ook wij maar de helft van ons leven tot de actieven behoren en voor de overige helft zelf aangewezen zijn op het deel dat voor ons gereserveerd wordt.

Ook op het gebied van het leengeld vindt een heroriëntering plaats. Meer en meer spaarders vragen zich af wat er eigenlijk met hun spaargeld gebeurt, behalve dat het intrest opbrengt. Aan welke ondernemingen wordt het uitgeleend ? Wat voor producten worden ermee gemaakt ? Wat is het motief van de kredietnemer en hoe verhoudt hij zich tot sociale toestanden ? Bij spaarders en beleggers wordt een verantwoordelijkheidsgevoel wakker voor de werkzaamheid van geld, een gevoel dat vroeger maar tot aan het loket bestond. Ook hier worden maar de eerste voorzichtige schreden gezet, niet zelden met veel illusies, want in onze economie is alles veel meer met elkaar verstrengeld dan onze nieuwe beleggersmoraal wel zou willen. Ook de vraag naar menselijke werkomstandigheden behoort tot dit terrein. Hier staan we voor een belangrijke tweesprong. Voor de ene groep gaat het erom meer menselijkheid in de economie te krijgen, de andere groep houdt dit voor onmogelijk en eist een radicale werktijdverkorting -voorzover dat technisch mogelijk is-, om meer vrije tijd te hebben waarin pas het eigenlijk menswaardige leven kan plaatsvinden. De "vrije tijd" toont het nieuwe element van de werkzaamheid van het geld. Want waar de herverdeling van de inkomens volledig in het economische blijft en dat ook nog stimuleert, staat de vrije tijd diametraal tegenover de werktijd, die waren en waarden voortbrengt. De arbeidstijd wordt teruggedrongen zodat een vrije ruimte ontstaat die nu eens niet op het economische gericht is. In de vrije tijd zijn we alleen maar verbruikers die economische waarden consumeren om de eigen individualiteit te verzorgen, te ontplooien en te ontwikkelen.

Vrije tijd moet gecompenseerd worden door verhoogde productiviteit tijdens de resterende arbeidstijd anders gaat het ten koste van de welstand, van de materiële situatie. Deze verhoogde productiviteit is de werkzaamheid van de menselijke geest die zich aldus zelf een vrije ruimte creëert voor zijn eigen verzorging. Dit geldt voor gans het cultuur- en geestesleven. Bevrediging van ziele- en geestesbehoeften is pas mogelijk wanneer de economisch productieve krachten zo ver staan dat wij ons een tijdlang met andere zaken kunnen bezighouden dan produceren. Ons denken in termen van Brutto Nationaal Product vervalst het werkelijke beeld door gewoon alle prestaties op te tellen. De werkelijkheid ziet er evenwel anders uit. Want als ik voor een geestelijke prestatie, bvb. dit tijdschrift, een bepaald bedrag betaal, dan gebeurt dat formeel volgens de regels van het ruilen: voor een prestatie wordt een andere geleverd (via het geld). Boekhoudkundig mag men evenwel niet twee prestaties rekenen want er is sprake van een vermindering, er wordt een economische waarde verbruikt om een geestelijke waarde mogelijk te maken. In werkelijkheid gaat het dus om een evenwicht tussen een economisch producerende en een economische consumerende factor. Door deze laatste verschijnt het geestesleven. De krachten die werkzaam zijn in de beide factoren zijn geestelijk in de twee gevallen. Bij het poduceren zijn het, naast de natuur en de grondstoffen, de menselijke capaciteiten die concreet voor een vastgelegd doel aangewend worden. In het algemene geestesleven daarentegen gaat het om deze geest zelf, diens verzorging en ontwikkeling.

Dit cultuurleven bestaat slechts in de mate dat wij er een behoefte aan voelen en het economisch mogelijk maken. Een direct economisch berekenbaar voordeel verwachten we er niet van, ja mogen we zelfs niet verwachten omdat we dan onze individualiteit die slechts in het geestelijke te vinden is, zouden ondergeschikt maken aan economische interessen.

