Oefening in zelfstandig denken en een beetje economie.

door François De Wit

In het vorige artikel zagen we dat Rudolf Steiner ons oproept om niet blindelings te geloven wat hij zegt, om alleen in onze ziel op te nemen wat we met ons verstand kunnen bevatten. Nu is het zo dat mensen die zich met antroposofie inlaten ofwel heel vlug besluiten dat het allemaal nonsens is en dan alles terzijde leggen, ofwel een bijna onbegrensd vertrouwen ontwikkelen in de persoon en het woord van Rudolf Steiner. Dat laatste is niet verwonderlijk: als men een boek als "Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden" in zijn ziel wil opnemen, dan moet men zich open stellen zoals een leerling voor een leermeester. Wanneer men dan later leest over het leven van Rudolf Steiner en ook daar alleen maar onbaatzuchtigheid en liefde uit spreekt, dan begint men al bijna een persoonlijke relatie met deze man te ontwikkelen.

In gesprekken tussen antroposofen hoort men dan ook frequent "Jamaar, Steiner zegt toch …". Daar begint er al een zeker gevaar op te duiken om het eigen denken te laten slapen, en gemakshalve te schermen met citaten. Het is alsof Steiner dit voorzien had want op vele plaatsen in zijn werk vindt men uitspraken die op het eerste zicht elkaar tegenspreken. Of die in tegenspraak zijn met zijn eigen levenswandel.

Maar, na alles wat we over hem gelezen hebben, is het onmogelijk om ons voor te stellen dat hij onlogisch of inconsequent zou geweest zijn, we moeten dus ons denken inspannen om het een en ander te kunnen verzoenen. Een voorbeeld: denken we aan de anecdote die vroeger al eens in De Brug werd aangehaald. Rudolf Steiner geeft een voordracht (sommigen zeggen: over vegetarisme) en achteraf gaat hij met enkele mensen naar een restaurant en eet daar met smaak een biefstuk op. Op het eerste zicht niet erg consequent. Dieter Brüll legt in zijn boek "De sociale impuls van de antroposofie" uit dat Steiners aanhangers de waard van dit kleine restaurant geweldig hinderden door allemaal onvoorzien omeletten en eiergerechten te bestellen. Hijzelf offerde liever een stukje eigen gezondheid op vanuit een sociale instelling en bestelde de dagschotel !

Onderstaand fragment komt uit de "Economische Cursus". Er wordt een anecdote verteld, en de lezer weet niet goed wat hij er moet mee aanvangen …

"Nu heb ik het er al over gehad dat eigenlijk de loonarbeider in werkelijkheid niet dat krijgt wat men gewoonlijk onder het begrip loon verstaat, maar dat hij eigenlijk het resultaat van zijn arbeid tot op de laatste cent aan de ondernemer verkoopt én ook betaald krijgt, en dat de ondernemer pas door de conjunctuur aan dat wat hij van de arbeider weggekocht heeft, de juiste waarde, een hogere waarde, verleent. De winst wordt daarbij, economisch gezien, niet als meerwaarde uit de arbeid gehaald. Je kunt langs economische weg niet tot een dergelijk oordeel komen, je kunt hoogstens door een moreel oordeel daartoe komen. De winst wordt behaald door het feit dat de arbeider in een ongunstiger maatschappelijke positie verkeert en dat daardoor de resultaten van zijn arbeid die hij verkoopt, minder waarde hebben op de plaats waar hij die verkoopt, dan wanneer de ondernemer, die in een andere positie is, ze doorverkoopt. Die kent eenvoudig de verhoudingen beter, kan beter verkopen. Voor de verhouding tussen arbeider en ondernemer geldt hetzelfde als voor diegene die de markt opgaat en daar voor een bepaalde prijs een bepaalde waar koopt. Hij moet die daar kopen. Waarom ? Om de eenvoudige reden dat zijn omstandigheden bvb. niet toestaan om ze ergens anders te kopen. Een ander kan ze ergens anders veel goedkoper kopen. Het maakt geen enkel verschil: wat tussen ondernemer en loonarbeider is, is economisch gezien eenvoudig een soort markt.

