Scheppende berusting

Weleda is de naam van een bedrijf dat geneesmiddelen vervaardigt op basis van de antroposofische geneeskunde. In 1984 gaf dit bedrijf een brochure uit, de Weleda Almanach, met bijdragen van verschillende dokters. In het hoofdstuk over ouderdom staat er een artikel van Dr. Horst Lindenberg over "scheppende berusting". Wie in de vorige afleveringen van De Brug gelezen heeft wat FD over ouderdom wist te vertellen, en zich misschien opgemonterd voelde door het vruchtbare perspectief dat daar aan bod kwam, zal zeker ook met interesse dit artikel van Horst Lindenberg lezen.

"Er zijn mensen die zich erop verheugen om oud te worden, om eindelijk wat afstand van het leven te kunnen nemen, en dan de vele ervaringen en inzichten, die in de levensstrijd rijp zijn geworden, willen inzamelen. Voor hen zijn de crisismomenten in het leven bij het ouderworden tot een gevecht met de engel geworden, tot wie ze zoals Jacob zeggen:"Ik laat u niet gaan, tenzij ge me zegent!" * Tot dezen behoort Goethe, die in zijn oude dag kon zeggen:" Er blijft mij genoeg! Er blijft idee en liefde." Al wie door het leven tot daar gebracht is, die heeft uit zijn levenscrisissen ontwikkelingsstapppen naar het ware mens-zijn gemaakt; de beperkingen heeft hij tot treden gemaakt, langs waar hij zijn doel nastreeft. Vele tijdgenoten echter, hebben angst voor het oud worden, beginnen te panikeren, wanneer ze plotseling merken dat hun jeugd voorbij is, dat ze langzaam maar zeker ouder worden. Alle tekenen van lichamelijk en geestelijk verval worden als drukkend ervaren: of het nu het gemakkelijker ziek worden is, het onelastisch-worden van het lichaam, de ledematen, de behoefte aan slaap of de kwellende slapeloosheid, het verminderen van de opmerkzaamheid, en de vergeetachtigheid. De jongeren laten hen achter, bouwen hun eigen wereld; vrienden van dezelfde leeftijd, tijdgenoten, beginnen, de een na de ander af te sterven. Dingen waarvan men vroeger dacht dat men nog tijd had om ze te leren, het idee dat men zichzelf nog zou kunnen veranderen, opeens is het voorbij, zo veel is zelfs voorgoed voorbij. Moet men berusten, moet men de jeugd proberen vast te houden, de eigen jeugd of de andere die van ons wegloopt ? De oude G.B. Shaw, Engels toneelschrijver en essayist, zei op zijn grimmig-grappige manier: "Jeugd is zo iets prachtigs, het is te gek om het door jonge mensen te laten verkwisten."

Levenscrises als ontwikkelingsstappen

Bij de crises die men reeds doorgemaakt heeft, komen door het ouder worden en de negatieve houding daartegenover, nog eens andere, nieuwe, die ook moeten overwonnen worden: bvb. als men merkt hoe eenzaam men eigenlijk is. In plaats van de bonte afwisseling is er de monotonie gekomen. Menigeen zoekt dan nog aansluiting aan het "Leven" door geforceerd te willen meedoen en een jong-geschminkt levensmasker op te zetten. Hopelijk ziet hij vroeg of laat in hoe belachelijk hij zich daarbij maakt, niet zozeer tegenover anderen, dan wel tegenover zijn eigen hogere wezen. Is er niet iemand in ons binnenste die zwijgend meeleeft en begrijpend in 't oog houdt - we kunnen hem met de dichter Morgenstern " Gij Wijsheid van mijn hoger Ik" noemen - en waar we minstens eenmaal per 24 uur vóór staan ? Namelijk als we slapen, wanneer onze geest/ziel op een ander bewustzijnsvlak vertoeft, en het fysiek-levendige buiten onze waarneming valt en als een plant de nacht doorbrengt. En ontmoeten we daar ook niet onze engel, die het onvergankelijke in ons, dat wat we eigenlijk zijn, wil behoeden ? Hij toont ons ons oerbeeld en hoe ver we er overdag van afgeweken zijn. Maar wat moet hij die niets weet van engel en oerbeeld ? Opnieuw antwoordt Christian Morgenstern:

"Wie van het doel niets weet,
Kan het nog vandaag ervaren,
Als hij maar vurig streeft
Naar het goddelijk-ware."

