Over geelzucht

In de antroposofische geneeskunde houdt men rekening met het bestaan van wezensdelen. Fysiek lichaam, ether- en astraal lichaam en Ik moeten in de juiste verhouding tot elkander staan en elkaar op de juiste manier doordringen, zoniet ontstaan er ziektes.
Het onderstaande artikel biedt ons een dieper inzicht in de werking van en het verband tussen de menselijke wezensdelen. Tevens wordt duidelijk dat, als ziektes een geestelijke oorzaak hebben, de remedie niet (alleen) in het farmacologische kan liggen, er moet aan het geestelijke gewerkt worden.
Het artikel is van Dr. Fritz Schnurmann en verscheen in de derde jaargang (1928-1929) van "Natura", het tijdschrift dat door Ita Wegman in het leven werd geroepen. De auteur verwijst dikwijls naar het kleine werkje dat Dr. Wegman samen met Rudolf Steiner schreef: "Grondslagen voor een verruiming van de geneeskunst". Deze verruiming is zeker merkbaar in onderstaand artikel: soms overdonderend, meestal zeer verhelderend zijn de grote verbanden tussen planeten, organen, elementen, natuurprocessen enz. die de auteur op overtuigende wijze legt.

Eerst iets over de lever

De offerpriesters uit de voorbije cultuurperiodes bestudeerden levers om inzicht te krijgen in de kosmische constellaties. De oude helderziende kracht liet hen toe om alle planeteninvloeden te zien, zoals die samengevat zijn in de lever. Antroposofische geesteswetenschap geeft de mens van vandaag de mogelijkheid om zich langs nieuwe wegen een begrip te verwerven voor die oude waarheden, die de mensheid moest vergeten - tragisch, maar noodzakelijk om zijn vrijheid te veroveren. Als we de lever geesteswetenschappelijk bekijken volgens fysiek lichaam, ether- , astraal lichaam en Ik, dan vinden we inderdaad de planetenkrachten terug als een makrokosmos die tot een mikrokosmos is verdicht.

De krachten van Jupiter werken in het organisme van de mens dusdanig, dat ze uitstralen van het hoofd, meer bepaald het voorhoofd, en tot rust komen in het vormen van de lever. Bijzonder duidelijk zien we deze vormende werkzaamheden bij het embryo. In de zesde week maakt de lever de helft van het totale lichaamsgewicht uit. In de derde maand vult hij bijna de ganse lichaamsholte. Naast de lever is het hoofd met de hersenen overheersend wat betreft volume. De Jupiterkrachten werken in de omvang, omvangrijk. In de plantenwereld bvb. leeft Jupiter in het ronde van de boomkruin (cfr. Usteri). De ronde "O" is de klank van Jupiter.
Naarmate de embryonale ontwikkeling verdergaat, nemen de hersenen in oppervlakte toe door het vormen van plooien, de lever verkleint echter (relatief). Maar tot de derde maand is het een symmetrisch orgaan, met twee vleugels zoals de longen. De volledig gevormde lever, één vleugel slechts, is eigenlijk een gemetamorfoseerde longvleugel die 90° gedraaid is. De vertikale richting van de longvleugels, gericht naar de aarde, wijst erop dat er een verband is met het aarde-element. De horizontale richting van de lever komt overeen met het water-element. In het pathologisch fenomeen van de "hepatisatie", de "verlevering" van de long*,

hebben we eens te meer een aanwijzing van de relatie tussen de twee organen, een relatie waaraan eveneens planeet-invloeden ten grondslag liggen, namelijk die van Mercurius. Zoals de Jupiterkrachten, uitgaande van het voorhoofd en tot rust komend in de lever, de vorm, het fysieke aspect van de lever bewerken, zo gaan Mercuriuskrachten uit van de lever en komen tot rust in de longen.