Maar nu maakt het wel degelijk een zeker verschil of ik mij volledig bewust ben dat dat het geval is, of dat ik meen dat ik de arbeider zijn arbeid betaal. U zou dat wellicht voor een puur theoretisch verschil kunnen aanzien, maar laat u zo'n opvatting of twee van zulke opvattingen, laat u die, zowel de ene als de andere, realiteit worden, dan zult u zien hoe de feitelijke economische verhoudingen onder de ene en onder de andere visie veranderen, want wat zich afspeelt onder mensen is nu eenmaal ook het resultaat van visies. Visies veranderen dat wat zich afspeelt, al naar gelang die visies zelf anders worden. Vandaag (1922 - fdw) baseert het hele proletariaat zijn agitatie op het feit dat arbeid passend betaald moet worden; nergens echter wordt arbeid betaald, maar altijd worden alleen de resultaten van arbeid betaald. En dat zou, als het op de juiste wijze begrepen zou worden, ook tastbaar in de prijzen tot uiting komen. Je kunt niet zeggen dat het er niet toe doet dat je iets prijs voor waren of voor loon noemt, want op het moment dat je van loon spreekt, geloof je dat je arbeid in werkelijkheid betaalt. En dan kom je op al die verdere secundaire begrippen die de arbeid als zodanig samenbrengen met andere economische processen die waardescheppend zijn - en de sociale troebelen ontstaan op een onjuiste wijze. De sociale troebelen ontstaan in zoverre terecht, als zij uit gewaarwordingen, uit gevoelens ontstaan. Gevoelens en gewaarwordingen hebben altijd op een bepaalde manier gelijk, maar je kunt niet corrigeren wat moet gecorrigeerd worden wanneer je niet de juiste begrippen hebt* . En dat is in het sociale leven het fatale, dat er veelal op een geheel terechte wijze discrepanties ontstaan, maar de correcties plaatsvinden onder verkeerde begrippen. Over de meest onbenullige bijzonderheden ontwikkelen de mensen zulke verkeerde begrippen, die vervolgens dan ook uitgedragen worden in het economisch denken en daar dan een rampzalige uitwerking hebben.

Neemt u eens een zeer eenvoudig voorbeeld: een heer (ik wil graag dit voorbeeld uit het werkelijke leven nemen ) zei eens tegen mij: ja, ik schrijf graag briefkaarten aan mijn vrienden, veel prentbriefkaarten versturen, dat doe ik graag. Ik zei: ik hou er helemaal niet van om prentbriefkaarten te schrijven en wel -het was nog in de tijd dat ik niet zoveel te doen had als nu- en wel om economische redenen. Waarom ? vroeg hij. Ik zei: ik moet onwillekeurig bij elke prentbriefkaart die ik schrijf, denken: misschien moet hiervoor weer een postbode tot op de vierde verdieping trappen lopen. Kortom, ik veroorzaak een verschuiving in het economische proces. Het gaat niet om de arbeid van de postbode, want bij een postbode is het moeilijk om prestatie te onderscheiden van arbeid; en het is de prestatie die moet op zijn waarde geschat worden. Ik vermeerder dus op oneconomische wijze de prestaties die de postbodes moeten volbrengen als ik graag veel prentbriefkaarten naar mijn vrienden stuur. Hij zei: dat is niet economisch geredeneerd: een postbode hoeft maar zo en zoveel te presteren, dan worden voor de vele prentbriekkaarten die al die mensen schrijven, vele nieuwe postbodes aangesteld en krijgen zo en zoveel postbodes hun salaris, hun betaling. Ik ben dus eigenlijk, zei hij, een weldoener van de mensen die aangeworven worden. Ik kon daarop alleen maar antwoorden: ja, produceert u ook alles wat deze mensen eten die dan aangeworven werden ? U vermeerdert de consumptiemiddelen niet; u bewerkt slechts een verschuiving. Doordat meer postbodes aangeworven worden vermeerder je de consumptie niet.

Dat is het wat in een individueel geval dikwijls de meest krasse misvattingen tevoorschijn roept. Immers, wanneer een of andere bijeenkomst van zulke heren toevallig de gemeenteraad zou vormen (het zou ook kunnen gebeuren dat dergelijke heren minister worden, dan vormen ze zelfs een ministerraad), dan zouden ze kunnen beslissen: er zijn zo en zoveel werklozen, laat dus nieuwe bouwwerken uitvoeren of zoiets, dan zijn die mensen bezig. Ja, op korte termijn is het probleem opgelost, maar iets nieuw is er niet geproduceerd. Alle arbeiders samen hebben niet meer te eten dan dat zij voordien hadden. Als ik de weegschaal aan de ene kant laat neergaan, dan moet ze aan de andere kant stijgen. Er moet dus, wanneer ik niet door een samenhangend economisch proces maar door één afzonderlijke maatregel iets veroorzaak, aan de andere zijde een calamiteit optreden. En men zou, indien men de kunst zou verstaan om te observeren, op zijn vingers kunnen natellen: wanneer ik aldus sociale hervormingen bedrijf dat ik eenvoudigweg broodloze mensen aan brood help door ze nieuwbouwprojecten te laten uitvoeren, dan maak ik een ander product voor andere mensen duurder. En zo is juist op economisch gebied duidelijk te zien hoe men niet kortzichtig mag denken, maar alles in een grotere samenhang moet zien. Ik herhaal het: het komt erop aan de dingen in hun samenhang te zien."