Vele moeilijkheden van het oud worden liggen blijkbaar daarin dat er geen inzicht is en geen innerlijk branden om tot het goddelijk-ware te komen. Maar vandaag de dag zijn er genoeg mogelijkheden om zich een waar beeld van de mens te vormen, waarin het ouder worden een zinvolle plaats heeft. De mens die oud en rijp geworden is, beleeft ook dan dat hij tot een grotere wijsheid kan komen door op de juiste manier oud te zijn. Eén van die mogelijkheden is het bestuderen van de geesteswetenschap van Rudolf Steiner. Bij zulke pogingen om tot inzicht te komen zal men waarschijnlijk ook enkele bittere zaken moeten aannemen, bvb. het kunnen loslaten. Hoeveel zou men niet nog graag behouden; men kan er zich, net zoals van het willen jong zijn, niet van losmaken. Maar een onzichtbaar woord staat vanaf nu boven iedere nieuwe dag: verzaking. Op 't eerste zicht kan dit pessimistisch klinken, maar dat is het niet. Er is een scheppend element in verzaking. Rudolf Steiner haalt in zijn "Wetenschap van de geheimen der ziel" eens de uitdrukking van Nietzsche aan : scheppende berusting. Berusting in deze betekenis betekent: de eigen grenzen, die ons voor dit leven gegeven zijn, altijd duidelijker leren kennen; betekent ook: inzien wat men voor dit leven meegekregen heeft, met welke "talenten men gewoekerd" heeft, waar men is blijven steken, wat niet gelukt is, wat men verkeken, verzuimd heeft, waar men schuldig is gebleven. Kortom, men moet daar een soms zwaar stuk zelfkennis opbrengen en het lot bekijken zonder zich aan kinderachtige wensen over te geven om de raadselen van het eigen bestaan langzamerhand te leren ontcijferen - "zo moet ge zijn, ge kunt niet van uzelf weglopen". En zodoende leert men "het voorgevormde model, dat zich levend ontwikkelt" intiemer kennen. Dit dus hoort bij de scheppende berusting, waarbij men dan de trekken van dit voorgevormde model, dat men zelf is, verder en definitiever kan afwerken, zoals de beeldhouwer dit met beitel en hamer bij de halfafgewerkte steen doet. Het aanvaarden van het oud worden bestaat er ook in, toe te stemmen in de eenzaamheid die altijd groter wordt rondom ons en in ons. Ook hier moet men niet in negatieve zin daarover zuchten of verbitterd verstarren, maar proberen aan te voelen hoe hier trossen gekapt worden opdat ginds een band naar het eigenlijke, hogere kan ontstaan. En verder: kan de eenzame mens zich nog langer eenzaam voelen als hij op deze manier gewaarwordt hoe mensen die hem lief waren en die hem voorgegaan zijn, 's nachts of op beslissende momenten dicht bij hem zijn ? Kan hij zich niet hier reeds opgenomen voelen door een kring van daarginds levenden: afgestorvenen, ongeborenen en engelen ? En is dat gindse zó ver weg? Bespeurt men het niet heel dicht, gans in onze nabijheid ? Dat zijn vragen waarmee de ouderwordende zou moeten omgaan voorzover hij dit al niet vroeger gedaan heeft. Dan begint hij het licht te zien dat in zijn eenzaamheid schijnt, hij voelt de wezens die troosten en bemoedigen, helpen en beschermen. Wat daar allemaal aan te voelen en in te zien is, dat is iets dat de materialistische wereldbeschouwing niet kan geven, zij houdt de mens eng en begrensd gekluisterd aan het zintuiglijk-fysieke, tegen alle ouderdomservaring in, terwijl juist in de oude dag het verlangen naar het boven-zintuiglijke toeneemt.