De Mercuriuskrachten werken in het etherische van de lever. Deze is, naar een uitdrukking van Rudolf Steiner, de grote "chemicator" van het menselijk organisme. De chemische ether verbindt de lever met het vloeibare en legt zijn hoofdas in het horizontale. Chemisch gezien herkennen we in de lever een polariteit tussen koolhydraatprocessen en vetprocessen, en dit op drie niveau's :

- Anatomisch: in het glycogeenhoudend gedeelte vindt men weinig vet, het vethoudend gedeelte is glycogeenarm.
- Fysiologisch: uit suikers maakt de lever glycogeen, vetten worden door de gal afgebroken. (Bij de vetafbraak is de hulp van de alvleesklier wezenlijk - fylogenetisch vormt deze samen met de lever één orgaan.)
-Pathologisch: de storing in de suikerstofwisseling bij diabetes berust op een te zwak ingrijpen van de Ik-organisatie in het astraal lichaam en in de fysiek-etherische lichaamsorganen. De storing in de vetafbraak bij icterische processen (geelzucht) berust op een te sterke inwerking van Ik-organisatie en astraal lichaam op het fysiek lichaam - zoals we later zullen aantonen.

Midden tussen deze polaire processen (koolhydraten en vetten) staan de eiwitprocessen. Enerzijds bouwt de lever eiwit op uit aminozuren, anderzijds splitst hij aminen af uit de aminozuren. Uit deze laatste vormt hij de urine die door de nieren afgescheiden wordt.

Om de betrekking bloot te leggen tussen lever en nieren, moeten we uitgaan van de stikstofwerkzaamheid in het menselijk organisme. Het is stikstof dat op een wezenlijke manier in de luchtorganisatie der nieren werkt, die van hun kant een centrum zijn voor het werken van het astraal lichaam in het ganse menselijke organisme. Anderzijds moeten we de ons omringende stikstof in verband brengen met het leversysteem van de mens, zo leert ons Rudolf Steiner. Van het menselijk eiwit bouwt de lever het stikstofdeel. "Stikstof is de lever van de uiterlijke wereld." Zo vinden we in het werken van de stikstof de brug tussen nieren- en leverorganisatie. Een afbeelding van deze brug is de vaatverbinding tussen poortader en nierader, wat kenmerkend is voor de vogels als luchtdieren. Fysiologisch drukt zich dat bij de mens bvb. uit doordat het urinezuur dat in de lever gevormd wordt uit stikstof, door de nieren wordt uitgescheiden. In het stikstof, via het astrale eigenlijk, stralen nierkrachten, d. i. planeetkrachten van Venus, in de lever in.

Het astraal lichaam van de lever werkt in het afscheiden van sappen. De afgescheiden vloeistof mag dan de alkalische gal zijn, toch bevat ze galzuren. Gal en galblaas horen bij de planeet Mars.

Tussen haakjes mag er hier op gewezen worden dat de bewering van de geesteswetenschap dat de galblaas, net zoals de urineblaas, een zuigende werking uitoefent, zonder meer aan de anatomie van de galwegen kan afgelezen worden. Het is immers een mechanische onmogelijkheid dat de gal uit de ductus hepaticus in de ductus cysticus zou invloeien langs de scherpe hoek, terwijl ze zomaar in de ductus choledochus kan vloeien. Zelfs als men aanneemt dat de papilla Vateri de ductus choledochus tijdelijk afsluit, dan blijft de scherpe hoek van de ductus cysticus een genetische onmogelijkheid. Slechts een actieve zuigwerking van de galblaas kan het anatomisch feit verklaren.

Zoals de stikstof a.h.w. een brug bouwt van de nieren naar de lever, evenzo bouwt waterstof een brug van het bloed naar de lever. Op een bepaalde manier hoort waterstof bij het bloed-hartsysteem. Waterstof, het lichtste, meest onaardse onder de elementen, wordt tot water als het brandt. In het bloed werken samen vuur en water. In de warmte van het menselijk bloed leeft het meest geestelijke, onaardse van de menselijke wezensdelen, de Ik-organisatie. De warmtestructuur van het organisme waarin de Ik-organisatie leeft, heeft zijn centrum in de warmtestructuur van het lever-galsysteem. Fysisch kunnen we dat met de thermometer aantonen: de lever heeft een temperatuur van ca. 38 à 39°. Het warmte-wezen van Saturnus straalt erin. Saturnusinvloeden liggen aan de oorsprong van de fysiologische en nauwe pathologische betrekkingen tussen milt en lever.

