Ik ben bij U alle dagen, tot het einde der aardetijden

" Een grote foto toont een Indiër van een jaar of veertig met gekroesde haren, lang oranje kleed en een doordringende blik. Om eerlijk te zijn lijkt Sai Baba veel op een popster. Hij troont op een roodfluwelen zetel en laat zijn delicate voetjes rusten op een voetbank. Vlak daaronder zie ik tot mijn verbijstering een kussen met daarop ... een ei ! Later begrijp ik de juiste toedracht van de zaak : benevens andere mirakelen heeft Sai Baba de gewoonte om eieren te leggen ... langs de mond !"

Deze passage komt uit het boek "Les faux messies" van Christophe Bourseiller, en de Indiër waarover het hier gaat is Satya Sai Baba, een goeroe met tientallen miljoenen aanhangers. Het ei is niet echt een ei maar een "lingam", een zgz. heilige steen in de vorm van een ei. Het uitbraken van zo'n lingam wordt voorgesteld als de grootste vorm van heiligheid. Deze Sai Baba die ook nog de gewoonte heeft om snoepjes rond te strooien onder zijn aanbidders, zegt van zichzelf dat hij de reïncarnatie is van Jezus Christus.

Het lijdt geen twijfel dat velen op zoek zijn naar God; alleen is het godsbegrip dikwijls van die aard dat niet een godheid gevonden wordt die zijn leven geeft voor de mensheid, maar één die snoepjes weggeeft aan wie hem vereert; en in de plaats van God waart er een karikatuur van God rond in de harten en de zielen van de mensen. Laten we ons liever concentreren op de Christus die aan het kruis gestorven is.

Als we enig begrip willen krijgen voor de zin van de menswording van Christus, dan moeten we terugblikken in een ver verleden in de mensheidsevolutie. Opdat de mens een zelfstandig wezen zou kunnen worden, werd hem eens door geestelijke wezens, de "Geesten van de Vorm", het Ik gegeven. Daardoor kon de mens zichzelf ervaren als een zelfstandig wezen, onafhankelijk van zijn omgeving. Van de "Geesten van de Vorm" was hij echter voor eeuwig afhankelijk gebleven indien niet andere wezens -de Luciferische- hadden ingegrepen om de heerschappij van de "Geesten van de Vorm" over de mensheid te breken. Door in de mensenziel de begeerte naar het aardse leven in te planten, heeft Lucifer de band gebroken tussen de "Geesten van de Vorm" en de mens, en aan deze laatste de impuls gegeven om af te dalen naar de aarde. Die ingreep van Lucifer heeft de mensheid niet alleen de mogelijkheid gegeven om tot volledige vrijheid te komen, maar tegelijk moest zij zich daardoor ook binden aan alles wat specifiek tot het aardebestaan behoort, aan driften, hartstochten, fysieke bloedverwantschap, temperament enz. In het bijbelse scheppingsverhaal wordt deze gebeurtenis beschreven als de Zondeval, de verzoeking door de Slang. De mensheid moest zich verbinden met het ontstaan en vergaan van de aardse materie, met geboorte, ziekte, lijden, en dood; door de overerving, door de herhaalde verbinding met de materie begon er een voortdurende degeneratie van het menselijk geslacht op te treden. Dit is de ware betekenis van het begrip "erfzonde". Maar door deze erfzonde heeft de mensheid iets op zich moeten nemen waarvoor zij eigenlijk niet verantwoordelijk is: de luciferische wezens hebben met hun ingreep namelijk ingewerkt op het zieleleven, meer bepaald in het astraal lichaam van de mens, zonder dat de mens zich hiertegen kon verzetten, omdat hij nog geen echte vrije wil had.
Maar de wereldleiding is rechtvaardig, en opdat rechtvaardigheid zou geschieden moest de mensheid de mogelijkheid geboden worden om zich los te maken van de natuur der aarde: God zelf moest even diep in de aardematerie onderduiken als hij de mens erin had laten verzinken; door het lot van de mensheid te delen en zelf door de dood te gaan heeft de Christus -de God die deze taak uit vrije wil op zich genomen heeft- aan de mensheid de mogelijkheid en de impuls gegeven om zich te bevrijden van de aardematerie en zo het gebeuren van de Zondeval te vereffenen. Men kan zich afvragen wat er van de mensheid zou geworden zijn indien de Christus niet op aarde was gekomen. Dan zou de mens steeds dieper in de materie weggzonken zijn, van God zou hij geen besef gehad hebben, en hij zou zichzelf als een godheid aangesteld hebben -zoals de Romeinse keizers reeds begonnen te doen- en vervallen zijn in trots en hoogmoed; of hij zou alleen geweest zijn met zijn lijden en zijn ellende, en in onmacht en vertwijfeling verzonken zijn. Maar nu, wanneer hij de blik kan opslaan naar het neergebogen hoofd van de dode Christus op het kruis, nu verdwijnt alle hoogmoed in het niet en wordt tot deemoed, en gaat alle vertwijfeling over in hoop.