Bij dit scheppende verzaken, bij deze lichtgeworden eenzaamheid komt nog als derde punt: dat men inziet dat men innerlijk weggevoerd wordt uit hetgeen men eens thuis noemde. Letterlijk: wie leeft er vandaag de dag nog in zijn thuisstreek, op de plek waar hij geboren is ? Heeft het lot niet sowieso reeds de meeste mensen eruit weggeleid ? Alsof het wou zeggen: "Laat los ! Dat wat ge thuis noemt is toch niet het werkelijke, het blijvende !" Hoeveel is er ons ondertussen niet afgenomen van wat wij in onze jeugd hadden, hoeveel hebben wij niet reeds achtergelaten, vrijwillig of gedwongen ? Onthechting van onze geboortestreek in deze zin is noodzakelijk voor een volle arbeids- en levensrijpheid. Wie met deze "door God gewilde onthechting" geen innerlijke waarde meer verbindt, die komt in een vacuüm terecht. Hij verliest iets zonder iets te winnen. De kunst van het verouderen moet geleerd worden, om de levenscrises door te komen die onontkoombaar zijn, en waartegenover men in de ouderdom weerlozer staat nu de illusies en de bloemendromen van de jeugd voorbij zijn. Daarom is die scheppende berusting nodig, die van boven vervulde eenzaamheid en dat vinden van het ware thuisland.

Uit inzicht, eenzaamheid, verzaking en scheppende verwerking van het leed ontstaat een diepere kennis, dankbaarheid tegenover het lot en grotere liefde tot God en de mensen. Zo leert de ouderdom om de levenscrises die in deze periode ontstaan met wijsheid tegemoet te treden: getroffen-zijn verandert in ervaring, pijn in wijsheid, verzaking in dankbare liefde, die open staat voor de wereld. In de oude dag leert men over het leven te beschikken, het te handhaven en men is jong op een volledig nieuwe manier. Ja, men is waarachtig jonger dan menig jongeling. [...] Eigenlijk wordt slechts het lichaam oud, de ziel wordt jonger. En het sterven, oud en wijs, is dan, wanneer de ziel altijd jonger is geworden, een geboren worden in een hogere wereld die men betreedt net zoals men als klein kind, als zuigeling bij het begin van zijn leven hier op aarde opduikt. Hier beëindigt een oude mens na vele levenscrises zijn weg op aarde, om heel jong daarginds een nieuwe weg te beginnen. Het begin daar hangt samen met het rijpen hier. Ik ontwaak ginder met nieuwe, jonge krachten voorzover ik hier de levenscrises van de oude dag tot ontwikkelingsstappen kon maken.

* Zie hiervoor: Genesis 32-22. Jacob, de zoon van Isaak en Rebecca, vreesde de wraak van Esau, die hij zijn eerstgeboorterecht en de vaderlijke zegen ontfutseld had. Hij vluchtte naar zijn oom Laban en werkte daar zeven jaar voor de hand van diens jongste dochter Rachel. Maar dan moest hij met de oudste trouwen, Lea, en nog eens zeven jaar daarvoor werken. Daarna hield Laban hem nog zes jaar in dienst. Uiteindelijk vluchtte Jacob met zijn vrouwen, kinderen, knechten en kudden. Maar na twintig jaar moest hij zich nog altijd verzoenen met zijn broer Esau. Het gevecht met de engel vond plaats op de vooravond van de ontmoeting met Esau, een crisismoment (één van de vele) in Jacobs leven.

Terug naar de inhoudstafel A - D.

Terug naar de gedichten