Talrijk zijn de fenomenen die wijzen op de volgende samenhang: Ik-bloed-lever. De lever heeft met de poortader zijn eigen bloedsomloop. Die ontgift het bloed. De gal zelf zit in een belangrijke kringloop: zij ontstaat door de werkzaamheid van de lever uit het bloed en zij brengt door haar verterende activiteit voedingsstoffen terug in het bloed. Bij geelzucht (icterus) is deze kringloop doorbroken: de gal gaat de weg terug naar het bloed/de lever. De pathologie maakt galstenen of galwegspasmen verantwoordelijk voor de geelzucht. Maar de echte oorzaak moeten we zoeken in de verhouding van Ik-organisatie en astraal lichaam, zoals we later zullen zien.

Uit de rode kleurstof van het bloed, de hemoglobine, resp. het ijzerhoudende hematine, vormt de lever bilirubine en biliverdine, de gele resp. groene kleurstof van de gal. Van bloed tot gal doorloopt hier een substantie het kleurenspectrum van de rode warmtepool tot het midden naar een chemisch werkzame pool. Het rode bloed draagt warmte, de groene gal verteert. Het geel van het midden is de uitdrukking van de bijzondere Ik-werkzaamheid (zie verder). Het oude gal-geneesmiddel, stinkende gouwe (Chelidonium majus), toont ons in de uiterlijke wereld het ontstaan van de galkleurstof. Chelidonium is een papaverplant. Het heldere rood van de papaverbloem is bij deze plant gemetamorfoseerd, afgezwakt tot geel, het bleef niet in de bloem zitten, maar verspreidde zich als geel over gans de plant: van het gele sap der stengel tot het gele sap van de wortel (cfr. Grohmann).

Er bestaan nog andere merkwaardige wisselwerkingen tussen bloed en gal. Galzure zouten bvb. lossen rode bloedlichaampjes op. Omgekeerd: grotere toevoer van rode bloedlichaampjes in de lever verhoogt de galproductie. Een nieuwe therapie behandelt pernicieuse anemie (een kwaadaardige bloedziekte) door grote hoeveelheden leversubstantie toe te dienen. De oude naam "melancholie" (= zwartgalligheid) duidt op de betrekking tussen lever-galsysteem en het Ik. Gelijkhebberij, starre begripsvorming, depressie kunnen symptomen van leverziektes zijn.
De hedendaagse mens, die aan zijn Ik lijdt, dat zijn meest acute probleem is geworden, neigt in toenemende mate tot leverziektes.
Ook in de taalgeest leeft dit verband. "Het ligt hem op de lever": hij is geremd in de vrije ontplooiing van zijn persoonlijkheid. Zoals in het Duits in het woord "Licht" het woordje "Ich" verborgen is, zo vinden we in het Tschechische woord voor lever "Jatra" ook "Ja" (= ik) terug* . [ ... ]

Over het wezen van de geelzucht

Fosfor dat in kleine doses wordt ingenomen, werkt eerst opwekkend en dan, na enkele uren, slaapverwekkend. Fosfor (letterlijk: lichtdrager) draagt het Ik en met het Ik het astraal lichaam eerst in het ether- en fysiek lichaam, daarna draagt hij de twee eerste terug uit de laatste, het is als een in- en uitademing, een zachte ritmische werking.
Neemt men fosfor in grote doses in, dan stoot die het Ik met verwoestend geweld in het fysiek lichaam. Daarbij doet hij de rode bloedlichaampjes barsten en vernietigt hij de lever. Op de tweede plaats bij de meest voorkomende oorzaken van levercirrhose (= verschrompeling) staat chronische fosforvergiftiging. Ik-organisatie / bloed / lever is dus een baan van de vernietigende fosforwerking. Een andere baan is, zoals onderkaaksbeennecrose ons toont: Ik-organisatie / beendergestel. Steiner: " Het skelet is het fysieke beeld van de Ik-organisatie".