Antroposofen die met Nieuwjaar enkele kaartjes verstuurd hebben zullen misschien al een slecht geweten krijgen: verdorie zeg, nu is hij daar ook al tegen. Maar we moeten goed lezen: Steiner zegt niet dat hij tegen het versturen van prentbriefkaarten is. Hij zegt alleen dat hijzelf het niet doet omdat hij zich bewust is van de verschuivingen in de economie die zo'n daad meebrengt. Voor ons betekent het niet meer dan een aansporing om iedere daad (zoals ieder woord en iedere gedachte) alleen maar uit te voeren als we alle voors en tegens hebben overwogen.

Wat Rudolf Steiner hier beweert is trouwens nu nog altijd geldig hoewel de meesten onder ons geneigd zijn om de pientere heer uit het voorbeeld gelijk te geven. Vele van die pientere heren zijn blijkbaar economen en regeringsleden geworden, want om werkgelegenheid te scheppen heeft de overheid immense bedragen uitgegeven, maar het effect op de werkgelegenheid bleek achteraf miniem.

Een bekende Franse econoom, Alfred Sauvy, heeft zelfs boeken gewijd aan dit verschijnsel van verregaande kortzichtigheid bij de machthebbers en economen. Hij heeft het daar onder meer over de zaken die Steiner aanraakte in het bovenstaande uittreksel (in: "L'Economie du diable", Calmann-Levy, 1976) :

1) onproductieve arbeid laten uitvoeren om werkloosheid te verminderen

Te allen tijde hebben mensen zich verzet tegen de technische vooruitgang met het argument dat de machines de werklieden broodroofden. Reeds de Romeinse keizer Diocletianus (239-313) liet niet toe dat een ingenieur een machine gebruikte om de zuilen van een tempel op te richten en sprak tot hem: "Laat mij het eenvoudig volk voeden" (door het werk en bijgevolg een inkomen te geven). Welnu, zegt Sauvy, het gebruik van die machine zou op geen enkele manier de hoeveelheid graan in het rijk verminderd hebben, er zou nog altijd dezelfde mogelijkheid geweest zijn om het eenvoudige volk te voeden, meer zelfs, want door het gebruik van die machine zouden er meer mensen beschikbaar zijn geweest om de landbouwopbrengst te vermeerderen (blz. 22). Als men een heel kras voorbeeld neemt, dan ziet iedereen onmiddellijk in dat werkgelegenheid geen doel op zich kan zijn: we zouden bvb. al het werk dat nu met vrachtwagens uitgevoerd wordt, terug met kruiwagens kunnen doen. De werkgelegenheid zou op korte termijn geweldig stijgen, maar terzelfdertijd zou het transport zo duur worden dat vele andere activiteiten zouden verdwijnen. Spijtig genoeg is dit effect niet direct zichtbaar op kleinere schaal, wanneer bvb. verlieslatende bedrijven gesteund worden. (blz. 30)

2) verschuivingen in de werkloosheid

a) door veranderde gewoontes
"Na de eerste wereldoorlog droegen alsmaar minder mannen nog handschoenen en bijgevolg verloren arbeiders hun werk; iets later verdwenen ook de hoeden; verschillende regio's bevonden zich plots in de grootste ellende. Maar andere industrieën, andere arbeiders profiteerden elders van deze verschuiving van de consumptie. Omgekeerd begonnen de vrouwen, vanaf de jaren twintig, naar de kapper te gaan, maar de nieuwe arbeidsplaatsen voor kappers hebben er andere doen verdwijnen." (blz. 63)