Een machtige impuls was nodig ten behoeve van de mensheid om haar te bevrijden uit de ban van Lucifer. Daarom nam Christus, hoewel dat voor zijn eigen ontwikkeling niet nodig was, uit vrije wil het besluit om mens te worden en door de dood te gaan. Slechts op aarde kan men sterven; in de bovenzinnelijke wereld bestaat geen dood, en voor de mensheid was het van onmetelijk belang dat een wezen dat in zijn eigen sfeer geen dood kan meemaken, naar de aarde afdaalde is om de dood te ervaren, om dit lot met de mensheid te delen. De elementen van de aarde hebben het fysieke lichaam van Christus opgenomen, maar wat verrezen is, wat uitgestegen is boven de dood, dat is de menselijke oergestalte van de Christus, die oervorm die gevrijwaard is gebleven van alle luciferische invloeden. De zin van de menswording en de dood van Christus is dat hij de dood overwonnen heeft; hij is ons voorgegaan om ons te tonen hoe wij ons kunnen bevrijden van de aardebegeerte en hoe wij onze zuivere geestelijke mensheidsvorm kunnen terugkrijgen.
Sedert zijn dood heeft Christus zich verbonden met de geest der aarde, hij leeft in de zielen van de mensen en ervaart met hen hun aardelot. Daarom kon de verrezen Christus zijn discipelen zeggen :"Ziet ! Ik ben bij u alle dagen, tot aan het einde der aardetijden." (Mat. 28,20)

Er breekt een tijdperk aan, zo beweert Rudolf Steiner, waarin de mensheid de gave zal ontwikkelen om Christus in de geestelijke sfeer der aarde waar te nemen. De voorwaarde is echter dat men in staat is uit te stijgen boven het begrensde Ik. Rudolf Steiner vernoemt drie ziele-eigenschappen die de poort openen naar de bovenzinnelijke wereld: verwondering, medelijden, geweten. Wat niet kan begrepen worden met het gewone verstand verwekt verwondering en leidt tot bespiegelingen die reiken naar het bovenzinnelijke denken. Door het medeleven treedt de mens uit zijn eigen Ik-sfeer en gaat hij over in het wezen van de andere. En het geweten is de bovenzinnelijke stem die de mens wijst op de gevolgen van zijn daden.
Verwondering, medeleven en geweten moeten zich zodanig ontwikkelen dat zij zelfs in het fysieke gelaat tot uitdrukking kunnen komen, aldus Rudolf Steiner. Zoals het gelaat van de mensgeworden Christus, dat indien het naar waarheid afgebeeld zou worden, de volgende impressie zou geven:

"De hoogste kracht moet in het aangezicht liggen doordat alles wat als de hoogste ontplooiing van het geweten kan gedacht worden, zich openbaart in kin en mond, een mond waarbij men voelen kan dat hij er niet is om te eten, maar om uit te spreken alles wat aan zedelijkheid en geweten in de mensheid werkzaam is. De ogen moeten zo zijn dat het diepste medeleven eruit vloeit, ogen die kijken, niet om indrukken te ontvangen, maar om met het ganse wezen in de vreugde en het lijden van de anderen over te gaan. En het voorhoofd moet zo gewelfd zijn dat men het vermoeden kan krijgen dat het er is niet om zintuiglijke indrukken te overdenken, maar om zich te verwonderen over de mysteriën der wereld."

jv

Terug naar de inhoudstafel A - D.