Dit geld dat wij uitgeven door een materieel grijpbare economische waarde te ruilen voor een ijle ziele-geestelijke waarde, dat dus zonder economische tegenwaarde blijft, noemen we heel juist schenkingsgeld. Want bij een schenking verwachten we niet onmiddellijk een tegenprestatie. Dat geldt ook wanneer men, zoals voor dit tijdschrift, een "koopprijs" betaald heeft. Natuurlijk worden in het cultuurleven van heden juist de geestelijke capaciteiten en noden gevormd waaruit de toekomstige economische ontwikkeling gevoed wordt. Wat nu alleen consumerend optreedt verandert in de toekomst in productiviteit. [ ... ]

Voor economen is het ongewoon om het begrip schenking met economie te verbinden, voor hen is het juist het tegendeel van economisch denken. En toch dwingen de economische verhoudingen om schenkingen te doen. Het zijn dan wel schenkingen onder dwang, bvb. bij faillissementen of bij de schuldherschikking van derdewereldlanden. Een schenkingsbedoeling is er in die gevallen niet op voorhand aanwezig, die ontstaat achteraf als men moet inzien dat het economisch project niet kan gerealiseerd worden. De schenking "ex post" is slechts formeel een schenking, want er kan geen vrij gebruik meer gemaakt worden van het schenkingsgeld. Een echte schenking ontstaat "ex ante" en laat totaal nieuwe gebruiks- en ondernemingsmogelijkheden toe.

Een andere gedwongen schenking is de inflatie. Die lost ook geld op, maar niet als schenkgeld, zij lost tevens leen- en koopgeld op en werkt dan ook chaotiserend in deze twee sferen: in plaats dat het geld verdwijnt, verdwijnt de koopkracht.

Wanneer we tot hiertoe niet aangegeven hebben wat er in het gebied van het schenkingsgeld gebeurt, dan is dat omdat dit eigenlijk geen economische vraag meer is. Want het geestsleven wordt door het economische leven beleefd als een verbruik. Maar het verbruik zelf is nog geen geestesleven, het vormt er slechts de organische basis van.

Reeds in het begin van dit artikel werd erop gewezen hoe ons huidig BNP-begrip deze verhouding versluiert doordat geestelijke prestaties op dezelfde manier als andere prestaties beschouwd worden. Daardoor schijnen het loon van een arbeider en het loon van een leraar volledig gelijkaardig en kunnen ze worden opgeteld. Daarom wordt ook dikwijls de school als een bedrijf aangezien waar even goed prestaties geleverd worden. In werkelijkheid echter is een bedrijf gericht op het produceren van economische waarden, een school gericht op het verbruiken ervan.

Tegen deze redenering wordt dikwijls ingebracht dat een leraar toch ook iets produceert waarvoor een behoefte bestaat. Dus is het onderscheid tussen bedrijfs- en geestesleven economisch niet te rechtvaardigen. Deze tegenwerping verliest het fundamenteel verschil tussen de twee sferen uit het oog. Het doel van het economisch leven zijn waren die verbruikt kunnen worden, terwijl in het geestesleven deze waren alleen maar het uitgangspunt zijn, nooit het doel. Het verschil tussen goederproducerende en goederconsumerende werking is duidelijk omdat we ons wel kunnen voorstellen dat iedereen goederen produceert, maar niet dat iedereen leraar is, want waarvan zouden al die leraars moeten leven ? De mogelijkheid om leraars te hebben hangt af van de mogelijkheid om iemand vrij te stellen van producerende arbeid, hangt af van schenkingsgeld. [ ... ]
De geweldige productie- en productiviteitsexplosie van de laatste 200 jaar is niet toe te schrijven aan verbeterde lichamelijke functies - integendeel, veel ambachtelijke vaardigheden zijn verloren gegaan- maar aan de menselijke geest, vooral in de vorm van verstand dat de technische ontwikkeling vorm geeft. Economisch gezien zijn wij enorm veel verschuldigd aan het geestesleven van het verleden. Op dezelfde manier zal het geestesleven van nu de basis voor de toekomst zijn. Vele ouders proberen om hun kinderen een vermogen mee te geven. Dat is koopgeld is en die kinderen worden dan ook alleen maar consumenten. Beter dan koopgeld-hebben is het vermogen om zich koopgeld kunnen aan te schaffen. Dat weten of voelen ouders aan die hun kinderen een goede vorming willen meegeven. Daarom zegt men dat vorming de beste investering is. Vorming moet uiteindelijk het doel van alle geestesleven zijn."
[ ... ]

Terug naar de inhoudstafel R - U.