We hebben dus enerzijds dit zachte eenmalige in- en uitademingsritme van het Ik, veroorzaakt door kleine fosfordoses, en anderzijds de zware fosforvergiftiging die de Ik-organisatie in het fysieke lichaam perst met verwoestende kracht. Maar tussen deze twee ligt er een tussentoestand waarbij de Ik-organisatie intensiever, met een ritmisch herhalen, in de bloedlichaampjes indringt en uitgaat. De zachte in- en uitademing van de heilzame fosforwerking heeft zich a.h.w. verdicht tot een pulserend pendelen tussen fysiek lichaam en Ik-organisatie, dat zich in het bloed in de richting van de lever afspeelt. We proberen nu dit ritmische ineenspelen van Ik en astraal lichaam enerzijds en ether- en fysiek lichaam anderzijds uit te leggen als zijnde het wezen van de geelzucht.

Deze voor geelzucht karakteristieke toestand moeten we zoeken op de weg Ik-bloed-lever. Fosforvergiftiging kan geelzucht zonder cirrhose en levercirrhose zonder geelzucht veroorzaken -dat is duidelijk-, maar tevens levercirrhose met geelzucht. Men moet niet denken dat, als de cirrhose aanduidt dat het Ik volledig in het fysiek lichaam gedrongen is, dat dan een ritmisch heen en weer pendelen niet meer mogelijk is. Men moet zich eerder voorstellen dat in een levend en (evenwichts)zoekend organisme beide toestanden op verschillende plaatsen van dezelfde weg kunnen optreden.

Alcohol heeft met fosfor wezenlijke fenomenen gemeenschappelijk. Het is een brandstof: het brandt fysiologisch onze smaak, het brandt fysisch met vaalblauwe vlam, het heeft een relatief hoge brandwaarde. Zoals fosfor trekt alcohol eerst het Ik in het fysieke lichaam, hij wekt de mens, prikkelt hem geestelijk en lichamelijk en duwt dan weer het Ik uit het lichaam uit, waarbij afmatting en moeheid of, naargelang de dosis, bewustzijnsvermindering en een roes optreden. De meest voorkomende oorzaak van levercirrhose en de icterische en subicterische symptomen die daarbij optreden is de chronische alcoholvergiftiging, vooral ten gevolge van sterke-drankmisbruik. Met het niveau van sterke-drankgebruik in een streek hangt de frequentie van levercirrhose samen. [ ... ]

We kennen allen de uitdrukking "verlamd door schrik". Schrik en andere sterke gemoedsbewegingen kunnen inderdaad verlammingsachtige verschijnselen oproepen. Het is ook zo dat daarbij de Ik-organisatie te diep in de ledematen, in het fysiek lichaam is gedoken. De geelzucht die onmiddellijk na hevige schrik of ergernis optreedt kunnen we eveneens verklaren door te wijzen op het hierboven gekarakteriseerd samenspel van Ik en fysiek lichaam* .

In het lichaam van de moeder woont het Ik noch in de omhullingen van het embryo. Bij de eerste inademing ontplooien de longen zich. Hart en bloedsomloop ondergaan met acuut geweld een ingrijpende verandering. Langs de zintuigorganen, samen met de ingeademde lucht golft de buitenwereld tegen hetgeen tot dan toe ingebed in het etherwerken van de moederlijke sappen, slapend groeide. In de verbrandingswarmte van de eerste instromende luchtzuurstof, het Prometheusvuur, werpt het Ik in het astraal lichaam zich tegen de etherprocessen van het kinderlichaam in bloed en lever. Het heen en weer golven van deze processen in een ritmische afwisseling leidt tot de bekende Icterus neonatorum (de gele kleur van pasgeborenen). Dit komt bij twee derden van alle borelingen voor. Het verschijnsel verdwijnt als er een evenwicht bereikt is.