b) door overheidsbeslissingen
" Sedert 18 jaar zijn de belastingen op huisvesting gestegen met een coëfficiënt 13 (aangepaste prijzen) en met een coëfficiënt 4,8 in constante prijzen. Tijdens dezelfde periode zijn de belastingen op brandstoffen en auto's maar heel weinig gestegen (van 0% tot 40%), wat een daling van meer dan de helft betekent in constante prijzen. Een dergelijke flagrant antisociale maatregel blijft niet alleen bestaan door de druk van de verkeerslobby, maar door het sterke en onbezonnen argument van tewerkstelling. Er wordt beweerd dat het aanpassen van de belastingen werkloosheid zou veroorzaken (minder wegverkeer, minder autoproductie). Dat is zichtbaar. Maar de belastingen op huisvesting vermindert de koopkracht van de getroffen huishoudens. Ze kopen minder textiel, huishoudelijke goederen, minder diensten, sparen minder, dus minder investeringsgeld. Arbeidsplaatsen gaan elders verloren. Maar: de verloren arbeidsplaatsen zijn onzichtbaar, ze worden in geen enkele statistiek bijgehouden. […] Aldus betalen de woningen voor de auto's, ongetwijfeld de meest antisociale beschikking in gans de wetgeving". (blz. 80)

Prijsverhogingen (van 1958 tot 1976) :

Benzine : + 42%
Consumptieprijzen : + 160%
Spoorwegtarieven : + 140%
Metro : + 350% !!

3) verkeerde denkbeelden bij de politici

De mythe dat op een bepaald grongebied maar een beperkt antal arbeidsplaatsen voorhanden is, leidt tot het idee dat meer mensen = meer werkloosheid, terwijl meer mensen juist meer kunnen produceren. Men probeert dan ook om de werkloosheid op te lossen door arbeidsduurvermindering, een abstracte deling van het beschikbaar werk door het aantal actieven. Twee keer fout. Twee voorbeelden.

"Frankrijk 1936-1937: crisis. Niet alleen het Front Populaire, maar iedereen is ervan overtuigd dat "er geen werk is". Diagnose die niet mag tegengesproken worden. Dus moest het beschikbaar werk rechtvaardig verdeeld worden zoals het voedsel in een reddingsboot. Dat werd de 40-urenweek. Dertig jaar later is de productiviteit gestegen met meer dan de helft. De helft van de bevolking zou dus moeten werkloos zijn. Maar nee, de actieve bevolking is gegroeid; men heeft 2 miljoen gastarbeiders moeten roepen om het werk te doen. De gemiddelde werkweek duurde 48u6, in de bouw zelfs 51u4. En dan nog waren alle publieke en private behoeftes niet beantwoord." (blz. 31)

"Begin 1939, de oorlog komt eraan. In Duitsland werken 35 à 40 miljoen mensen 50 à 60 uur per week aan de productie van wapens en de waren die een economische basis vormen. In die periode stromen in Frankrijk 500 000 Spanjaarden binnen die vluchten voor het Franco-regime; daarvan zijn er 250 000 in staat om te werken. Voor de economie een onverwachte versterking. Maar Frankrijk is radeloos ! Extreem rechts wil die ongewensten buitengooien, links verstijft van angst voor de werkloosheid. De minister van Binnenlandse Zaken verklaart voor de Kamer dat hij zijn collega, de minister van Koloniën, gevraagd heeft om uit te kijken naar onbewoonde maar vruchtbare eilanden in de Zuidzee om daar, naar Engels voorbeeld, overtolligen onder te brengen. Eigenlijk zeiden we tot die mensen ongeveer het volgende: "We gaan jullie te eten geven, omdat we per slot van rekening humaan zijn, maar probeer vooral niet om welvaart te creëren !" Dergelijk gedrag is volledig conform met onze huidige ideeën (beter misschien: gebrek eraan - fdw) en bevestigt de algemene onwetendheid: door hun consumptie zouden die mensen onze welvaart verminderen, maar door hen te laten produceren zouden ze die juist vermeerderen." (blz. 20)

We zien dat de geschiedenis zich herhaalt ! Maar toch blijft het voor de mensheid een moeilijke zaak om in te zien dat inkomen een recht is dat niet mag afhangen van werkgelegenheid. Iedere mens heeft, alleen al door het feit van geboren te zijn, recht op zijn deel van de koek: een basisinkomen. Gaan de mensen dan lui in hun zetel blijven zitten ? Nee, want als mensen de kans krijgen om vrij hun arbeidsterrein en arbeidsvoorwaarden af te spreken met elkaar, dan werken ze graag; daarover bestaan verschillende studies. Op dit ogenblik is Jos Verhulst bezig een groot deel van deze studies te verwerken tot een handig boekje dat gaat gaat over de vraag waar de mens de motivatie om te werken vandaan haalt. U hoort er nog van.

Terug naar de inhoudstafel E - H