Bij een geelzuchtige worden alle weefsels van het lichaam doordrongen met de galkleurstof behalve het kraakbeen, de hoornhuid van het oog, de beenderen, zenuw- en hersenweefsel, en hersen- en ruggemergsvloeistof. De uitzondering bij kraakbeen en hoornvlies is te verklaren omdat er geen bloed in zit, bij de beenderen omdat er weinig bloed in zit en ze daarbij nog hard zijn ook. Voor hersen- en zenuwweefsel, vooral voor het hersenvocht volstaat een mechanische verklaring niet. Deze weefsels en vochten blijven vrij van de gele kleurstof omdat ze, als zenuw-zintuigpool van ons organisme, alleen nog maar het -naar het minerale neigende- aangrijpingspunt zijn van de geestelijke activiteit van het Ik.

De geelzuchtige krijgt last van jeuk. Een trillende beweging tussen fysiek en etherlichaam enerzijds en Ik en astraallichaam anderzijds breidt zich uit van de binnenkant naar de ganse huidopervlakte. Jeuk, een gevoel dat zo verschilend is van ontstekingspijn of wondpijn of pijn door uiterlijk letsel, kan heel duidelijk en direct als een oscilleren gevoeld worden. Jeuk is iets dat op weg is om pijn te worden. Door te krabben veroorzaakt men de pijn en daardoor houdt hij min of meer op. (Kiezel is een werkzaam middel tegen zo'n jeuk, het leidt door zijn vormkracht het Ik krachtig in de periferie en bedaart daardoor wat voorheen oscilleerde.)

Doordat het Ik in de lever tegengehouden wordt, ontstaan de psychische nevenverschijnselen van de geelzucht, het slecht humeur, de depressie, de patient die in zich verkrampt, een toestand neigend naar "melancholie".

De pendelslag van het Ik tegen het fysiek lichaam, dat de grondslag van de geelzucht vormt, kan in het bloedsysteem zo'n kracht krijgen dat bloed en vaatwand eronder lijden. Bij alle vormen van geelzucht stelt men bloeduitstortingen in de weefsels vast. Bij zware vormen daarbij nog verminderde bloedstolling en hemolytische verschijnselen (bloedontaarding). Uit wat de pathologie vastgesteld heeft bij het vooralsnog onduidelijk ziektebeeld van "hemolytische geelzucht" wordt met zekerheid duidelijk dat de Ik-organisatie het bloedsysteem (waarbij hier ook de milt wordt gerekend) ondermijnt, en dan op die manier in tweede instantie de lever verwoest.
Hierbij behoort ook de icterus die bij anemieën optreedt. Aan de basis van anemie en leukemie ligt een overwegen van het etherische van de stofwisseling t.o.v. de Ik-organisatie in het bloed. Het verdwijnen van de rode bloedlichaampjes en van de bloedkleurstof wijst erop dat de Ik-organisatie aan de verliezende kant is. Het vermeerderen van de witte bloedlichaampjes betekent dat het etherische vanuit de stofwisseling het lymfevormend proces verschuift tot in het bloed. Doordat nu de Ik-organisatie zich weert, ontstaat door het ritmische "gebeuk" de icterus, geelzucht dus.
Maar nog op een andere wijze kan een stuwing van de Ik-organisatie in haar fysiek aangrijpingspunt, de lever, ontstaan. Langs het bloed of vanuit de darm kan naar de lever toe het astrale overwegen. In het overwoekerend astraal lichaam breiden vreemde organismen zich uit naar de lever toe. Vanuit het bloed bvb. bij icterus infectiosus (ziekte van Weil) of bij gele koorts. Vanuit de darm bij gewone icterus catarrhalis en bij icterus van het type abdominalis en paratyfus ("opstijgende infectie van de galwegen"). Het ineenspelen van Ik en fysiek lichaam in het bloed ontstaat doordat de Ik-organisatie zich weert tegen haar verdringing door het astraal lichaam. Gele koorts treedt slechts op in de tropen en de ziekte van Weil bijna uitsluitend in de zomer, dus op plaatsen en tijden dat het Ik sowieso al losser in het organisme zit.
Icterus catarrhalis, te verklaren door een stuwing van het astraal lichaam naar de lever toe, brengt ons tot de icterus graviditatis (geelzucht door zwangerschap). We kunnen die niet mechanisch verklaren, door druk op en stuwing van de gal. Want soms treedt zij op voordat er sprake kan zijn van mechanische druk, en daarnaast hebben we nog de menstruele en premenstruele geelzucht. Eerder doet zich het volgende voor: Ik-organisatie en astraal lichaam van de zwangere vrouw trekken zich uit het onderlichaam terug en geven de ganse lichaamsholte over aan de inwerking van kosmische vormkrachten. Ik en astraal lichaam worden opgestuwd in de buurt van het middenrif. Vandaar dat 's morgens, als Ik en astaal lichaam in het fysiek lichaam terugkeren, de braakneiging optreedt, lang voordat er sprake kan zijn van een druk op de maag (door de zich ontwikkelende foetus - fdw).
Terug eens geelzucht als uitdrukking van een wisselwerking tussen enerzijds Ik en astraal lichaam, opgestuwd in de buurt van de lever, en anderzijds fysiek en etherlichaam.

Nawoord: over de biologie van het geelzijn

We probeerden hier het geel worden van een mens te verklaren als een karakteristiek indalen van het Ik in het fysiek lichaam langs bloed/lever. Misschien kunnen we dit grondfenomeen wel uitbreiden tot het geel worden van een mensenras. Rudolf Steiner deelt ons mee dat uit de atlantische mensheid het rode ras ontstaan is doordat bij een mensengroep voortijdig het beendergestel (fysiek lichaam) verhardde. Het zwarte ras doordat bij een mensengroep voortijdig het stofwisselingssysteem (etherisch lichaam) verhardde. Het maleisische ras doordat bij een mensengroep voortijdig het zenuwsysteem (astraal lichaam) verhardde. Bij de mensengroep die dan het gele ras is geworden verhardde voortijdig het Ik in het bloed.

Dit brengt ons misschien zelfs tot het wezen van het geel worden in de natuur zonder meer. In de herfst, als het Ik der Aarde vanuit de kosmos begint in te trekken in het fysiek aardelichaam, dan worden de groene blaren van de plantenwereld, de huid van de aarde a.h.w., geel. In de plantkunde spreekt men van het kapotgaan van het chlorofyl, een verklaring voor het geel en rood worden van de plantenwereld geeft ze niet. Wij hebben hierboven gesproken van de metamorfose van de rode bloedkleurstof tot gele en groene galkleurstof. Rood/geel/groen: zo verloopt deze metamorfose bij de mens. Groen/geel/rood is de volgorde bij de plant in de herfst, het omgekeerde beeld. En chlorofyl is het hemoglobine der plant, beide stoffen zijn dragers van het ijzer* .

Toen de oerklank van het Ik, de 'i', uit geestelijke hoogten neerdaalde om zich in de euritmie te belichamen, en toen de euritmische klank verdichtte tot een fysieke, symbolische gestalte, toen kreeg deze figuur een geel gewaad met rode sluier.

Icterus zou zijn naam gekregen hebben naar een sage van een gele vogel Ikteros, en van het zien alleen al van deze vogel verwachtte de geelzuchtige genezing. Was deze mythische vogel de gevleugelde 'i', de Ik-vogel ?




Terug naar de inhoudstafel